Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendT'samen-sprekinge
| |
[pagina 117]
| |
Gestegen inde hoochd' op root-gegloeyde wielen.Ga naar voetnoot6
Hier ruyscht een tranen-meyr, hier crijscht een naar gesucht,Ga naar voetnoot7
Hier maeckt de stilte self een yselijck gerucht)
Noch wil ick dit gewest met coenen moet betreden.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
U val ick eerst te voet met vuyrige gebeden
O God, wijst my den pat, en effent my de baen
Soo sal ick sonder schrick met grote schreden gaen,
Soo vrees' ick voor geen vrees' alwaert dat al de spokenGa naar voetnoot13
Die inden afgront zijn my quamen hier bestoken,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De dootslach, het verraet, ick duchtse niet met al,Ga naar voetnoot15
Dewijl ick eer en seeg' met u bevechten sal.
O edel Maegde-borch, ick hoopte, uwer cronen
Ter eeren, noch gevaer noch arbeyt te verschonen,Ga naar voetnoot17-18Ga naar voetnoot18
'tEn waer de grote God somwijl den swacken menschGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Om oorsaeck hem bekent ontleyde zijnen wensch.Ga naar voetnoot20
Doch moet de reyne liefd', o eere der Ioncvrouwen,Ga naar voetnoot21
Die ghy tot inde vlam te my-waerts hebt behouwen
Noch onvergeten zijn. de werelt sal verstaenGa naar voetnoot23
Dat ick u noyt en looch. N. Ick twyfel daer niet aen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
K. Hoe! ben ick niet alleen? hoor ick niet yemants rede
Met clagelijcker stem? N. wt clagelijcker stede,Ga naar voetnoot26
In clagelijcker tijt. K. het geeft noch eens geluyt,Ga naar voetnoot27
Hoe wel ick niemant sie. 'ken weet wat dit beduyt.Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 118]
| |
N. Ick bent, o Coninck groot die tweemael heb gesproken.
30[regelnummer]
Ah! vlie van desen oort, daer 't alles is verbroken
Wat God of mensch oyt hiel voor heylicht ende goet.
Keerteenmael namy toe met een beweecht gemoet
Dat hemelsch aengesicht: siet de versengde haren
Die corts met sachte sijd' en gout gevlochten waren.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
't Geschrompelt voorhooft, dat gelijck een elpen-been
Tot een verwondering' van alle menschen scheen.Ga naar voetnoot36
Siet dese wangen aen, die onlangs men sach blosen
(Ah! onlangs, vromer helt) als ongeraecte rosen.Ga naar voetnoot38
Het gantsche lichaem als een gladden diamant,
40[regelnummer]
Nu is het al verscheurt, nu is het al verbrant.
Hier is het half gevilt, hier dodelijck doorsteken,
(O wreker aller smaet, wilt desen jammer wreken!)Ga naar voetnoot42
Hier een verlemmet lit, hier is een strijm en buyl,Ga naar voetnoot43
Ist wonder dat ick staech van smerten crijt en huyl?
45[regelnummer]
Siet aen de cleding' daer mijn lijf mee is omgeven,
Soo snood' en heb ick noyt gedragen van mijn leven.Ga naar voetnoot46
Ick was gesmucket op met purper en met gout,Ga naar voetnoot47
| |
[pagina 119]
| |
Veel Vorsten vryden my. maer ick bleef ongehout.Ga naar voetnoot48
Ick was die frissche maecht, die list noch schone woorden,
50[regelnummer]
Noch cracht, noch hogen moet ter ontucht en becoorden.Ga naar voetnoot50
Nu ben ick, laes! geschent. maer mijn gemoet blijft maecht,
En d' onverwonnen siel een eeuwich cransken draecht.Ga naar voetnoot52
K. O Ioncvrou hooch bedroeft! o Ioncvrou meer onsalich
Als oyt Polyxena! de doot is niet so sma'lijckGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Als dit u ongeval. maer segt doch wie het sy
Die aen u oeffende so groten tyranny?
Segt oock van waer ghy comt, en waer ghy hebt gewonet?
Waer-henen ghy my kent? ah! die u soo gehonetGa naar voetnoot58
En ondertreden heeft, corts (leef ick) proeven salGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Doort scherp van mijn geweyr een onverhoeden val.Ga naar voetnoot60
Want ick hier ben geland't om het gedrocht te jagenGa naar voetnoot61
Dat Duytschlant heeft geset in ongetelde plagen.
Wat twyfel ick? voorwaer 'tsijn dees' en anders geen
Die U, bedruckte maecht, soo wreden schennis de'en.
65[regelnummer]
N. Ghy treftet, grote Vorst. de Sclaven, de Heyducken,Ga naar voetnoot65
De Munnicken, de God-vergeten Mammelucken,
Ia door haer sweirt en vlam de Keyserlijcke machtGa naar voetnoot67
| |
[pagina 120]
| |
Heeft my om eer, om glants, en mijne Borch gebracht.Ga naar voetnoot68
Ick ben, owee! geweest van adelijcken stande,
70[regelnummer]
Voogdes van Maegdeborch, beroemt in allen lande,
Maer nu geschopt, gesleurt, berovet en verbrant.
O bitter hertenleet! o onverdiende schand'!
Doch heeft den Water-god geroert met mede-dogenGa naar voetnoot73
(Ick hebbe self gesien betranet bey sijn ogen)
75[regelnummer]
My tot een Nymph gemaeckt hier in der Elven vloet.
Dees' oever is mijn bedd' en dit is al mijn goet.
Hoe waert oock moghelijck dat ick u niet en kende
Soo dier aen my verlooft? cander aen 'swerelts endeGa naar voetnoot78
Een Volck of Lantschap sijn alwaer-men niet en weet'
80[regelnummer]
De cloeckheyt, het geluck, de deuchde vanden Sweed'?
K. Vergeeft my, eed'le nymph. N. wat sal ick u vergeven?
K. Dat ic my heb versuymt. N. des moorders hert moet beven.Ga naar voetnoot82
My rouwt de deuchde niet. K. onwanckelbaer gemoet!Ga naar voetnoot83
N. Dat sal mijn crone zijn, mijn eeuwigblijvend' goet.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
K. O dappere Princes die ick soo seer besinne!Ga naar voetnoot85
N. O dapp're Prins. K. schenckt my een teken uwer minne.
| |
[pagina 121]
| |
N. Neemt een versenget haar. want ick van al mijn haav'
Niet meer te geven heb. K. het is de waartste gaav'Ga naar voetnoot88
Die my op aerden can van nu af wedervaren.
90[regelnummer]
Tot danckbaerheyt wil ick mijn leven oock niet sparen.
'tVleys uwer vyanden hoop' ick u spaed' en vroechGa naar voetnoot91
Te off'ren, priesters in mijn leger sijn genoech.Ga naar voetnoot92
N. Dat wensch ick, edel Vorst. de smerten condy mind'ren
Daer van ick ben omset; als ick u sie verhind'ren
95[regelnummer]
Der worgers grousaemheyt. als haer straf-waerdich bloetGa naar voetnoot95
Dit water verwen sal, soo werd' ick wel-gemoet.
Doch ondertusschen dat u degen hem sal treffenGa naar voetnoot97
Wil ick tot Godes throon mijn hert en mont op heffen
Dat hy door uwe hant des vyants hogen ro'mGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Wil storten, en sijn volck vertroosten wederom.
K. Adieu geminde nymph. heb danck voor uwen segen,
Heb danck voor uwe trou, daer u meer aen gelegen
Was als aen goet en bloet. adieu geachte maecht,
Soo lang daer menschen sijn een groten naem ghy draecht.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Adieu ick ga ten strijd'. N. en ick totten gebede
Om voorspoet, heyl en seeg'. dat uwen voet vertrede
Soo wie u wederstreeft. o Prins van hoger aert,Ga naar voetnoot107
| |
[pagina 122]
| |
Die alle scepters zijt en alle cronen waert.
1.
Daer gaet hy heen, de Son van deugde,
110[regelnummer]
De wtvercoren crijges-Vorst.
Door hem, o God, geeft vreed' en vreugde
Waer na u arem hoopken dorst.
Den vyant trotst op peirt en wagen,Ga naar voetnoot113
Maer in Gods naem de cans wy wagen.
2.
115.[regelnummer]
Wat winnen doch al de tyrannen
Met haer verblinde raserny?
Of zy ons wt de werelt bannen
Soo blijft ons doch den hemel vry.
Den vyant trotst op peirt en wagen.
120[regelnummer]
Maer in Gods naem de cans wy wagen.
3.
Wie tegen God ten hemel spouwetGa naar voetnoot121
Die spouw't hem self int aengesicht:Ga naar voetnoot122
Wie Godes volck alhier benouwet
Sal niet ontvlieden het gericht.
125[regelnummer]
Den vyant trotst op peirt en wagen,
Maer in Gods naem de cans wy wagen.
4.
Sijt doch getroost en onvertsaget
Ghy cleyne wormken Israël,Ga naar voetnoot128
Het sweirt van Babel u nu plaget,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Maer dat aen Godes oordeel stel.Ga naar voetnoot130
Den vyant trotst op peirt en wagen,
Maer in Gods naem de cans wy wagen.
5.
God is een helper wt elenden
Een vaste borch, een stercke rots,Ga naar voetnoot133-134
135[regelnummer]
Hy weet der sijnen druck te wenden
Hoe groot oock sy des vyants trots.
Misschien den helt die daer gaet wand'ren,Ga naar voetnoot137
Sal alles, door Gods gunst, verand'ren.
|
|