Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendVisch-vanck. Ioan. 21.stem: Op huyden voorden dageraet
| |
[pagina 231]
| |
15[regelnummer]
Die, liever als int enge kaer,Ga naar voetnoot15
Int ruyme water speelt
Scha-baet, doet ghy u best,Ga naar voetnoot17
Bevelet my de rest.Ga naar voetnoot18
4.
Het comt wel dat een rotte visch
20[regelnummer]
Mee onder t'sootgen cruypt,
En als een ael gevangen is
Dat hy wel weer ontsluypt,
Weest even wel gemoet,
Het goede blijft doch goet.
5.
25[regelnummer]
Als hier of daer een stekelinckGa naar voetnoot25
Een scheure maeckt int net
Ick laste u voor alle dinck
Dat ghyer wel op let
En niet daer van en scheyt
30[regelnummer]
Eert weer is toegebreyt.
6.
Of u die groten wallevischGa naar voetnoot31
In spaenderen wou slaen
Sijn bulderen sal wesen mis,
Laet my-der mee begaen.
35[regelnummer]
Om niet is sijn bedrijf,
Hy heeft de dregg' int lijf.Ga naar voetnoot36
7.
Hael-aen de zegen, die geheelGa naar voetnoot37
Mijn segen heeft gevult.Ga naar voetnoot37-38
Der visschen is te wonder veel,
40[regelnummer]
Het crimmelt en het crult.Ga naar voetnoot40
Hael-aen gelijckerhant,Ga naar voetnoot41
Ghy sijt niet veer van lant.
| |
[pagina 232]
| |
8.
Hoort knechten, neemt die vuyle visch
En smacktse wt de vleet,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
De goede spaert voor mijnen disch
Al waer ick drinck en eet.
Mijn vrienden, comt nu hier
En maket goede cier.
9.
Voor uwen trouwen arebeyt
50[regelnummer]
En menich harde stoot
Heb ick u heden toebereyt
Dat levendige broot,
Dien levendigen dronck
Wt mijne bornen spronck.Ga naar voetnoot54
10.
55[regelnummer]
Ghy hoeft my, mijn beminde, niet
Te vragen wie ick ben,
Mijn aenschijn ghy in claerheyt siet,
Ghy kentm' als ick u ken,
Comt nemet met my rust
60[regelnummer]
Na uwes herten lust.
|
|