Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendWeder-opneminge Petri.Ga naar voetnoot*C. Simon Johanna soon, sijt ghy, van dese elveGa naar voetnoot1
Die my bewijsen wil de aldermeeste trou?
P. O Heer, dat ick u min en eere weetty selve,
Maer verre sy dat ick mijn broeders laken sou.
5[regelnummer]
C. Wel-aen, so voeget u mijn lammerkens te queeckenGa naar voetnoot5
Met d'ongevalschte melck en levendige bron.Ga naar voetnoot6
Wijst haer den rechten pat, en laet haer niet ontbreken
Een schutsel voor de maen, een schaduw' voor de son.
Simon Johanna soon, mint ghy my oock in waerheyt?
10[regelnummer]
Beproevet u gemoet, en spreeckt ws herten sin.
P. O Heer, gelijck ghy weet, in al mijn druck en swaerheyt
En heb ick nimmermeer verlaten uwe min.
| |
[pagina 233]
| |
C. So wendet uwe vlijt om wacker te versorgen
Mijn schapen die alree vollyvich sijn en vast,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Deylt haer oock vaste spijs, en hout haer niet verborgen
Van al wat hier en daer in mijne beemden wast.
Simon Johanna soon, bemint ghy my van herten
Gelijck als ghy my hier verclaret mondeling?
P. Ghy roeret, Heer, mijn siel met ongewone smerten:
20[regelnummer]
Het is u wel bekent, ghy weet doch alle ding.
C. Wel-aen, soo heet' ick u mijn cudd' in gave weyden,
Niet met een wederwil maer met een welgeval,Ga naar voetnoot22
Niet heerschende maer self voortredende, geleyden:
Versekert dat ick u hiernamaels cronen sal.
25[regelnummer]
Dus heeft Johanna soon tot drymael weer beleden
Sijn meester dien hy had ten derdenmael versaeckt,
En weydet met sijn leer de schaepkens noch op heden
Tot troost van alle die in sonden zijn geraeckt.
|
|