Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendMatroosjes clachte, op het overlijden van Pieter Pietersen Heyn Admirael van Hollant,Aen D.D. Ioh. Isacium Pontanum.Ga naar voetnoot*De schockers, die na Urck en Emeloort haer kagenGa naar voetnoot1
(Pontane) met veel moeyt en weynich voordeel jagen,
En die haer neering' doen op 't Harderwijcker veerGa naar voetnoot3
Die singen altemet wel by een helder weerGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat ruychjes, en wat grof: maer dees voorleden dagenGa naar voetnoot5
Hoord' ick de droeve doot van Pieter Heyn beclagen
Van twee seer jonge maets, die met hem vande vaert
Gecomen, haer nu wat verquickten landewaert:Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 74]
| |
Sy songen beurt, om beurt, soo soetgens dat haer clachte
10[regelnummer]
My de swaerhoofdicheyt een weynichsken versachte;Ga naar voetnoot10
En wat ick daer van cost onthouden heb ick hier
Om u te laten sien gesettet op 't papier,
Op dat den naem van Heyn by u en alle vrome
In het vergetel-boeck doch nimmermeer en come.
Tijs.
15[regelnummer]
Dry susters die den draet van onse leven spinnenGa naar voetnoot15
Die hebben uwen draet, o Heyn, gesneden af:
Nu comen drymael dry deuchdlievende godinnenGa naar voetnoot17
Om u, in spijt van haer te redden wt het graf.
Teun.
'tLiep al voor Pieter Heyn, wie cander tegen spreken?
20[regelnummer]
Ja oock de bleecke nijt voor sijn gesichte vloot:Ga naar voetnoot20
De doot wou houden stant, maer sy is oock geweken,
Want hy beginnet eerst te leven na zijn doot.Ga naar voetnoot22
Tijs.
Hoe mach den hemel doch soo blijde sich vertogenGa naar voetnoot23
Daer 'thele Nederlant soo deerlijc sitt' en karmt?
25[regelnummer]
U doot, o Pieter Heyn, wy moeten het gedogen,
Den hemel heeft verrijckt, de aerde heeft verarmt.
Teun.
De lauwer was wel-eer gants veylich voor den donder,
Den blixem had daer aen, dat meynde ick, geen cans,
Den donder vant geschut (dit dunckt my alte wonder)
30[regelnummer]
O Heyn, heeft niet geschroomt te raken uwen crans.Ga naar voetnoot30
Tijs.
De lauwer is versoort, haer wortel is gesenget,Ga naar voetnoot31
Men vraecht niet waerse is, maer tonet waerse was:
O Phoebe, soo dit stof met tranen ghy vermengetGa naar voetnoot33
De lauwers sullen weer opschieten wt sijn as.Ga naar voetnoot33-34
| |
[pagina 75]
| |
Teun.
Najaden, maeckt u riet tot pijpkens al te gader,Ga naar voetnoot35
Om Pieter Heyn daer op te spelen haestet u:
Hy was het die ghy hebt geheten voocht en vader,Ga naar voetnoot37
Hy was het die u bracht de schatten van Peru.Ga naar voetnoot38
Tijs.
De eere vande zee, van wien de faem sal spreken
40[regelnummer]
Soo dickwils alsse wil van vroomheyt doen gewachGa naar voetnoot40
Is laes! in corter tijt ontloken en besweken:
Soo rijst de schoone son en valt op eenen dach.
Teun.
Gelijck wanneer de son in Tethys schoot gaet dalenGa naar voetnoot43
De sterren door sijn licht verlichten lant en zee,
45[regelnummer]
Soo sullen na u doot, ontsteken van u stralen,Ga naar voetnoot45
Veel cloecke wapentuers, o Heyn staen aen u stee.Ga naar voetnoot46
Tijs.
Van Jaspis laet een vat voor Pieter Heyn oprechten,Ga naar voetnoot47
Het rijcke see-coral doet groeyen om sijn graf
Wiens twijgen sich door een gelijck een wijngaert vlechtenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Daer peerlen inde plaets van druyven hangen af.
Teun.
Verbeeldt daer aen den loop sijns wonderlijcken levens,Ga naar voetnoot51
De liefde tot het Lant, de haet van den Maraen,Ga naar voetnoot52
En cronet het ront-om met kielen en met stevens
Kenteyckens van den trots die hy hem heeft gedaen.Ga naar voetnoot54
Tijs.
55[regelnummer]
Het graf van Pieter Heyn gestadich van hem spreydeGa naar voetnoot55
Soo sonderlingen locht, soo ongewonen crachtGa naar voetnoot56
Dat wie het eens aensiet ten oorloch hem bereyde
Al had hy om den strijt sijn leven noyt gedacht.
| |
[pagina 76]
| |
Teun.
Wy schreyen te vergeefs, matroosjes, voor de oren
60[regelnummer]
Van onsen Admiraal den groten Pieter Heyn:
Hoe soude hy den galm van onse sangen horen?
Ons stemmen sijn voor hem, voorseker, alte cleyn.
Sy seyden noch daer by, dat na sijn omme-comen
De visschen inde see en in de soete stromen
65[regelnummer]
Men teyckenen sach doen van sware droefenis.
Ja dat (het welcke noch veel wonderlijcker is)
(Soo als haer was verhaelt) men hadde horen weenen
Als eertijts om de doot van haren grooten Pan.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
(Gelove wie het wil, ick denck het mijn daer van.)
Dit loof ick, dat sijn roem in eeuwicheyt sal leven,Ga naar voetnoot71
Dit hoop ick, dat hem Godt den Hemel heeft gegeven,
Dit wensch' ick, dat een man mach crijgen sijnen staetGa naar voetnoot73
Die 't Vaderlant bemint, hem op de see verstaet,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Niet schromet voor de doot, sijn eere wel betrachtet,
En van Gods hoge hant de segening' verwachtet.
|
|