Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Triumph-liedt, op de blijde veroveringhe der tot noch toe onwinbare stat van 'sHertogen-bos.Gunstige leser.Ga naar voetnoot*1 Dit gesanck is soo wat na gebootst op de Oden van 2 Pindarus. de namen van Keer, Tegen-keer, ende Toesanc 3 sijn verduytschtGa naar voetnoot3 wt de griecksche, Strophe, Antistrophe, 4 ende Epodos, genomen zijnde vant ghebruyck harer to- | |
[pagina 82]
| |
5 nelenGa naar voetnoot4-5, daer deserleyGa naar voetnoot5 Lof-dichtenGa naar voetnoot5 met sekere keeren tegen- 6 keeren, &c.Ga naar voetnoot5-6, plagen gesongen ende gespeelt te worden. dit 7 mosty weten. vaert wel, ende danckt God.
Keer I.
Wat nieuwe drift voel ick van binnen?Ga naar voetnoot1
Wat vlamme woelt my inde sinnen?
O, die mijn hant en mijne pluymGa naar voetnoot3
Tot dichten roert, voor mijne ogenGa naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Onsichtbaer, maticht u vermogen,
En, mach het wesen, geeft my ruym.Ga naar voetnoot6
Ick sal, als de Thebaensche swaenGa naar voetnoot7
Een nieuwen pat na Pindo kiesenGa naar voetnoot8
Die Neerlant niet en plach te gaen,Ga naar voetnoot9
Al soud' ick wech en steeg' verliesen.Ga naar voetnoot10
En, waer ick vind' een versche bloem
Die sal ick tot des Princen roem
Al lopende te samen vlechten
En vast aen sijnen lauwer hechten:
15[regelnummer]
Die Spanjen by de keel gevat
En soo gehuyst heeft desen somerGa naar voetnoot16
Dat nooyt een Prins in daden vromerGa naar voetnoot17
Of strijtbaerder te peerde sat.
Tegen-keer.
‘Voorleden saken weert om wetenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Sijn hooch geacht, maer licht vergeten.
| |
[pagina 83]
| |
Wanneer men oordeelt van den wijn
Men prijst den ouden ende claren:
Maer nieuwe deuntgens hoortmen garen.Ga naar voetnoot19-23Ga naar voetnoot21-23
Elck maker een, hier is het mijn.
25[regelnummer]
Dat wil ick brengen te gemoet
Den Prins, terwijl hy met musketten
En grove stucken wort gegroet:Ga naar voetnoot27
‘Wat baet dat trommels en trompetten
Gehylickt aen de duytsche fluytGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Met een verdwynende geluyt
Den overwinners hoge dragenGa naar voetnoot31
Indien men corts daer aen moet vragenGa naar voetnoot32
Of na haer naem, of na haer daet?
Het is den choor van HippocreneGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Diemen het dancken moet allene
Dat deugd' en eer te samen gaet.Ga naar voetnoot25-36
Toesanck.
De winter had hem wech geschickt,Ga naar voetnoot37
Den somer was schier wtgehickt.Ga naar voetnoot38
Het was de mey, de coele mey,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Wanneer de beestgens inde wey
Gaen grasen, en de nachtegael
Bequelet weer haer oude quael.
Hoe ruyckt het soete jonge cruyt!
Den hemel giet zijn schatten uyt.
| |
[pagina 84]
| |
45[regelnummer]
De aerd' int kinderbedde leytGa naar voetnoot45
En lacht in haren arrebeyt.Ga naar voetnoot46
Sy brenget vrolijck aenden dach
Dat in haer lang' verholen lach.
De Prince geeft hem na den BosGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Om daer een twijch te maken los
Van ongeraeckten lauwerierGa naar voetnoot51
Die eeuwich hem het hooft vercier.
Keer II.
Als 'tgallioen loopt van de rede
En heeft zijn mast en anckers redeGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Met dubbel staend' en lopend' want,Ga naar voetnoot55
Als 'tschuym rontom de kiel opspringet,
En als de coelt de seylen dringet
Recht na den Peruaenschen cant,Ga naar voetnoot58
Soo weetmen dat het niet en vaert
60[regelnummer]
Om loot of ander slechte lading'Ga naar voetnoot60
Maer dattet gout en peerlen gaert
En waren vande hoochste gading.Ga naar voetnoot62
Doe onsen hooch-geboren Vorst
Hem eerst te veld' vertonen dorst,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En synen vyant selver tergen
Om hem wat ridderlijcx te vergen,Ga naar voetnoot66
Het bleeck dat hy niet spelen wouGa naar voetnoot67
Of om een huys of om een schansse,Ga naar voetnoot68
Maer dat hy werpen ginck een cansseGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Daer lant en volck van dreunen sou.
| |
[pagina 85]
| |
Tegen-keer.
‘Een krijger teelt een jongen krijger,
Het lam en spruyt niet van een tyger,
Den arent broedt geen tortelduyf.
Het goede bloet sal selden dolen,
75[regelnummer]
Gelijck de hengst so is het volen,
Gelijck de stock soo valt de druyf:Ga naar voetnoot76
Den jongen windt soeckt self de jacht:Ga naar voetnoot77
Soo gatet met vermaerde mannen,
Haar kinders tuygen hare crachtGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Die tot de eer haer senen spannen.Ga naar voetnoot71-80Ga naar voetnoot80
Doe Willem na den hemel voer
Ontbonden door het Spaensche roerGa naar voetnoot82
Hy liet twee spiegels van sijn leven,
Prins Maurits die men nooyt sach beven
85[regelnummer]
En u o onvertsaegde Vorst,
God's-vrese, dapperheyt en trouwe
Geplantet hebben inde borst.
Toesanck.
O Bos ghy Conincklijcke maecht,
90[regelnummer]
Het is by onsen Prins gewaecht,Ga naar voetnoot90
Woudy het wagen met den Prins
So hadden wy al onsen wins.Ga naar voetnoot92
Doorluchtige AndromedaGa naar voetnoot93
Ey slaet doch uwe saken ga.
95[regelnummer]
U gouden vrydom sydy quijt,
In boeijen ghy geslagen sijt.
Het rode monster niet en slaeptGa naar voetnoot97
| |
[pagina 86]
| |
Dat staech na uwe siele gaept.Ga naar voetnoot98
Omhelst dees onverwachte uyr,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hier comt de grootsche wapentuyrGa naar voetnoot100
Die wil u banden maken los
O soete Hertoginnen-bos,Ga naar voetnoot102
(Den Hertoch leyt doch onder voet)Ga naar voetnoot103
Des Princen bos ghy heten moet.
Keer III.
105[regelnummer]
Dit minnen-liet haer niet becoorde
Sy beefde als sijt singen hoorde
Beschroomt voor swaerder ongeval.Ga naar voetnoot107
Sy hangt int strick, en vreest den jager.
Sy slacht haer ouden Mijter-drager,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Sy weet niet waers' haer keren sal.
Dies wert een ander spel begostGa naar voetnoot111
Dat zy in langen niet sach spelen,
Een heete vlucht op haer gelostGa naar voetnoot113
Wt donckere metalen kelen.
115[regelnummer]
Haer lant doorwoelt, en wel-en-betGa naar voetnoot115
Met schanssen om-end-om beset
Die na de huyt haer wacker dongen,Ga naar voetnoot117
Den muyser blies, de mijnen sprongen,Ga naar voetnoot118
Daer beetter menich in het grasGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Die hant-gemeen haer stael vermengden,
En in dit spel haer bloet wtplengden:Ga naar voetnoot120-121
Dewijl het niet te doen en was
Tegen-keer.
Om een groen kransken af steken,Ga naar voetnoot123
Maer om d' een d' ander 'thooft te breken.
| |
[pagina 87]
| |
125[regelnummer]
‘Een fellen oegst den oorloch is,Ga naar voetnoot125
Waer in veel schoone aren vallen,
Maer inde schuyr comt niet met allen
Als jammer-sanck en droefenis.
Noch is het beter, wel geweirtGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Int velt zijn vyant te verwachten
Als in zijn huys en aen sijn heirt
In dodes vreese te benachten,Ga naar voetnoot132
En hier en daer een swanger wijf
Of grijsen cop en mager lijfGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Ter liefde vande hoer van RomenGa naar voetnoot135
Onnoselijck sien ommecomen.Ga naar voetnoot136
Wat jonge krijgers wedervaert
En is soo hart niet te beclagen,
Haer siel in ruste wert gedragen,
140[regelnummer]
Haer naem in eeren is vermaert.
Toesanck.
Een groote draeck quam in het lantGa naar voetnoot141
Die blies geweldich moort en brant,
Sijn hooft men inde Velu sach,
Sijn brede buyck te Wesel lach,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Sijn steert geswollen van fenijn
Bereyckte Ceulen aen den Rijn;
De Prins sont wt een cloecken baesGa naar voetnoot147
Die taste aen dit raven-aesGa naar voetnoot148
En gaf het met sijn sweert een clopGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
(Den ouden wollef stont daer op)Ga naar voetnoot150
| |
[pagina 88]
| |
Dat het den cop weer na sich toochGa naar voetnoot151
En schier de swarte siele spooch.
Van weedom het niet duyren cost,Ga naar voetnoot153
Dies het sijn hol verlaten most.
Keer IV.
155[regelnummer]
‘Die wrevellijck sijn nabuer landenGa naar voetnoot155
En steden rooft met cromme handen,Ga naar voetnoot156
En tegen recht, en tegen God,
En tegen hant, en tegen segelGa naar voetnoot158
Sijn wil alleen set voor een regel,
160[regelnummer]
Ja die met vrient en vyant spot,
Die niet en houdet in den toom
Een heyr, maer dat wil woeden laten
Oock over die die buyten schroomGa naar voetnoot163
Vry onder sijn geleyde saten,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Die voor 't geloof te vechten spreeckt
En sijn geloof gedurich breecktGa naar voetnoot166
Moet op het eynd' met slechter eerenGa naar voetnoot167
En groot verlies den rugge keren.Ga naar voetnoot155-168
Dit song' de Faem, en door het lant
170[regelnummer]
Riep met haer stem, blies in haer horen
| |
[pagina 89]
| |
Hoe Spanjen Wesel had verloren
Terwijl zijn volck de Velu brant.
Tegen-keer.
U roem en mach niet sijn in duyster
Ernst Casimir, de tweede luysterGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Van onsen staet. op, Musa, spreeckt
Van sijne deucht, en die beschrijvetGa naar voetnoot176
Op een papier dat altoos blijvet,
En met een inckt die niet en bleeckt:
Die de Harpyjen heeft verjaechtGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Die 't al vernielden met haer clauwen,
Dat haer den honger heeft door-knaechtGa naar voetnoot181
Die ons soo dochten te benauwen;
Waer van de Yssel en den Rijn
Lant-ruchtige getuygen sijn,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Daer hijer menich heeft doen sneven,
En menich op den rug' geschreven
Met rode letters hare schant,Ga naar voetnoot187
En d'eere, wackerheyt en trouwe
Vant vorstelijcke huys NassouweGa naar voetnoot186-189
190[regelnummer]
Dat allesins de crone spant.
Toesanck.
Den Arent loerde op de buytGa naar voetnoot191
En sant een cale Coeckoeck uyt,Ga naar voetnoot192
Den Coeckoeck voegd' hem al sijn bestGa naar voetnoot193
Aen eenes slechten vogels nest,Ga naar voetnoot194
| |
[pagina 90]
| |
195[regelnummer]
Dat nam hy sonder slach of stoot,
Doe beet hy hem de cuyckens doot.Ga naar voetnoot196
O Arent nimmermeer versaetGa naar voetnoot197
Beroemt u niet van dese daet;
Wanneer den Leeu sijn poten lichtGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Soo wildy vallen veel te licht.Ga naar voetnoot200
Ick sie dat het Nassousche bloet
U eens den snavel vegen moet,Ga naar voetnoot202
En wat u Coeckoeck heeft verschultGa naar voetnoot203
Ghy dubbelt noch betalen sult.
Keer V.
205[regelnummer]
‘'t Is soet voort vaderlant te sterven
Om de onsterflijckheyt te erven;
Noch soeter voor des Heeren woort:
En niet, om te bewaren 'tleven,
Sijn borgery tot roof te geven
210[regelnummer]
Den vyant ruymende de poort.
De doot vint oock den bloden man,
Sy en verschoont geen veege sielen,Ga naar voetnoot212
En, diese niet betrappen canGa naar voetnoot213
Van voren, vatse by de hielen.
215[regelnummer]
Maer als een Heer set voet by voet,Ga naar voetnoot215
En inder noot pant-kering' doetGa naar voetnoot216
Voor die hem God heeft toebetrouwet
'Ten heeft hem nimmermeer berouwet.
De Heerscher die het al vermach
220[regelnummer]
Can haest den snorker doen vertsagen,Ga naar voetnoot220
| |
[pagina 91]
| |
En met sijn sweep den jager jagen.Ga naar voetnoot205-221
Gelijck-men het gebeuren sach
Tegen-keer.
Tot Amersfoort: alwaer met schanden
De stat verviel in vremde handen,
225[regelnummer]
En daernae immer alsoo losGa naar voetnoot225
Van diese nieuwelijcx besatenGa naar voetnoot226
Wiert overgeven en verlaten.
Een ander locht wast voor den Bos,Ga naar voetnoot228
Alwaer een trotse borgery
230[regelnummer]
En 'tgarnisoen de stat be-eedichtGa naar voetnoot230
Die hebben tegen haer partyGa naar voetnoot231
Tot op het wterste verdedicht.
Haer loot, haer yser, en haer schraetGa naar voetnoot233
Waermee soo menich fraey soldaetGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ontlijvet is, haer harde kegels,Ga naar voetnoot235
Haer knodsen, flitsen, ende vlegelsGa naar voetnoot236
Sijn daer van een gedachtenis.
‘Praet watty wilt; Ghy leret vakerGa naar voetnoot238
Wat goets van uwen weder-sakerGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Als van een die u gunstich is.
Toesanck.
‘Hy is verdoolt die alle-tijt
Sijn vyant biedet hoon en spijt.Ga naar voetnoot242
Of die in hem een vrome daetGa naar voetnoot243
Bejegent met een felle smaet.
245[regelnummer]
Ick prijse deucht en dapperheyt
Of schoon de man my niet en greyt.Ga naar voetnoot246
Die 'tsijne schutt' soo veel hy can
Ey, spreeckter lof en eere van.
| |
[pagina 92]
| |
En die zijn Heer in trouwen dient
250[regelnummer]
Een goeden name hy verdient.
Hoe meer ghy den verwonnen laeckt
Hoe cleynder ghy den winner maeckt.
Want 'tis nau eere voor een kint
Dat het sijn slechter overwint,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Maer die een crijchs-man deynsen doet
Een crijchs-man men hem achten moet.
Keer VI.
‘Om dat ghy, Prins, u draget minderGa naar voetnoot257
Als God, daerom sijt ghy verwinder.
Dit is den aenvanck, dit het slot:Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Soo wie hem eert dien wil hy eeren,
Wie hem onthoort sal hy verneren.Ga naar voetnoot261
Ey, siet eens, hoe de goede God
De son belast te maken drooch
Des vyants sompige morassen,Ga naar voetnoot262-264Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En met een onvermoeijet ooch
Doet locht en weder op u passen.Ga naar voetnoot266
Geluckich, dien den hemel dient,Ga naar voetnoot267
En die de winden hebt te vrient
Die tot u hulpe t'saem-gesworen
270[regelnummer]
Op den verderver haer verstoren.Ga naar voetnoot270
De stromen in dees schrale droocht'Ga naar voetnoot271
Gans ongewoonlijck haer verheffen,
Op dat den hater niet sou treffenGa naar voetnoot273
Het wit daer sijn gemoet na poocht.Ga naar voetnoot274
| |
[pagina 93]
| |
Tegen-keer.
275[regelnummer]
Wanneer een wout is aengesteken
Een dicken roock men siet wtbreken
En sich verheffen met gewelt,
De eene damp de ander dringetGa naar voetnoot278
Met vier en voncken doorgemingetGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Sich spreydende doort vlacke velt:Ga naar voetnoot275-280
Oock sietmen inden Oceaen
Door Godes wint en weer verbolgen
De golven rollen voorwaerts aenGa naar voetnoot283
Die t'saem de grootste bare volgen
285[regelnummer]
Tot datse stoten op een schip
Of vallen op een hoge klip:Ga naar voetnoot281-286
Soo volgden oock de cloecke benden
Den Prins, en wilden haer niet wenden
Voor datse quamen aende stat
290[regelnummer]
Daerse de poorten deden craken
Een crachtichlijck de muyren braken,
Hem makende een open pat.
Toesanck.
De Seeg' rontom het leger vlooch,Ga naar voetnoot293
De Prince mickte met het ooch
295[regelnummer]
En vinckse met een wisse greep,
Hy gaf haer vleugels eenen kneep
Soo datse by hem blijven most
Om datse niet meer vliegen cost.
Geluck quam rollen met haer rat,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Die heeft hy by het haar gevat
Soo stijf dat haer het rat ontsonckGa naar voetnoot301
En sy hem inde armen spronck.
Nu gaense waer den Prince gaet,
Nu staense waer den Prince staet.
305[regelnummer]
En Spanjen, ick verseker dy
Sy comen u niet weder by.
Want al haer ongestadicheyt
Die hebbense nu afgeleyt.
| |
[pagina 94]
| |
Keer VII.
‘Een Vorst en moet niet zijn moort-dadich
310[regelnummer]
Maer goedertieren en genadich.
Hy moet wt-drucken Godes hantGa naar voetnoot311
Die sijnen donder selden schietet
Op ons, hoewel het hem verdrietet
Te sien der menschen sond' en schant;
315[regelnummer]
Maer laetse vallen op de cruyn
Van Athos in een duyster wederGa naar voetnoot316
Of yewers op een hoge duyn,Ga naar voetnoot317
Of op een eyck, of op een ceder;
Soo dat sijn rammelende clootGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ons altijt schrickt, maer selden dood't:Ga naar voetnoot311-320
Dit volgdy na, o eer der landen,
Aen u bloetdorstige vyanden:
Ghy dorst niet weder na haer bloet,Ga naar voetnoot323
Maer haren trots sijnd' overwonnen
325[regelnummer]
Ghy toont dat ghy soudt wreken connen
U leet veel swaerder als ghy doet.
Tegen-keer.
U hooft, o Prins, sy overladen
Met Daphnes nimmer-soore bladen,Ga naar voetnoot328
Altijt sy in u rechterhant
330[regelnummer]
Een sweert becranst met groene palmen,
En waer ghy treet de coren-halmen
Vergulden moeten 'tgantsche lant.
Den hemel wille op u tong'
Het Manna en den honich gieten,Ga naar voetnoot331-334
335[regelnummer]
En in u hert een stage sprong'Ga naar voetnoot335
Van Geest en van geloof doen vlieten,
| |
[pagina 95]
| |
De maen, 'tsy datse rijs' of dael
Geen beter Vorst als u bestrael
Noch die God soo wil proeven latenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
De minne van sijn ondersaten.
De schone son, wanneer hy spant
Of in of uyt sijn snelle paerden
En sie geen Coninckrijck op aerden
Soo vredich als het Nederlant.Ga naar voetnoot337-344
Toesanck.
345[regelnummer]
En ick o Prince, die de pen
Wat beter als de spiessen ken,
Sal roemen in al mijn gedicht
Het goede by u wtgericht.Ga naar voetnoot348
En, slady yewers eenen slachGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Die Spanjen lang' gevoelen mach
Ick sal hem met mijn gladde veerGa naar voetnoot351
Doen klincken alsoo luyd' en veer
Alst klincket in Vulcani smisGa naar voetnoot353
Wanneer den hinckert besich isGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Of met de blixem voor sijn vae'rGa naar voetnoot355
Of met Achillis beukelaer.Ga naar voetnoot345-356Ga naar voetnoot356
Ten minsten sal een yeder man
Belijden dat ick kiesen kan
Om dichten 'talderbeste stof,
360[regelnummer]
Dat's Godes en des Princen lof.
Finis.
|
|