Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
Iaer-dicht
| |
[pagina 2]
| |
Doe ghy geluckelijc beproevedet u heyl
20[regelnummer]
Opt trotsige Breda, op Hemert ende Heyl,Ga naar voetnoot20
Op Elshout, Rosendaal, en op de Isel-stedenGa naar voetnoot20-21Ga naar voetnoot21
Ont-lastende sijn stroom van boven tot beneden.Ga naar voetnoot22
Dien liefelijcken dach, ô ghy mijn Vader-stat,
Doe ghy weerom ontfinckt den over-rijcken schat
25[regelnummer]
Van vryheyt door dees Prins die heeft my vast verbondenGa naar voetnoot25
Sijn roem en Godes eer dieshalven te verconden.
'Ken kan de oude schult niet langer houden in.
God stuere mijne pen en roere mijnen sin.
De glinsterende Son begost zijn swoege paerdenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Te mennen na het wad, oock dee met sneller vaerdenGa naar voetnoot30
De sonne van ons lant Mauritius sijn heyr
Wat sacken na benee'n, met allerley geweyr,Ga naar voetnoot32
Cartouwen half en heel, bloc-wagenen, affuyten,Ga naar voetnoot33
Schans-corven, cruyt en loot, veel ponten, en veel schuyten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Storm-bruggen, schuppen, spae'n, crood-wagens, tenten licht,Ga naar voetnoot35
En wat tot een beleg moet wesen toe-gericht,Ga naar voetnoot36
Oock brave ruyters, en bedrevene lans-knechten,
Wel weynich in getal maer moedich in het vechten.
De Isel die den Rijn door Drusi oude griftGa naar voetnoot39
| |
[pagina 3]
| |
40[regelnummer]
Ontfanget in sijn schoot, en met een soete drift
Leydt door de Suyder-vliet in d'Oceansche barenGa naar voetnoot41
Draecht Deventer de Stat, een merckt van goede waren,
Met wallen niet alleen en torens wel beset
Maer met een Borgery die luystert nade wet,
45[regelnummer]
Een wijse Overheyt, die niet soo seer versinnetGa naar voetnoot45
Te wesen van haer volck geduchtet als beminnet.
‘De Fame die den voet stelt op der aerden clootGa naar voetnoot47
En midden door de locht haer brede wiecken stoot,
Maer 'thooft met wolcken bruyn laet nevelich omringenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Verbeeldet ons den aert van alle grote dingen
Waer van men wel den roem en luyster hoort en siet
Maer 'talinge begin gemeenlijck weetmen niet.Ga naar voetnoot47-52Ga naar voetnoot52
Hierom en spreeck ick hier van Catthen noch van Francken
Die om het blint geluck, hier landende te danckenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dees vesting bouden, en die noemden d'Avontuer,Ga naar voetnoot53-55
Noch oock van Davons-tree; want 'tvalt my harde suerGa naar voetnoot56
My selven sulck verhael te maken aengename:
Indien my yemant sey dat Deventer den name
Draecht van de Twenter of Tubanter streeck, ick lietGa naar voetnoot58-59
60[regelnummer]
My duncken dat een sulck, al raemde hy het nietGa naar voetnoot60
Nochtans den witten doel der waerheyt bet genaeckte.Ga naar voetnoot61
| |
[pagina 4]
| |
Dit weet ick, dat dees Stat haer vryheyt noyt versaeckte,
'Tsy doe der Hansen bont haer broederschap gewan,Ga naar voetnoot63
'Tsy doe het Keyser-rijck oyt tegen d'OtthomanGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Haer middelen genoot, 'tsy doe de Stichtsche mijterGa naar voetnoot65
Haer schutte voor gewelt; maer doe den al-verbijter
Den Spangiaert niet beviel het matige gesachGa naar voetnoot67
Dat hy vercregen had door s'Bisschops overdrachGa naar voetnoot68
En wilde hem met goet noch bloet genoegen laten
70[regelnummer]
Maer pijnde oock de siel, doe custese de Staten.Ga naar voetnoot70
Geluckich sevenmael, indiense corts daer aenGa naar voetnoot71
Niet wederom en waer so schandelijck verraen!
Soo haest als al den tocht was dese stat genaket,Ga naar voetnoot73
En door des Princen last heel schiedelijck gestaketGa naar voetnoot74
75[regelnummer]
Heeft hy den oorlochs-raet opt spoedichste vergaert,
En zijn gedachten cloeck aldus geopenbaert:
Ghy siet wel, Heeren, dat, naest God, door mijnen rade
De saken zijn verkeert ten goeden van het quade.Ga naar voetnoot78
Ick wiste dat Philips die in sijn hert bevat
80[regelnummer]
D'heel werelt te gelijck sou spillen zijnen schat.
Ick sach dat Parma, die op Vranc-rijck climmen woude
Int Neerlant sijn geluck en eer verliesen soude.Ga naar voetnoot79-82
Hierom en sprack ick niet van legers overgroot
Maer van geoeffent volck niet schromende den doot,
| |
[pagina 5]
| |
85[regelnummer]
De vaendelen gevult, de lening' wel betalet,Ga naar voetnoot85
Een wijs en snel beleyt: dit's daermen eer mee halet.
Wat dunckt u? hebben wy niet cloeckelijck de schans
Van Zutphen, en van daech slech met tien duysent mans
De Stat oock overheert? en of met dese bendenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Wy huyden ('tis noch licht) oock Deventer berendenGa naar voetnoot90
En dreven mee alhier den vyant wtet nest?
Elck seg' wat hem gevalt, ick volg' het alderbest.
Den Prins had kuym geseyt, als ongelijcke sprakeGa naar voetnoot93
Men hoorde hier en daer; de eene docht de sake
95[regelnummer]
Wel doenlijck, d'ander niet. maer merckende 'tverstant,
De wel-gebonden ree'n, den goddelijcken brantGa naar voetnoot96
In een so jongen hooft, so riepens' al te same
Sy wildent vangen aen in Gods en s'Princen name.
Den oorlochs-raet en was noch nauwelijck ge-ent
100[regelnummer]
De Stat wert om end' om besloten en berent.
Den nacht valt op de hant. daer na in weynich dagenGa naar voetnoot101
Twee bruggen op den stroom sijn constelijck geslagen.
'Tvier-spouwende geschut wort op de Isel-cant
En in het Ramen-velt gebeddet en geplantGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
In tal noch min noch meer als tweemael veertien stucken:
Het nijt-spel is begost, God geef wiet sal gelucken.Ga naar voetnoot106
Den Prince als hy had ordentelijck gestelt
'Tgeladene cannon opt onbegraven veltGa naar voetnoot108
Dee lossen op de poort en op de steene' wallen
110[regelnummer]
Een claterende vlucht van heete yser-ballen,
En sont terstont daer op een wackere trompetGa naar voetnoot111
Te eysschen dat de Stat hem werd' in hand' geset.
Daer binnen lach die tijd van Berch de edel GraveGa naar voetnoot113
Die eermael voor het lant wel waechde lijf en have,
| |
[pagina 6]
| |
115[regelnummer]
Maer nu in tegendeel den Spangiaert was bedient,Ga naar voetnoot114-115Ga naar voetnoot115
Des Princen bloetverwant, maer sijnes vyants vrient.Ga naar voetnoot116
‘Begeerlijckheyt van staet, waer drijfdy toe u slaven?Ga naar voetnoot117
Ghy maket datse in vergetelheyt begraven
Den luyster van haer naem, de cranssen van haer hooft.
120[regelnummer]
Ghy roertse blindeling (wie haddet oyt gelooftGa naar voetnoot120
Wanneerment niet en saeg?) haer eygen bloet te drincken.
En met den rechter arm den luchter te vermincken.Ga naar voetnoot122
De Grave vanden Berch niet luysteren en wou
Na overgeven, maer zijn meester zijn gehou.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Dies buyten alles wiert tot stormen toebereydet,
En binnen wiert den storm manhaftelijck verbeydet.
Nu segt, Calliope, al-eer den strijt began
Een camp van twee alleen gevochten man voor man.
Een stouten Albanoys quam dagelijcx braverenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Het leger vanden Prins, en moedichlijck begeeren
Van eener wie het lust' een ridderlijcken camp.
Des Princen ruytery niet dragen cost den schamp,Ga naar voetnoot132
Maer branden vierichlijck den snorcker thooft te bieden,Ga naar voetnoot133
'Ten waer den cloecken Prins een yeder de verbiedenGa naar voetnoot134
135[regelnummer]
Te rasen met den dwaes en al des legers eer
Te hangen roeckeloos aent punct van een geweer.Ga naar voetnoot136
Catulle, edel soon des edelen RyhovenGa naar voetnoot137
Ghy cont dit niet verstaen: de galle comt u boven,
Doch dwingende u sucht crijght min of meer verlofGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Te ringelen den quant, te redderen den lofGa naar voetnoot140
Van het getrotste heyr, den dager gady dagenGa naar voetnoot141
| |
[pagina 7]
| |
Te comen voorden dach, den camp die wert geslagen,
Sy comen bey te veld' met speer en cortelas,Ga naar voetnoot143
De wapens even schoon, de hengsten even ras,
145[regelnummer]
De pluymen even crul, de casquen sijn gesloten,Ga naar voetnoot145
De lancien gevelt, gelijck een pijl geschooten
Vande gespannen pees' soo vliegens' op malcaer.
T'volck roept verbaesdelijck, elck vreset voor gevaer,Ga naar voetnoot148
Elck hopet op geluck. de recht-geraemde stekenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Haer treffen beydersijts, maer beydersijts verbreken
De lancien gestuyt opt wel getempert stael.Ga naar voetnoot151
De ridderen verwoet haer heffen uytten sael
Om met het cort geweyr elck-anderen te stoten
De sielen uyt de borst, of t'leven uyt de stroten.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Den onduyts heeft de hant aende pistool geleyt.Ga naar voetnoot155
Ha! sprack Catulle doe, ten was soo niet geseyt,Ga naar voetnoot156
Versettet hem den tromp, en met de cortelasseGa naar voetnoot157
Tast ruyterlijcken toe en capt hem wel te passe
De trouweloose vuyst daer hy t'pistool in hiel.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
T'verradelijck geweyr plomp inden sande viel,Ga naar voetnoot160
De handt hinck aen een vel. ô oogenschijnlijck wonder!
Soo moet de wreede hant doch vallen steets her-onder,Ga naar voetnoot162
De hant en oock den cop des genen die verraet
Denckt, tegen die na deucht en goeden name staet.
165[regelnummer]
Insonderheyt en meest die de pistolen dragen,
O Maurits, om met list te corten uwe dagen,
Om t'Vaderlant en u te delven in een graf;Ga naar voetnoot167
‘De hoochste euveldaet verdient de hoochste straf.
Waer ben ick? ick bestae heel uytet spoor te raken.Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Vergeeft my, Vaderlant, ick dacht om ander saken.Ga naar voetnoot170
Den fellen Albanoys nu sachter als een lam
Met de behouden hant zijn gouden keten nam
En wierp hem om den hals sijn dapperen verwinder.
Ghy hebt gewonnen, Heer, ick kent, ik ben u minder.Ga naar voetnoot174
| |
[pagina 8]
| |
175[regelnummer]
Catulle greep hem aen en bracht hem by sijn Heer,
De Prince schenckt hem 'tlijf, en schickt hem veylich weerGa naar voetnoot176
Recht na Graef Herman toe, geleret door de slagen
‘Dat hoochmoet voor den val, en trots comt voor de plagen.Ga naar voetnoot178
De Son had negenmael en negenmael de Maen
180[regelnummer]
Al rollende gereyst des hemels ronde baen
Als Maurits nu het werck aanvangende, van buyten
Liet spelen op de stat zijn grove orgel-fluyten.Ga naar voetnoot182
Wat rasender rumoer! des Isels bleke vloet
Ja d'aerde met de locht staen in een lichte gloet.
185[regelnummer]
Daer quamen overhoop geblixemt en gedondertGa naar voetnoot185
Van cloten ongemist wel sessenveertich hondert;Ga naar voetnoot186
Tot dat een brede muer met grouwelijcken slach
Gescheuret vande rest geheel ter neder lach.
Maeonide, ghy plaecht by uwen tijt te wenschenGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Op dat ghy roemen mocht de Goden en de menschen
Een yseren geluyt, een keele van metael,
En tongen sonder tal; maer had ghy slechs een maelGa naar voetnoot191-192
Dit yseren accoort een uyre mogen horenGa naar voetnoot193
Ick meen ghy had wel haest gestoppet beyd' u oren.
195[regelnummer]
Soo haest als wt de locht den nevel was geclaert
Die het gevallen puyn dee rijsen vande aerd'
Daer sachmen wonder dinck, in plaetse vande steenen
Gelijck een stalen muer gesloten dicht in eenen.
Dat's seven vanen volcx met spiessen, cruyt en lootGa naar voetnoot199
200[regelnummer]
Bereydet of de seeg' te halen of den doot.
Terwijlen het geschut op de stats-mueren speeldeGa naar voetnoot201
Graef Herman oock sijn volck omsichtelijck verdeeldeGa naar voetnoot202
De sommig' op den Prins weerom te geven vuer,
De ander' oock in plaets vande beschoten muer
205[regelnummer]
Een nieubesteken grift te diepen en te wijdenGa naar voetnoot205
| |
[pagina 9]
| |
En met een aerden wal den vyant af te snijden.
Als nu des Princen volck recht onder ogen sach
Den Spaengiaert voor de bres verwachtende den slach
Riept al met ene stem; den vijant aen-gevallen!
210[regelnummer]
Geen tweedracht hoordemen, geen sporteling met allenGa naar voetnoot210
Dan wie de eere van den voortocht hebben sou.Ga naar voetnoot211
Tot dat den Ridder Veer een ridder cloeck en trouGa naar voetnoot212
Vercreech de gonste voor zijn dappere Britoenen
Om door een vrome daet ter rechter plaats te soenen
215[regelnummer]
Het schandige verraet bedreven niet van haerGa naar voetnoot215
Maer van een wt haer lant een dobbelen verraer.Ga naar voetnoot216
'KeÇn wil het witte velt van dit papier niet smetten
Om zijn vervloeckten naem by vrome luy te setten.
Maer 'twas hy dien de Stat ten besten was betrout,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Doch schandelijck zijn eer vergetend' om het gout
Die door een loos verdrach in 'svyants handen leyde.Ga naar voetnoot221
Doe Rijckaert Revius en God-aert vander WeydeGa naar voetnoot222
Gesonden wt den Raet (die t'onweer comen sach)
Van sijn lichtveerdicheyt vast deden haer beclachGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Versoeckende in tijts daer van te zijn ontslagen.
Maar lacy! te vergeefs door des verraders lagen.Ga naar voetnoot226
Ick eer u na u doot mijn Vader, die den PrinsGa naar voetnoot227
Ooyt waret hou en trou. 'tis oock mijn hoochste winsGa naar voetnoot228
| |
[pagina 10]
| |
Dat u verdienden lof de aerde niet begravet,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Maer levet in mijn dicht die my het leven gavet.Ga naar voetnoot230
Als theyr aen wedersy was ordentlijck geschaert
Een brugge op een pont comt drijven metter vaertGa naar voetnoot232
Vant Pothooft, over-dwers sich voegend' inde haven:Ga naar voetnoot233
Waer op die vande Stat wel vier en voncken gaven,
235[regelnummer]
En schoten t'meeste tal de roeyers over-boortGa naar voetnoot235
Die dit swaerlijvich werck van d'Isel brochten voortGa naar voetnoot236
Om prijs en oock om loon niet achtende haer leven.
Die weynig' evenwel die noch by lijve bleven
De brugge constelijck gevlegen dicht in eenGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Met schroeven wonden wt. gelijck der slangen lee'n
Nu liggen op een hoop, strack schieten over d'water.
Den storm waer aengegaen so 't Princen heyr wat later
De brugge had betreen. maer d'ongetoomde sucht
Van vechten maeckte dat onstuymich met gerucht
245[regelnummer]
De een den ander dreef den voet daer op te setten:
Waer door zy onbedocht de arbeyts-luy beletten
Het vlottende gevaert te brengen in zijn stant
En met het voorste eynd' te voegen aen het lant.
De brugge valt te cort, het achterste weecht neder,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Het voorste rijst om hooch, gelijck een steyle lederGa naar voetnoot250
Geheven over eynd'. 'tgedrang is even groot,
Die in de spitse staen gepersset lijden noot,
Som wagen eenen spronck en vallen vande bruggeGa naar voetnoot253
Beneden op de kaey, maer mogen niet te rugge.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Veel drencken in de gracht, veel smoren inde stroom.Ga naar voetnoot255
Den vyant heet de rest onsachte wellecoom.
Meetkerck vroom Colonnel wert dodelijck geschotenGa naar voetnoot257
Beclaecht van al het lant. de rammelende clotenGa naar voetnoot258
Crac-cracken om haer heen. die over waren dochGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Haer sluytende te gaer een aenloop wagen noch,
En vallen aen de bres als hongerige Leeuwen
| |
[pagina 11]
| |
Die voor des jagers tromp, zijn bracken, noch zijn schreeuwenGa naar voetnoot262
Niet wijcken eenen voet. doch zijnde moer-alleenGa naar voetnoot263
Van niemanden gevolcht verschooyen weer van eenGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
En lopen heyreloos met dryen en met vierenGa naar voetnoot265
De eene nade gracht, de ander ter rivieren.
Van Lambrecht capiteyn den vaendrich jonck en sterck
Met zijn gesworen maet den vaendrich van MeetkerckGa naar voetnoot268
En mogen dit niet sien maer trachten in de baneGa naar voetnoot269
270[regelnummer]
Der opgereten muer te planten 'sPrincen vane.
De eerste clavert op maer crijcht een felle wond'Ga naar voetnoot271
Valt over inde stat en stortet op den mont.
Het vaendel liggen blijft gestrecket langs de stenen.
Den vyant luyde roept: daer hebben wyer enen
275[regelnummer]
Laet comen oock de rest: sy grijpen nade vaen;
Maer als den tweeden recht was comen aen het staen
En liet met d'ene hant den wimpel hoge waeyen,
Met d'andere het sweert liet blincken ende maeyen
Wel wreeckende de doot van zijnen cameraet
280[regelnummer]
Doe weeck het al te rug, elck vluchte sijner straet:Ga naar voetnoot280
Tot dat de capiteyns met degens en vorquettenGa naar voetnoot281
Dees lopers drijven aen: wat donder mach u letten?Ga naar voetnoot282
Dat u een man alleen doet deynsen wter stee
En trotset al de stat? sluyt weder u gelee,
285[regelnummer]
En ruct hem vande bres, vertreet hem inden sande,
Of t'is voor 'sConincx heyr een ongehoorde schande.
Dees woorden hadden cracht. sy vellen pijck op pijck,Ga naar voetnoot287
En brengen steeck op steeck. den vaendrich soetelijck
Hem gevet achterwaerts na 'twater, maer de anderGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
Soo veel te vieriger aendringen met malcander
Met grouwelijck gecrijt. niet anders als wanneer
De jagers in het wout een ouden grijsen beer
Met flitsen vallen aen. hy wijcket wat besijden,Ga naar voetnoot293
Te vluchten heel end'al en can den moet niet lijden,
| |
[pagina 12]
| |
295[regelnummer]
Te vallen op het volck en is hem oock geen nut,
Hoe wel hy geerne wou, verhindert doort geschut;
Soo treckt hem wt den strijt den vaendrich twijfelmoedich,Ga naar voetnoot297
Vol toren is het hert, de ogen dick en bloedich,
Hy valt noch tweemael aan, maeckt tweemaal ruyme straet;
300[regelnummer]
Ten lesten can niet meer, al swanckende hy staet.Ga naar voetnoot300
De stenen vande bres hem hagelen om d'ooren,
Den stormhoet rammelt hem dat hem bycans het horen
En 'tsien gelijck vergaet, de pluym leyt vanden top,
De loden sonder tal hem vliegen om den cop,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Dies breeckt het bange sweet hem wt aen allen enden,
Den asem hem ontstaet, ontsenuwt zijn de lenden,Ga naar voetnoot306
Hy springet op het laetst met vanen en geweerGa naar voetnoot307
Cloeckmoedich inde stroom. de Isel booch hem neer
En droech den vromen helt door sijner sachter banenGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Tot 'tleger vanden Prins, geciert met beyde vanen.Ga naar voetnoot310
Den vyant die het dus pas op sijn duymken ginckGa naar voetnoot311
Van d'ander sy weerom een sware wond' ontfinck;
Want Muller Capiteyn geeret by de groten
Verwerende de bres het hooft wert afgeschoten.
315[regelnummer]
Het breyn en 'tbeckeneel vliecht d'ander int gesicht,
Den romp ontkennelijck int bloet ter aerden licht.Ga naar voetnoot316
Graef Herman dien het hert int lijf begon te cloppen,
Sprack (tredende te rugg') ick sie, het gelt hier coppen.
Het woort was nau geseyt, het galt hem selfs sijn ooch.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Want een geborsten steen die vande bresse vlooch
Verbrack hem 'tcristallijn waer door den dach verschijnet.
Den Graef seech op de knie onseggelijck gepijnet,
De crijchsluy lopen toe in vrees' en grooten vaer,Ga naar voetnoot323
Den roep ginck dat den Graef al om het leven waer.
325[regelnummer]
De officiers ontstelt en alle de soldaten
Die hadden haest haer wacht en ordere verlaten,Ga naar voetnoot326
'Ten ware dat den tijt de waerheyt had geleertGa naar voetnoot327
Dat hy was swaerlijck, doch niet dodelijck verseert.Ga naar voetnoot328
| |
[pagina 13]
| |
Men schort hem overeynt bemeuselt en geblindet,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En leydet hem na huys; de wonde men verbindet.
De nacht compt op de hant verjagende den dach,Ga naar voetnoot331
Elck voecht hem na zijn plaets en rustet so hy mach.Ga naar voetnoot332
Maer in des Princen hooft en was geen lust tot slapen;
Sijn crijchsluy hy gebiet, afleggende de wapen,
335[regelnummer]
Bij doncker te bere'en al watter was van doenGa naar voetnoot335
Tot eenen nieuwen storm op morgen voor den noen.
De brugge die te cort was en in een geclemmet
Met bomen wort gelicht, met ketenen geremmet,Ga naar voetnoot338
Set-haken tonen macht, tot dat gelijckerhantGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
De vijselen herstelt hem draeyen aen het lant.Ga naar voetnoot340
Den dageraet begost des hemels soom te naken
En spreyde door de lucht haer luchtich goude-lakenGa naar voetnoot342
Als Deventer weer sach des Princen ruytery
Gescharet achter een, gesloten sy aen sy:
345[regelnummer]
En 'tvoetvolck dat alree de taeye piecken drildeGa naar voetnoot345
Verlangende met smert wanneer de Prince wilde
Dat trommel en trompet sou geven het geluyt
Te vallen inde stat en maken goede buyt.
Doe was de borgery een ongeluck verscheretGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Ten waer dat God de Heer had wonderlijck gekeretGa naar voetnoot350
'Tgemoet van yder man tot lijdelijck accoort.Ga naar voetnoot351
D'inwoonders schroomden seer voor plondering en moort,
En al wat int gemeen vertorende soldaten
Verherende een Stat moet werden toegelaten.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Sy lopen tot de Graef gevolgt van wijf en kint,
En bidden, so hy haer en oock hem selve mint
Te wijcken voor den noot, en met den Prins verdragen.Ga naar voetnoot357
Den Coninck, seggen sy, en can het niet mishagen.
En hebdy niet gedaen u wterlijcke vlijt?Ga naar voetnoot359
| |
[pagina 14]
| |
360[regelnummer]
En hebdy niet u ooch verloren inden strijt?
De hooftluy claegden dat de beste capiteynen
Al lagen in het sant. de grote met de cleynen
Vant geestelijcke hof met haren Bisschop liepGa naar voetnoot363
En al om overgift en om genade riep.
365[regelnummer]
Den Grave met gewelt van smeecken overwonnen,
In steege wederwil opt lest hem heeft besonnen:Ga naar voetnoot366
Gaf oorlof metten Prins te handelen van vree.
De wachters op de muer met haeste waren ree
En riepen om bestant, en gijselaers te seynden.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
De Heere van Famars vraegd' of sijt ernstich meynden?Ga naar voetnoot370
Sy swoeren hooch en duer. dies na des Princen sin
De Heeren vander Noot en Lennep gingen in,Ga naar voetnoot372
Daer tegen wort een Wael en Spaengiaert wtgesonden
Bey cloecke Capiteyns. de saecke wert gevonden,
375[regelnummer]
De crijgers togen uyt behoudens sack en pack,Ga naar voetnoot375
Elck borger dien beliefd' die bleef op sijn gemack,Ga naar voetnoot376
De Graef als bloetverwant ontfangen met eerwaerdenGa naar voetnoot377
Wert met des Princen coets gevoeret sijner vaerden.Ga naar voetnoot378
‘Leert Vorsten, van dees Vorst te houden trou en woort
380[regelnummer]
Niet onder sachte ree'n te broeden wraeck en moort.
Leert Vorsten van dees Vorst beteugelen u sinnen
En na vercregen seeg' u selven overwinnen.Ga naar voetnoot379-382
Dus comt de vrome Stat weer in des Princen hant.
Weest welcom duysentmael mijn lieve Vaderlant.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Geluck, mijns moeders stat. brant lustich vreuchden-vieren,
Ja vry'lijck alle jaer neemt desen dach te vieren,
Den laetsten dach van Mey hout eeuwich in gedacht,
| |
[pagina 15]
| |
Wanneer opt aldersoetst de gulden sonne lacht
Doe is u wederom de blijde Son verschenen
390[regelnummer]
En alle duysterheyt van droeffenis verdwenen,
De vryheyt lonckt u toe, den vrede lacht u aen,
De nering sal weerom allengskens tot u gaen,
De Heere met sijn woort u weder ommevatet:Ga naar voetnoot393
‘Geluckich so ghy't hout en nimmermeer verlatet.
395[regelnummer]
En ghy, ô moedich Prins, ô Prins weest wellecoom,
Ghy edele plantsoen van den Orangien-boom.Ga naar voetnoot396
Ghy Cherub die Gods sweert draecht op u wacker ermen
Om 't Neerlants paradijs voor inval te beschermen,Ga naar voetnoot397-398
Ghy blixem vanden crijch, ghy Vader van het lant,
400[regelnummer]
Ongrondelijcken raet, onmetelijck verstant,
Beschudder van het recht, voorvechter vant gelove:Ga naar voetnoot401
Och! leefde ick dien dach dat ik tot uwen love
(Een onder duysenden) yet stelde in gedicht
Waer toe ghy minnelijck eens neygdet u gesicht!
405[regelnummer]
Noch die de steenen cout dee rollen na sijn mueren,Ga naar voetnoot405
Noch dien den tuymelaer quam door de golven stuerenGa naar voetnoot406
Sou trecken van sijn sanck een wenschelijker loon,
En of Calliope de herpe van haer soonGa naar voetnoot407
Heeft met een plaetse aenden hemel connen eerenGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Ick soude dat geluck voort mijne niet begeeren.Ga naar voetnoot410
Vaert voort, ô moedich Vorst, laet vliegen u gerucht
So verre als de son ontschemeret de lucht.Ga naar voetnoot412
Leef lang' ô goedich Vorst in ongebroken crachten
So lang ghy leven sult in levende gedachten.Ga naar voetnoot414
|
|