Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendOpt houwelijck vande E.E. Ian Cornelisz. van Wou. ende Henrica Verwers.Ga naar voetnoot*Opt coelen vanden dach ('ken weet wat vremdichedenGa naar voetnoot1
My spelende int hooft) ging' ick my wat vertreden
Doort nieuwe Boomgewas alwaer de IJsselkant
Vertonet hier het Sticht, en daer het Gelderlant.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Hier saten op een banck en kuyerden twee boeren.Ga naar voetnoot5
Ick kendese terstont: en, sonder my te roeren
(Gelijck dat volckgen is luytruchtich in de praet)
Verstont ick al haer doen. d'een met een bly gelaet
Sey: Arent, wetty wel dat onse lant-heer trouwet
10[regelnummer]
Sijn dochter aen een man, en morgen bruyloft houwet?
A. Ja Wolbert, soud' ick niet? sy wort een echte vrouw
Van een die (heb' ickt vast) geheten is de Wouw.
Maer denckt eens! sulcken duyf als onse dochter Verwers
Te geven aende wouw of aende wilde sperwers!Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 49]
| |
15[regelnummer]
Heeftet graef Hendricx volck wel deerlijcker gemaeckt
Doe hy was over ijs in Veluwe geraeckt?Ga naar voetnoot15-16
W. Help boeren gauwicheyt, en cloeckheyt vande kinckels!Ga naar voetnoot17
Ghy comt, dat hoor ick wel, niet veel in stee-luy winckels:
Daer leert doch dat de wouw een cruyt is, lieve man,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Het welck insonderheyt den verwer dienen can.
Doch hier van al genoech, ick denck ghy sulter wesen,
En, als ghy altemet wel hebt gedaen voor desenGa naar voetnoot22
Vermaken met u spel de Bruygom en de Bruyt.
Ick weetet dat ghy sijt een meester op de fluyt.
25[regelnummer]
A. De fluyt? ick achtse niet, wie can de fluyt behagen?
Veel liever wil ick u dees versen vorendragen
Die ick heb metter haest gecrabbelt inde bast
Van eenen bueckenboom die voor ons deure wast.
Schickt u wat nae het groen van dese jonge linde,
30[regelnummer]
Dat my, terwijl ick lees', de sonne niet en blinde.
W. Siet daer is plaets genoech en'tis noch hoge dach
Mijn herte janckter na dat ick u horen mach.
A. De aerde was noch vry van ploegen ende delven,Ga naar voetnoot33
Sy was noch reyne maecht en vryster op haer selven
35[regelnummer]
Als God wt haren schoot ons aller vader schiepGa naar voetnoot35
En tot een Heere van de groote Werelt riep.
Daer na geschiedet noyt, men hoeft oock niet te dromen
(Alleen de Sone Gods is hier van wtgenomen)
Dat sonder het verbont van vrouwe ende man
40[regelnummer]
Den wonderlijcken mensch ter werelt comen can.
Den acker teeltse niet, wie scheptse wt de stromen?
Wie heeftse oyt geschudt van eyck of denne-boomen?
Al liepty barrevoets na een gewijde Sant
En haddet al u goet in wieroock opgebrant
45[regelnummer]
'Twaer moeyte sonder vrucht. maer 'techtelijck versamen
Geeft kinderen die haer haer afcomst niet en schamen.
Het houwelijck alleen geeft vorsten aen het lant
En leraers aende kerck. o soeten herten bant!
Dat Troyen ware mijn, en my Achilles quelde
50[regelnummer]
Dat ick hem een van bey in sijne handen stelde
| |
[pagina 50]
| |
Of mijn geminde paer, of mijnen heelen schatGa naar voetnoot51
Ick gave hem mijn croon, en ruymde hem de stat.Ga naar voetnoot49-52
Want sonder Coninckrijck can eener vrolijck leven,
Maer niemant can sijn lief met wille overgeven.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dit voeldy wel, van Wou, en seker ick ben blijd'
Dat ghy in dese saeck van onse meyning' sijt,
Verkiesende die bloem, die, machse u verrijcken
Met saeyelingen die haer ouderen gelijcken
'Tsal wesen voorden Haech een costelijcken dach,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En Deventer daerna oock wel verlangen mach.
U Bruygom aan het oor moet ick een woortgen seggen
Hoe een voorsichtich man sijn sake sal beleggenGa naar voetnoot62
Op dat hy wel regeer, en alle moeyte schuw'Ga naar voetnoot63
Ghy weettet wel voorheen, maer ick vernieu het u:
65[regelnummer]
Hoe dat den Noorden wint blaest couder ende stranger
Hoe stijver int gemeen den haestigen voetganger
Den hoet treckt om het hooft, den mantel om het lijf
Op dat het een of 'taer niet inde loop en blijf:Ga naar voetnoot68
Maer als de soete son sijn aengename stralen
70[regelnummer]
Door het verdreven swerck laet sachtgens nederdalen
Verwermende de locht allenskens meer en meer
So set hy ongevercht zijn wandel-stocxken neer,
Leyt cap en mantel af om ademtocht te rapen,Ga naar voetnoot73
Ja knoopt het wambeys los en gaet wat liggen slapen.Ga naar voetnoot65-74
75[regelnummer]
Hier heeft een echte man het levendich bescheytGa naar voetnoot75
Hoe hy gebruycken sal de opper-hoofdicheyt:
Soeckt hyse binnens huys met suyre noortsche buyen
Gelooft my, het en sal niet hebben te beduyen,
Het wijf sal hare streng' te stijver houden vastGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
En sien of haer of hem het harnas beter past.
Maer weet hy met haer cloeck en vriendelijck te leven
Sy sal haer eygen wil vrywillich overgeven,
Geleeret door de daet wat eer het brengen can
Te worden geregeert van een verstandel man.
| |
[pagina 51]
| |
85[regelnummer]
W. U veersen, Arent vrient, sijn soeter voor mijn oren
Als oyt den hemels-dou viel op het dorre coren.
Nu hoort, gelievet u, tot danckbaerheyt van my
Oock voor dit jonge paer een slechte rymery.Ga naar voetnoot88
A. Wat conde mijn gemoet, o Wolbert meer vermaken
90[regelnummer]
Als van u clare bron een druppelken te smaken?
Ey brengt wat voorden dach en voechtet by het mijn,
Twee die te samen gaen te onbeschroomder zijn.
W. Wat suchty, Verwers kint? wat beurdy nade wolcken
U ogen die genoech u meyninge vertolcken?
95[regelnummer]
Ghy wenschet (miss' ick niet) dat uwen Bruydegom
In vele jaren niet van uwer sijde com
Maer dat ghy met malcaer moocht sonder leet of clagen
In eerlijcke geneucht voleynden uwe dagen.Ga naar voetnoot98
God gunn' u desen wensch. of sorgdy, soete maechtGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hoe ghy u cieren sult dat ghy u man behaecht?
So luystert eens na my hoe dat ghy moocht vermeeren
De schoonheyt van u lijf, de fraeyheyt van u cleeren:
Vertoont u aengesicht met deuchde geblancket;
De deuchd' is 'thoochste wit, dat staet te wonder net.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Van schaemt' en eerbaerheyt laet blosen uwe kaken,Ga naar voetnoot105
Dat sal u liefgetal aen uwen Bruygom maken.Ga naar voetnoot106
Het vrouwelijcke hooft buycht onder zijn voogdy
So heeftet haest genoech van tooy-en-ployery.Ga naar voetnoot108
Schickt u aendachtelijck des Heeren wet te horen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Geen edeler behanck en weet ick voor u oren.Ga naar voetnoot110
Sijn jock aen uwen hals geeft vry een meerder lofGa naar voetnoot111
Als een verweende craech vant sinnelijckste stof.Ga naar voetnoot112
En, streckty uwe hant tot onderstant der armen,
En met een reyn gebet, ten Hemel uwe armen
115[regelnummer]
God smeekende voor u en uwen waerden man,
Geen rinck of brasselet u so wel voegen can.
Verkiest, ô jonge Bruyt, onsterfelijcke daden
Voor sijde, voor fluweel, voor goudene broccaden.Ga naar voetnoot118
| |
[pagina 52]
| |
Wanneer u echte deel u vindet so gesmucktGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
So sal hy niet alleen in liefde sijn verruckt
Maer ghy sult Christum self gewinnen tot een vryer;
En uwen Bruydegom sal wesen deste blyer.
Hoe dunckt u? macht so gaen? of valtet wat te cort?Ga naar voetnoot123
A. Den cleynen swanen-sanck veel meer gepresen wort
125[regelnummer]
O Wolbert, waarde broer, als al het byster schreeuwenGa naar voetnoot125
En misselijck gebaer van uylen en van spreeuwen.Ga naar voetnoot126
Die lering' is seer goet, en trouwen, ick bekenGa naar voetnoot127
Dat ghy my overtreft hoewel ick ouder ben.
Maer lacy, ick verneem, (dies ick my hooch beclage)
130[regelnummer]
Dat onse Bruyt van hier gaet wonen na den Hage,
Hoe slaen wy het doch aen dat in so corten tijtGa naar voetnoot131
Haer soeten ommegang' wy niet en worden quijt?
W. Ick hope (maer ghy moet dat niemant laten horen)
Datmense lichtelijck int eerste sal becorenGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Datse een hallef jaer mach werden hier verletGa naar voetnoot135
Tot dat haer Vader haer van als heeft wtgeset.Ga naar voetnoot136
Mits comt den winter aen, dan salse door de barenGa naar voetnoot137
Der gruwelijcke zee beduchtet zijn te varen
En wachten op de mey of op de somertijt.
140[regelnummer]
Doch eer wy die noch sien, o Wolbert, seker sijt
Datse, gelieftet God, beginnen sal te craken
En hier nootsakelijck haer kinderbedde maken.Ga naar voetnoot142
En daer nae dach en raet. ist qualijcken geseyt?Ga naar voetnoot143
A. Ghy hebt de sake wel ter degen overleyt.
145[regelnummer]
Ten minsten geve God dat uwe laetste woorden
(Ick wilde datse al de Bruylofs-gasten hoorden)
Niet mogen zijn vergeefs gesproken inden wint
Maer dat wy sien in tijts het eerste troetel kint,
En voorts een cleynen hoop, die in haer groene dagenGa naar voetnoot149
| |
[pagina 53]
| |
150[regelnummer]
Een eere mogen zijn van al haer lieve magen,
En voor haer vaderlant een aengenamen schijn
Wanneer haer ouderen al inden hemel zijn.
|
|