Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 96]
| |
Verwoestinge der Veluwe.Op den 137. Psalm.Ga naar voetnoot*1.
Aen d'Yssel-stroom, alwaer wy treurich satenGa naar voetnoot1
Om-heen beset met Duytschen en Croaten,Ga naar voetnoot2
En menich Pool, en menich Castellaen,Ga naar voetnoot3
Daer leyden wy, de Velu siende aen
5[regelnummer]
In lichte vlam tot aen den hemel branden,
De herder-pijp wt onse droeve handen.Ga naar voetnoot6
2.
Doe spraken sy die 't moorden en verjagen
Van out en jonck met droge ogen sagen;Ga naar voetnoot7-8Ga naar voetnoot8
Singt ons een liet ter eeren vanden Prins.
10[regelnummer]
Wy seyden, ah! hoe soude enichsins
In rechten ernst ons herte sich verblijdenGa naar voetnoot11
Ter-wijl wy sien ons Vader-lant int lijden?
3.
O Vader-lant! ô hooch bedruckte Kercke!Ga naar voetnoot13
Vergeet' ick u, soo sette my de stercke
15[regelnummer]
En grote God weer buyten sijn gedacht.Ga naar voetnoot15
Mijn tong' aen mijn gehemelte versmacht
Soo ick na macht u smaetheyt niet belette,
Jae goet en bloet voor u niet op en sette.Ga naar voetnoot18
| |
[pagina 97]
| |
4.
Maer Heere, wilt oock eenmael sijn gedachtich
20[regelnummer]
Den wreeden hoop van Babylon manslachtichGa naar voetnoot20
Die over Sion schudden haren cop.Ga naar voetnoot21
Denckt hoe sy riepen met een hant-geclop;Ga naar voetnoot22
Reyn af, reyn af, dat dees GedeformeerdeGa naar voetnoot23
Eens werden wtgeroeijet vander eerde.
5.
25[regelnummer]
Oock salmen u, ô Romen, noch verbranden,
Geluckich oock men roemen sal de handen
Die wreken 'tquaet dat ghy ons hebt gedaen.
Geluckich die daer sullen grijpen aen
d' Afgoden snoot van u altaers onreyneGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Om die tot stof te gruysen aen den steyne.Ga naar voetnoot30
|
|