Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendDanck-liedt des alderdoorluchtichsten Conincx van Sweden voor de heerlicke overwinninge des Keyserschen legers voor Leypsich.Ga naar voetnoot*Dewijl mijn swacke hant int vellen deser benden
O Heer, van uwen arm het wercktuych is gheweest,
Soo wil ick dat mijn tong' oock diene uwen Geest
En draghe uwen roem tot aen des Werelts enden.
5[regelnummer]
Dees crijghers, voor de vlam alleen van onse ogen
Verteret als de sneeu, ghesmolten als het was
Betoogden, groote God, dat het u oordeel wasGa naar voetnoot7
Twelck haer tot dese straf rechtveerdich had ghetogen.Ga naar voetnoot8
Wy sagen als het stof ontelbaer hare scharen,
10[regelnummer]
Niet machtich om te staen voor uwe grimmicheyt.
| |
[pagina 106]
| |
Den blas van uwen mont heeftse van een ghespreyt,Ga naar voetnoot11
Verstroijet, sonder hoop van weder te vergaren.
Dees Reusen, bouwende haer eere op mijn lachterGa naar voetnoot13
Sijn buyten haer vermoe'n gesett' in hoon en spot.
15[regelnummer]
Dees hoofden diemen plach te vieren meer als God
Sijn soo gebogen neer dat niets en is verachter.
Dien toren, met de schroef van grootsheyt opghevyseltGa naar voetnoot17
Door uwen vinger, Heer, gheslinghert inne-brack,Ga naar voetnoot18
Dien berch van hovaerdy die door de wolcken stack
20[regelnummer]
Stiet aen den Hemel, en wiert datelijck verbryselt.
Als ick in mijn ghedacht recht overweeg' dit wonder,
Hoe in een ogenblick ick quam, ick sach, ick wan,Ga naar voetnoot22
Soo roep ick: noch beleyt, noch cracht van eenich man,
Maer uwen yver, Heer, heeftse gheruckt daer onder.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ghelijck de Zee haer loop steuyt op de harde rotsenGa naar voetnoot25
Soo heeft mijn moedich heyr, van u o Heer, versterckt
Den snorcker 'thooft gheboo'n, en haestelijck ghemercktGa naar voetnoot27
Dat in een lichten schuym verdween zijn ydel trotsen.Ga naar voetnoot28
Wat vreuchde schept mijn ziel! wat goddelijck ghenoeghen!
30[regelnummer]
Nu die, die 'tChristendom haer eyghenden tot buytGa naar voetnoot30
En soo bedrieghelijck haer netten spanden uyt
Self zijn gheweest het wilt (onwetend') datse joeghen!
Ey moorders! geckt niet meer met Godes dreyghementen!Ga naar voetnoot33
Al schreyde teghen u 'tonnosel kinder-bloetGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Noch heeft zijn lijdsaemheyt verwachtet uwe boet.Ga naar voetnoot35
Siet, nu betaelt hy u de hooftsom met de renten.Ga naar voetnoot36
En ghy, vercoren volck, leert hopen, leert ghelovenGa naar voetnoot37
| |
[pagina 107]
| |
Oock dan wanneer de Heer verberget zijn aenschijn:
Hy moet somwijlen doof voor onse clachten zijn,
40[regelnummer]
Want als hy tot ons roept soo maken wy den doven.Ga naar voetnoot40
Roept lijckewel, mijn God, en mijn ghemoet verneder,Ga naar voetnoot41
Sent den ghetrouwen Geest die 'tore my door boor,
En, my aenwijsende wat ick te doen behoor,
O Heer, doet het my doen, en hoort mijn stemme weder.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Geeft dat ick den Tyran noch vrese noch verschone.
En, zijt ghy 't (als ghy zijt) door wien ick overwin,Ga naar voetnoot46
En vergenoecht u niet vant heerlijcke begin,Ga naar voetnoot47
Maer schicket dat het eynd' u grote daden crone.Ga naar voetnoot48
|
|