Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendPest.Als tot den hemel toe vermenigden de sondenGa naar voetnoot1
Heeft God veel-voudich oock zijn plagen wtgesonden.
By honger ende crijch hy het niet blijven laet,
De pest quam tonen oock haer vreselijck gelaet:Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
De kaken in-gedruckt en magerlijck gevoedet,Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 23]
| |
Den neuse spits en lanck bevreyssemt en bebloedet,Ga naar voetnoot6
De ogen spalckende, de tanden geel en hol,Ga naar voetnoot7
De tong' geswollen op, van schuym en sever vol,Ga naar voetnoot8
De reutelende borst vast hoestede en knuchte,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De longe cort-geaemt steets pijpede en suchte,Ga naar voetnoot10
Het hooft nu hier nu daer wiert swijmende geschudt,Ga naar voetnoot11
De kele gaf een damp gelijck een doden-put,
Het herte in een vier scheen lichter-laey te branden,
Noch yselden van cou de voeten en de handen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
De huyt was oversaeyt met vlecken paers en swart,
Met blaren vael en grijs, met bulten dick en hart.
Haer slincker droech een sweep, haer rechter hant een toortse,Ga naar voetnoot17
Haer volgd' als naeste maech, de brantsucht en de coortse,Ga naar voetnoot18
En, alsse vallen liet een voncke daerse trat,
20[regelnummer]
Voor eerst een hele buyrt, daer na een hele stat,
Daer na het heele lant was schiedelijck ontsteken,
Dies menich jonge spruyt het herte moste breken.
Ick ken, ick ken u wel ontsienelijck gedrocht.Ga naar voetnoot23
Ghy hebt by my vernacht, doch niemant omgebrocht,
25[regelnummer]
Want een veel stercker hant u handen heeft gevatet,
Die anders niet en wil, als hy u woeden latetGa naar voetnoot26
Dan sijnes names eer en onse hoochste goet.
Wy clagen onse schult, wy vallen hem te voet,
Mistrouwende ons selfs sijn goetheyt wy vertrouwen,
30[regelnummer]
En schouwende de sond' wy u niet meer en schouwen.Ga naar voetnoot30
|
|