Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 44]
| |
Op de Bruyloft van de E.E. Willem van Appeldoren ende Wijntgen Stedemeyers.Ga naar voetnoot*Ick soude (Appeldoorn) voldoende u begeren
Met stichtelick gedicht u hogen dach wel eeren,Ga naar voetnoot2
Maer alsmen yet in rijm, al spelende, bevat,Ga naar voetnoot3
De eene weet een dit, de ander weet een dat.
5[regelnummer]
En, wildy oock de saeck in reden overleggen,Ga naar voetnoot5
'Tis const vant oude werck altijt wat nieuws te seggen.
Daerom. Maer wat is dit? wat isset dat ick sie?Ga naar voetnoot7
Drie maegden comen aen gelijck Godinnen drie,
Met deftigen gelaet en princelijcke treden:Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De cleeren wollic-wit, noch witter sijn de leden.
De outste (na my dunckt) begint een statich liet.
Sijn dit de Charites? of (denck ick) sijnset niet?Ga naar voetnoot12
Ghelove.
Constrijcke speel-genoots der suyvere ge-echten,Ga naar voetnoot13
Comt, laet ons met ons drien een handen-keten vlechten,
15[regelnummer]
En sluyten onsen vrient al soetelick daer in,
Gewickelt in het snoer van prijselicke min.
Hy Wil-hem in den arm van zijn beminde geven.
Sy Wil-hem toegeneycht en trou sijn al haer leven.
Ick Wil-hem proeven doen genoechsaemheyt en vree.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
God Wil-hem segenen, jae segent hem alree.
En Wil-hem Godes Soon in sijne wegen leydenGa naar voetnoot21
Wie Wil-hem immermeer van sijne liefde scheyden?Ga naar voetnoot22
| |
[pagina 45]
| |
Hope.
Leyt-sterren vanden pat der deuchdelijcke menschen,
Laet ons, voort hoochste luck, den Bruydegom toe wenschen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Den Appel daer soo seer na hongert sijnen geest,
Waer door hy distelen noch Dore nen en vreest,
'Ten is den Appel niet dien Adam heeft gesmaket,
Om wien hy is in sweet en Dore nen geraket:Ga naar voetnoot28
'Ten is den Appel niet dien Paris overgaf,
30[regelnummer]
Om wien sijn vaderlant leyt in een Doren-graf,Ga naar voetnoot29-30
Maer 'tis den Appel van des levens boom gedregen,Ga naar voetnoot31
Om wien de Dore nen hem schijnen groene wegen.
Hy heeft in vrees' en hoop, in arebeyt en nootGa naar voetnoot33
Een uytgelesen vrucht doen vallen in sijn schoot:
35[regelnummer]
Ick doe hem (susters) na een beter noch verlangen,Ga naar voetnoot35
Die hy int Paradijs hier boven sal ontfangen.
Liefde.
Onsterfelijcken rey der goddelijck-gesinde,
Ick ben het als ghy weet die dees twee sielen binde.
Ick geef den jongen helt in sijnen nieuwen staetGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Een Wijntgen metten naem, een Wijntgen metter daet.
Een Wijntgen ongemengt en helder in het oge,
Een Wijntgen niet te plat al springet niet om hoge,Ga naar voetnoot42
Een Wijntgen niet gevuert als met een heylich vuer,Ga naar voetnoot43
Een Wijntgen niet te serp, mont-treckende, noch suer,Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 46]
| |
45[regelnummer]
Met alsem niet vergalt, met swavel niet ontsteken,Ga naar voetnoot45
Een Wijntgen niet gestomt, want het can selver spreken.Ga naar voetnoot46
Een Wijntgen dat niet haest sal lopen op de cant,Ga naar voetnoot47
Een Wijntgen dat hem claert en mildert op de hant,Ga naar voetnoot48
Wanneer ghy beyde gaet (gespelen) ick sal blijven
50[regelnummer]
En alle hertenleet gestadich van haer drijven:
Tot dat sy by dien weert te gaste sullen sijnGa naar voetnoot51
|
|