Over-Ysselsche sangen en dichten

Aen de selve.

Indien Deucalion (alsmen te meynen plachte)¹
Van steenen heeft hermaeckt het menschelijck geslachte

Soo, dunckt my, heeft hy wel genomen t' meeste stof

Van rotsen swaer en dick, van keyen groot en grof,

Maer heeft al-mee gesaeyt smaragden en saphieren
Om met vernufte luy de werelt te vercieren;

Gelijck ghy, Schuyrmans, sijt, die hebt na mijn verstant

U oorspronck van een claer' en gladden diamant:

Want recht als die in deucht de steenen overtreffet⁹
U geest in fraeyicheyt sich boven ons verheffet.¹⁰

1 Deucalion en zijn vrouw Pyrrha waren de eenigen, die door Zeus werden gespaard, toen deze door een zondvloed de zondige menschen vernietigde. Later deden beiden een nieuw menschengeslacht opstaan door, volgens een orakelspreuk, steenen achter zich te werpen, die daardoor tot menschen werden.

9 recht: juist.

10 fraeyicheyt: schoonheid, rijkdom.