Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendDen ondanckbaren Arent op de afgrijselijcke moort vande Keyserschen bedreven tot Maegdeborch.Ga naar voetnoot*Een Arent, int gebercht van Sesto uytgebroedetGa naar voetnoot1
En van een maechdeken gequeecket en gevoedet
| |
[pagina 105]
| |
Heeft danckelijck erkent haer toegenegentheyt
En 'tbeste dat hy vinck in haren schoot geleyt,
5[regelnummer]
Ja, als de bleecke doot haer snellijck had gevandetGa naar voetnoot5
Heeft hem beneffens 'tlijck uyt grooten rou verbrandet.Ga naar voetnoot1-6Ga naar voetnoot6
Den Duytschen Arent, die noch vrient noch vyant spaert,
Heeft onlangs wel betoont te zijn van snoder aert:
Wanneer hij, tot een loon dat hem en zijn geslachte
10[regelnummer]
De Maegdenborchsche maecht naest Godt te eeren plachte,Ga naar voetnoot10
Verslonden heeft haer vleesch, gesopen heeft haer bloet,
En alles watse had gesett' in lichte gloet.Ga naar voetnoot12
Geluckich (so hem dacht) dat hy mocht laten weyenGa naar voetnoot13
Sijn ogen inde vlam, zijn oren in het schreyen.
|
|