Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendLaurus Rediviva.In felicem inaugurationem cl. & Doctiss. V.D. Henrici Reneri artium libb. M. & designati philosophiae profesoris in ullustri gymnasio Daventriensi.
| |
[pagina 113]
| |
Μή τί σε γυμνασίοιο Δαβεντριάδων τέρας εἶἰναι
Φήσω, μαντοσύνας δηρὸν ἐπισταμένην;Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Σὲ κρύος ἔβλαψεν ϕθινοπωρινὸν, ἡ δὲ χάλαζα
Χειμερία χλοερὴν κρατὸς ἔκερσε κόμην,Ga naar voetnoot6
'Ημεδάπων δὲ ϕρεσὶν στίβη πάλαι ἤλυθεν ἀνδρῶν
Δεινὴ, Σκανδήρου, αἲ αἲ, ἀποϕθιμένου.
Βριθομένην σε ἔθηκεν ἔαρ νέον, ἀκρεμόνεσσιν
10[regelnummer]
Ὡν ὄλεσας ϕύλλων δισσὰ χαριζόμενον,Ga naar voetnoot9b-10
Καὶ Θεὸς, ὅστε ϕίλων μέγα κήδεται ἠδ' ἐλεαίρει,Ga naar voetnoot11
Ῥεινέριον σοϕίης ἄμμι δέδωκε ϕάος.
Κλῶνες ἀπηόριοι πίσυρες σέθεν ἐκπεϕύασιGa naar voetnoot13
Τοὺς λιγέων δονέει πνοιὴ ἀπὸ ζεϕύρων,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ὡς τόδ᾽ ἀθηναῖον τὸ ἐπήρατον ἐστήριξαν
Τέσσαρες οὐρανίου ἵστορες εὐεπίης.Ga naar voetnoot16
Σῆς ῥίζης ἀπαλῶν τε καὶ εὐθαλέων ὀροδάμνωνGa naar voetnoot17.
Ἀρτίτοκος γενέη μητρὶ περιστρέϕεται,Ga naar voetnoot18
Καὶ δὴ καὶ πινυτῶν στρέϕεται πολὺς ἐσμὸς ἐϕήβων
20[regelnummer]
Ἐσθλὰ διδάσκουσιν ἄμμιγα μουσαγέταις.Ga naar voetnoot20
Ειθ´ ὄϕελον δάϕνης μοσχεύματα τόσσα ϕυτεύεινGa naar voetnoot21
Ὥστε μαλ´ ἔμπλειον τὴν παράδεισον ἔχειν!Ga naar voetnoot22
Καὶι τόσον εἰναρέτων κούρων χόρον εὔχομαι εἰναι
Ὡς δαϕνῶνα ἐμὴν πατρίδα χρηματίοαι.Ga naar voetnoot24
II.
25[regelnummer]
Laure, mihi ante alias horti charissima plantas,
Dulce fatigati delicium domini,
Fallor? an, ut quondam, sic nunc praesaga futuri
Omen gymnasij se renovantis habes?
Te desolatam penetrabile frigus adussit,
30[regelnummer]
Verticis & fluxas depopulavit opes,
Pejus at, extincto crudeli funere nuper
Scandero, tetigit pectora nostra gelu.
Te ver purpureum, nivibus tellure fugatis,
Et novâ, &, ut spes est, perpete fronde beat,
35[regelnummer]
Nos quoque munifici miserata faventia coeli estGa naar voetnoot35
Reineri docto cum dedit ore frui.
Stipite bis gemino patulam te fundis in umbram
| |
[pagina 114]
| |
Cantat ubi argutum Daulias ore melos,Ga naar voetnoot38
Nec schola bis gemino levius doctore triumphat
40[regelnummer]
Cultior a quorum qui cupit ore redit.Ga naar voetnoot40
Pullulat ab radice tua densissima sylva
Exerit ac tenera molle cacumen humo,
Sic claudit latus assiduo delecta juventus
His quibus ingenij est credita cura sui.
45[regelnummer]
Tempus erit tua cum soboles a marte revulsa,Ga naar voetnoot45
Laure ferax, vacuum non sinet esse solum,
Et tempus, facunda cohors, optabile, per vos
Cum mea laurorum patria lucus erit.
III.
Laurier gentil, de qui la tresse verdoyante
50[regelnummer]
Me donne de plaisir plus que nulle aultre plante,
Tu portes le pourtraict au naturel tracé
Du seminaire icy nouvellement dressé.
En hyver, doux laurier, la poignante gelée
Ta parure t' avoit fierement desrobbée:Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Et une aspre froideur nos ames a saisi
Quand Scander, grand mignon des Muses, fut ravi.
Au printemps as repris ton amoureux fueillageGa naar voetnoot57
Ou le gay rossignol desgorge son ramage,Ga naar voetnoot58
Et le ciel sa faveur en ce temps a faict veoir
60[regelnummer]
Nous redonnant Regnier, thresor de hault scavoir.
Deus tiges, deux encor, assemblez tu fais croistre
Qui chascun à l'envi leurs boutons font paroistre;Ga naar voetnoot62
Et quatre hommes de coeur en besoigne sont mis
Lesquels, a qui mieux, mieux font valoir leurs esprits.
65[regelnummer]
Maints iettons delicats embellissent la margeGa naar voetnoot65
O triumphant laurier, de ta racine large:
Et une quantité d'honnestes jeunes gents
Formillent a l'entour de leurs doctes regens.Ga naar voetnoot68
| |
[pagina 115]
| |
Tes surjons, o laurier, de voir i'ay esperanceGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Le long de mon iardin plantez en abondance;
La compagnie aussy en ce lieu arresté
Pour frayer le chemin à l'immortalité
Si bien s' avancera, que ma chere patrie
Comme d' une forest s' en trouvera remplie.
IV.
75[regelnummer]
O Lauwer, die my meest van alles con't vermakenGa naar voetnoot75
Dat in mijn hofken is te ruycken off te smaken,
My dunckt (daerom ghy oock mijn oge bet behaecht)Ga naar voetnoot77
Dat ghy van onse school het beeltenisse draecht.Ga naar voetnoot78
Ghy waert te winter heel, o lauwer, wtgevrorenGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
En haddet al u pronck en groenicheyt verloren,
De wetenschap alhier oock neygde na het graf
Doe Scander door de doot soo haestich ons begaf.Ga naar voetnoot82
Ghy hebt weer inde lent gecregen nieuwe blaren
En schoonder als voorheen, en meerder alsse waren,
85[regelnummer]
Oock heeft mee-dogentlijck den hemel ons verquickt
En Reyners hogen Geest ons weder toe-geschickt.Ga naar voetnoot86
Vier stammen vast aen een verheffen hare toppenGa naar voetnoot87
Die yder om het best ontluycken hare knoppen,Ga naar voetnoot88
Vier mannen tot dit werck verenicht sien wy staenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Die yder haren plicht opt wackerst gade slaen.
Rontom u wortel sijn veel suyverlijcke loten
Het een wat hoger, 'taar wat leger opgeschoten,Ga naar voetnoot92
Versamelt sien wy oock veel fraye jonge maetsGa naar voetnoot93
Die weerdich (elck int sijn) becleden hare plaets.
95[regelnummer]
U spruyten hoop' ick noch, o lauwer te verplanten
En cieren mijnen hof daer mee aen allen canten;
En het leergierich volck, twelck in sijn lieve jeucht
| |
[pagina 116]
| |
Hier voorraet soect te doen van eere en van deucht,
Sal (hoop ick) in dien lust en yver soo volherden
100[regelnummer]
Dat Deventer een bos van lauweren sal werden.Ga naar voetnoot100
|
|