Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
Haman.
| |
Eerste bedrijf.Mardochai.
Xerxes, dien wy alhier oock Ahasueros noemen,
In voorspoet en geluck waer hogelijck te roemen
| |
[pagina 154]
| |
Indien hem quaden raet niet altemet en brachtGa naar voetnoot3
Tot saken die voorheen wel dienden bet bedacht.
5[regelnummer]
Dit heeft hem corts beweecht dat hy zijn breede wieckenGa naar voetnoot5
Verr' wt zijn Coninckrijck wou strecken tot de Griecken,
Alwaer een machtich heyr gestort is opden mont
Na dat hy over tooch den snellen Hellespont:
En desen groten Vorst, die sach op zijne stromen
10[regelnummer]
Tien-hondert-duysent mans, is nau alleen ontcomen.Ga naar voetnoot6-10
Het voorspoock van dit quaet leyt noch in mijnen sinGa naar voetnoot11
Dat hy voor sijn vertreck wech joech sijn ConinginGa naar voetnoot12
Om een geresen twist soo veel (dunckt my) niet weerdich.
Dit riet hem oock een Vorst van oordeel wat te veerdich.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Doch alles was alhier in stilte weer geraeckt
En voor ons Joden wel insonderheyt gemaecktGa naar voetnoot16
Als hy (want dese daet hem al te laet beroude)
Tot zijne tweede bruyt de schone Esther troude
Die ick als bloetverwant doe had in mijn voogdy.
20[regelnummer]
Maer t'meeste ongeluck quam ons wel haestich by,
Doe Haman, die het hert des Conincx heeft beseten,Ga naar voetnoot21
Wt eenen ouden haet hem loselijck liet wetenGa naar voetnoot22
Dat den verstroyden hoop der Joden met opset
Diend' een bysonder God en hield' een eygen wet,
25[regelnummer]
Daerom niet raetsaem was deselve meer te lijden
Maer als een giftich lit vant lichaem af te snijden.
Hy crijchtet. hy slaet aen placcaten over al
Dat t'eynde van dees maent men alles worgen sal
Wat hem gesproten hout van Abrahams geslachte.
30[regelnummer]
Mijn siel my in het lijf (dit horende) versmachte
Van vreese voor mijn volck. eylaes! waer soud' ick heen?
Ick wende my voor al tot God met mijn gebee'n,
Daerna de Coningin ick hertelijck vermaende
Dat zy, op sulcken trap der heerlijckheyt nu staende,
35[regelnummer]
Sou dencken dat dees eer haer niet en was geschiet
Op datse Godes volck sou laten in verdriet.
| |
[pagina 155]
| |
Sy haperde int eerst: maer, siende voor haer ogenGa naar voetnoot37
Haer eygen onderganck, wiert eyndelijck bewogen
Te stellen (sose sey) haer leven in balansGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Om neygen tot genae het herte hares mans.
Het is alrede nu den vijfden dach geleden
Dat ick en al het volck in vasten en gebeden
Verlangen angstelijck, of enich adem-tocht
Vant Conincklijcke hof door Esther comen mocht.
45[regelnummer]
Maer neen, de Coningin is daer so wel geseten
Dat zy (al denckset niet) haer selven heeft vergeten.
En Haman, om sijn doen te geven eenen schijn,
Laed't al den vloeck op my, om dat ick niet wil zijn
Van die hem als een God aenbiddende ontmoeten
50[regelnummer]
Ja vallen voor hem neer en cussen zijne voeten.
Dus waer ick gae of stae, aen dees' of gene sy
Het roepet wraeck en moort, en alles over my.
Ah Heere! so ick heb een euveldaet bedreven
Om dat ick uwe eer den mensche niet wil geven,
55[regelnummer]
Haest u, en u gericht aen my doch openbaert,
Maer na u goedicheyt dees' arme schapen spaert.
Laes! t'is genoech gewacht. ick gae. de Heer wil geven
Na dattet hem gevalt ten dode of ten leven!
Rey.
Waer ick my wende, waer ick gae,
60[regelnummer]
Waer ick my legge, waer ick stae
Gedurich sweeft my voor de oogen
Dien dach, dien vreselijcken dach
Waer in den alderlesten slach
Gants Israel sal moeten dogen.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Als rasende ick dan ontspring',Ga naar voetnoot65
Mijn haer ick pluck, mijn handen wring'
Mijn armen ick ten hemel recke,
T'is vier, t'is bloet al wat ick sie
En waer ick, waer ick henen vlie
70[regelnummer]
Den worger is my op den necke.
Ick hoor der cleederen gescheur,
T'gebreeck van venster en van deur,
| |
[pagina 156]
| |
T'gekners van degens en van poken,Ga naar voetnoot73
En het onlijdelijck gespot
75[regelnummer]
Der gener die, ô grote God
U alderhoochsten name vloken.
Ick sie een menichte die loopt
De wreede armen opgestroopt
Die sabels hebbende geheven,
80[regelnummer]
Ick sie, ick siese als verwoet
Haer baden int geplengde bloet
Dat haer de vingers daer van kleven.
Ick sie een bruygom aengerant
Meer voor zijn alderweertste pant
85[regelnummer]
Als voor sijn jonge leven vechten,
Ick sie hem doot in haren arm,
En haer met jammerlijck gekarm
Geworget aen haer eygen vlechten.
Ick sie een suyg'linck, die sijn dorst
90[regelnummer]
Te laven meynt aen s'moeders borst
T'onnosel halsken afgesneden,
En hoe met een gemengde vloet
De witte melck en t'rode bloet
Streelt over sijne sachte leden.
95[regelnummer]
Ick sie een vrou in kindes-nootGa naar voetnoot95
Doen metten sweerd' een tweede doot,Ga naar voetnoot96
Die inden strijt, en in het baren
Laes! met een crachtelose vlucht
Laes te vergeefs! haer lieve vrucht
100[regelnummer]
Soeckt voorden moort-priem te bewaren.
Ick sie heel Abrahams geslacht
Geleydt als lammers die men slacht
Op-offeren haer vrome sielen,
En den Euphratem trager gaen
105[regelnummer]
Dewijl de oevers overlaen
Aen wedersy van dode krielen.
| |
[pagina 157]
| |
Ah! had' ick vleugels, dat ick mochtGa naar voetnoot107
My heffen inde breede locht,
My swieren op de steyle bergen!
110[regelnummer]
Ah! mocht ick in de woeste seeGa naar voetnoot110
Voor dit ondragelijcke wee
My voor een oogenblick gaen bergen!
Ah! mocht ick vande eerste zijn
Die door een haest-gedane pijn
115[regelnummer]
Des levens draet wiert afgebroken!
Laes! t'sou my troosten min of meer
Indien ick wist dat immermeerGa naar voetnoot117
Dit quaet van God sou zijn gewroken.
Waer zijdy? Heer, waer is u cracht
120[regelnummer]
Die ghy aen Pharo hebt gewracht
Doe ghy deedt wellen sijne wielenGa naar voetnoot121
Met al zijn hooch-vermeten heyr
Diep inden gront vant rode meyr?
Wildy u erfdeel nu vernielen?
125[regelnummer]
Ghy hebt, ghy hebt ons goet gedaen
En wy sijn van de rechte baen
Getree'n. wy hebben swaer gesondicht:
Daer voor hebdy ons toegeleyt
De ballinckschap, de dienstbaerheyt:
130[regelnummer]
Maer dit en was ons niet vercondicht.
Wie sal verbreyden, Heer, u lof
Als Israel leyt in het stof?
Wie sal opdragen zijn gebeden
Wanneer door eenes menschen haet
135[regelnummer]
Het heylich wtvercoren saet
Gants hopeloos sal sijn vertreden?
O eenich God, ô eeuwich Heer
Wt uwen hemel siet eens neer
En doet den vyant voor u beven.
140[regelnummer]
Helpt ons in desen doodes-noot
En geeft ons t'leven wt den doot
Ghy die de dode geeft het leven.
| |
[pagina 158]
| |
Tweede bedrijf.
| |
[pagina 159]
| |
Hem dagelijcx laet sien ontrent des Coninx poorte,
Die, gae ick wt of in, staet als een stijven pael,
En buyget voor mij niet, noch wijckt my niet een mael.
T'waer een geringe tijt, of ickse schoon afwachte,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Dat hy moet om den hals met alle sijn geslachte,
Maer mijne Gemalin my gister-avont riet
Dat ick so vele gonst hem sou betonen niet,
Maer dat ick voor mijn huys aen-stont sou laten stellen
Voor hem een lichte galg' hooch inde vijftich ellen,
185[regelnummer]
Op dat hy voelen mocht den opgeblasen sot
Dat arme hovaerdy is groter luyden spot.
Dit heb' ick so beschickt: en ben hier om te vragen
Des Conings goeden wil (die mach den ondanck dragen)Ga naar voetnoot188
Der Coninginnen spijs coom niet in mijnen mont
190[regelnummer]
Indien hy niet en hangt noch dese morgenstont.
Maer siet! hier is de man. ick wil wat gaen ter syden
En proeven of hy oock sijn dorperheyt sal mijden.Ga naar voetnoot192
Mardochai.
In mijn betranet huys ick niet geduren mach,Ga naar voetnoot193
Maer loop na s'Conincx hof wel tienmael op een dach
195[regelnummer]
Of mogelijck ick creech van Ester enich teken.
Wie staet hier? Haman? ah! het herte dunct my breken.
Wat maeck ick? wijck ick? neen: want hy my rede siet.
Al naeckte my de doot ick en aenbid' hem niet.
Haman.
Den soon Hammedatae, ô Mardochai, u groetet.Ga naar voetnoot199
Mardochai.
200[regelnummer]
Des vyants groetenis een vloeck men achten moetet.
Haman.
U grootsheyt, Mardochai, u brenget int verdriet.
Mardochai.
U eygen hovaerdy en wrevel siedy niet.Ga naar voetnoot202
Haman.
Leert, Joden, Godes macht en ordening te wijcken,
En eert de Coningen in hare Coninckrijcken,
| |
[pagina 160]
| |
205[regelnummer]
De Vorsten in haer lant, de voogden in haer stat.
De schepselen, hoe stuyr en crijgel, weten, datGa naar voetnoot206
Sy wijcken moeten voor de hoge Heerlijcheyden.
De winter (siet ghy niet?) moet voor den somer scheyden,
Den nacht al stillekens ruymt voor den dageraet
210[regelnummer]
Wanneerse voor de Son in hare schoonheyt gaet,Ga naar voetnoot210
Wie sijt ghy dan, die voor de wettige gerichten,
Een wettich onderdaen, u weygeret te swichten?
De vreese moeter zijn indien een borgery
Niet eermen het vermoet sal raken inde ly.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De vreese moeter sijn indien een leger machtich
Niet worden sal in yl oproerich en tweedrachtich.
Waer schroom is daer is eer. en die hem buygen canGa naar voetnoot217
Met tamelijck ontsach is een behouden man.Ga naar voetnoot218
Maer waer een yegelijck slech na zijn hooft wil draven
220[regelnummer]
Wort deuchd' en segening' gelijckelijck begraven.
Mardochai.
De Coningen, naest God, ô Haman, wy wel weten
Te eeren, oock al die in hoocheyt sijn geseten
Maer t'is een ongeluck dat dick des Conincx woortGa naar voetnoot223
En wapen wort gevoert van die het niet behoort.
225[regelnummer]
Ghy Haman schaemt u niet alhier des Princen segel
Te bruycken naet' u lust verr' buyten allen regel
Tot roof en moort van die die beter sijn als ghy.
Ghy quaemt hier ongegoedt, nu sien en horen wy
Dat ghy den Coninck biedt veel duysenden talentenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Tot vromer luyden doot. Waer heen so grote rentenGa naar voetnoot230
Als wt der weduwen en weesen sweet en bloet
Of wt des Conincx schat en het gemeene goet?
En, ô verwaenden geck! ghy derft u laten eeren
Als waerdy (ick verschrick!) de Heere aller Heeren:
235[regelnummer]
En die het niet en doet ghy wredelijck verscheurt
Ja wieder tegen kreunt heeft lijf en goet verbeurt.
Wat spreecty dan van deucht, van vromicheyt, of segen?
Van sulcke dingen swijcht, of kentse eerst te degen.
Haman.
Een vremdelinck my dorf voorleggen dus mijn leet!Ga naar voetnoot239
| |
[pagina 161]
| |
Mardochai.
240[regelnummer]
Ghy sijt soo vremd' als ick, als alle-man wel weet.
Haman.
Ick ben van Amalek, een volck wel-eer van machte.
Mardochai.
Maer vanden Heer vervloeckt int duysenste geslachte.
Haman.
Mijn diensten hebben my tot heerlijckheyt gebracht.
Mardochai.
Ick heb meer goets als ghy voor desen staet gewracht.
Haman.
245[regelnummer]
Welck' is die groote daet daer mee ghy my dus terget?
Mardochai.
Ick heb des Conincx lijf voor moordery geberget.Ga naar voetnoot246
Haman.
Ghy dedet anders niet als dat ghy schuldich waert.
Mardochai.
En ghy vergeet u plicht, daer sydy voor vermaert.
Haman.
Quaet-spreker, boett' u lust, ick sal u niet verschonen.
Mardochai.
250[regelnummer]
De ontrou loont haer Heer, die sal u oock wel lonen.
Haman.
Wat gelt, ick hoor van u wel haest een ander liet!Ga naar voetnoot251
Mardochai.
Dat God wil sal geschien, ick en ontsie u niet.Ga naar voetnoot252
Haman.
Ick sach te winter een die door de woeste baren
Met woorden onversaecht den bootsman dwong te varen,
255[regelnummer]
Maer als het ongeweer quam dapperlijck aen-boortGa naar voetnoot255
Doe lach hy inde ly en kickte niet een woortGa naar voetnoot256
Ja liet hem op het lijf vande matrosen treden:
Soo wil't u, Mardochai noch gaen den dach van heden.
| |
[pagina 162]
| |
Mardochai.
Ick sach dees somer een die met een stille locht
260[regelnummer]
Het seyl steld' inden top, of hem niets deren mocht;
Maer een geringe buy benam hem schip en leven:
Dit hoop ick is voor u, hoe seer ghy sijt verheven.
Nu Haman, goeden dach.
Haman.
ô snootste dieder leeft,
Hoe weynich weet ghy dat na u de galge beeft!
265[regelnummer]
Wat hoor ick? gaet de deur van s'Coninx camer open?
Abagtha.
Wie is hier op de sael? t'is Haman. ick moet lopen
En seggent onsen Heer.
Haman.
hy steeckt het hooft eens uyt
En gaet weer binnewaerts, k'en weet wat dat beduyt.Ga naar voetnoot268
Daer is hy wederom.
Abagtha.
Heer Haman, vrient der Goden
270[regelnummer]
De Coninck heeft door my u haestelijck ontbodenGa naar voetnoot270
Om saken van gewicht.
Haman.
Al wat sijn majesteyt
Is lief en aengenaem daer ben ick toe bereyt.
Siet hier een nieu geluck, dat eer ick my com melden
Ick ingeroepen word! Nu sweer ick salt u gelden
275[regelnummer]
Grootspreker Mardochai! dit is u laetste dach
Dewijl ick van u met den Coninck spreken mach.
Rey.
O Conincklijcke hoven
Hoe conde ick geloven
Dat gieren ende draken
280[regelnummer]
In u haer nesten maken!
Dat onder sijde cleren
Ghy deckt so boose seeren!Ga naar voetnoot282
In u heeft heerschappye
De stoute hovaerdye,
| |
[pagina 163]
| |
285[regelnummer]
De leugentale constich,
De nijdicheyt af-jonstich,
En, onder gladde woorden
De voorbedachte moorden.
Lof-tuyters, keucken-asers,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Vermomde orenblasers,
Spot-vogels, God-versakers,
Geslepen muyte-makers
Die hebben 'troer in handen
Der Conincklijcke landen.
295[regelnummer]
Ons Heere wort bedrogen,
Sijn schatten wt-gesogen,
Gerechticheyt verjaget,
Den onderdaen geplaget,
Raet yemant tot het goede
300[regelnummer]
Die is zijns levens moede.
Haer heymelijcke listen,
Haer openbare twisten,
Haer schimpen en haer schelden
Dat moeten wy misgelden.
305[regelnummer]
De schuldige verbeurent,
D'onnoosele betreurent.Ga naar voetnoot305-306
O Haman! uwen toren
Maeckt dat wy gaen verloren.
O Mardochai! u yver
310[regelnummer]
Maeckt Haman noch te stijver
U alte-vrye waerheyt
Brengt ons in grote swaerheyt.
Ghy scherpet uwe sinnen
Daer ghy niet cont gewinnen.
315[regelnummer]
Ghy eyschet recht en reden
Daer 't recht niet is geleden.Ga naar voetnoot316
Een saeck die, na mijn oordeel,
Meer schade geeft als voordeel.
Gelijckewel, ick hope
320[regelnummer]
Dat God niet alte-hope
| |
[pagina 164]
| |
Sijn trouwe bontgenoten
Wil t'enemael verstoten,
Die midden inde smerte
Geeft sulcken leeuwen herte.
325[regelnummer]
Ghy Heer hebt in u handen
De handen der vyanden.
Ghy leydet als de vloeden
Der Coningen gemoeden.
Waeckt op; dat u genade
330[regelnummer]
Ons niet en coom te spade.
| |
Derde bedrijf.
| |
[pagina 165]
| |
350[regelnummer]
Met purperen behanck doort schoonste vande stat:Ga naar voetnoot350
En roepen laet door een vande geachtste Heeren
Dit is den man dien onse Coninck wil vereeren.
Het woort was nau daer wt, de Coninck sey: wel-aen,
Ghy sult tot Mardochai met dese crone gaen,
355[regelnummer]
Hem cleden met mijn rock, mijn clepper maken veerdich,
Want hy om sijne trou is desen cieraet weerdich.
Ghy sult den leytsman sijn en roepen sijnen lof,
Als zijnde boven all' aensienlijck in mijn hof.
En dy, Abagtha, ick op dijnen hals gebiedeGa naar voetnoot359
360[regelnummer]
Te helpen dat dit werck voort middach-mael geschiede.
Want ick niet eten sal al-eer ick heb bescheytGa naar voetnoot361
Dat ick belonet heb so groten vromicheyt.
Ick neygde my, en ginck: maer Haman bleef wat binnen.
Daer comt hy.
Haman.
Och! hoe sijn verbijstert mijne sinnen!
365[regelnummer]
Abagtha, segget my, want u is het bekent.
Abagtha.
Wat sake?
Haman.
Wat van my den Coninck heeft gewent
Tot Mardochai?
Abagtha.
K'en weet niet dat des Coninx ogen
U minder als te voor, Heer Haman, luchten mogen;
Maer d'oorsaeck dat hy met den Jode gaet so breet
370[regelnummer]
Ick u wel melden sal, want icker wat van weet.
De Coningen, al sijn sy schoon niet inde wapenGa naar voetnoot371
Noch waken menichmael als slechte luyden slapen.Ga naar voetnoot372
Dat sach ick aen ons Heer, als de vergangen nacht
Voor sijne camer-deur ick hiel de vierde wacht.
375[regelnummer]
De ruste hem ontstont, k'en weet door wat voor sorgen,Ga naar voetnoot375
Dies hy (ten naesten by een uyre voor den morgen)
My tot hem binnen riep en van my hebben wou
Dat ick hem yetwes wt het tijtboeck lesen souGa naar voetnoot378
Om, hoorende wat nuts, te stillen zijn gedachten
380[regelnummer]
En so het trage licht des dages af te wachten.
Ick dedet, en (gelijck het wesen sou) ick las
| |
[pagina 166]
| |
Het geen sijn Majesteyt corts wedervaren was;Ga naar voetnoot382
Hoe Theres hovelinck met Bigtan, sich begeven
Hadd' hem archlistichlijck te helpen om het leven:Ga naar voetnoot383-384
385[regelnummer]
Twelck zijnde ongevaer by Mardochai gehoort
Hy aende Coningin sey heymelijcken voort,
En Esther quam het strax aen haren Heer ontdecken:
Die dese moordenaers dee vangen ende recken,Ga naar voetnoot388
En, hebbende t'verraet bevonden so het was,
390[regelnummer]
Haer loonde na haer werck. terwijlen ick dit las
Den Coninck schielijck vraecht, my vallend' in het lesen,
Wat eer of mildicheyt is Mardochai bewesen
Voor dese sijne daet? ick seyde: voor gewis,
Heer Coninck, weet ick dat hem niets gegeven is.
395[regelnummer]
Ah Goden! riep hy wt, hoe comtet dat wy weten
Het quaet te wreken, maer het weldoen so vergeten?
En laste my terstont te sien wie int salet
Ginck wandelen; ick vand' en bracht u voor zijn bedt,
Alwaer ghy, Heere, self den voorslach hebt gegeven
400[regelnummer]
Daer ghy nu over claecht.
Haman.
Ah! droomde my mijn leven
Dat Mardochai ge-eert sou zijn door mijnen raet!
Mijn meyning' was voorwaer heel anders.
Abagtha.
Ick verstae't.
Maer meynen sonder gront heeft menigen bedrogen.
Haman.
Hoe! sou mijn eygen hant mijn vyant dan verhogen?
Abagtha.
405[regelnummer]
Is hy u vyant, Heer, hy is des Conincx vrient.
Haman.
Ick, die sijn Majesteyt soo eerlijck heb gedient!
Abagtha.
En Mardochai heeft oock sich roemelijck gedragen.
Haman.
Sal ick dien spot aendoen mijn welgebooren magen!
Ick liet my liever -
| |
[pagina 167]
| |
Abagtha.
Heer, doet na des Conincx wil,
410[regelnummer]
Of andersins ick ga hem vinden.
Haman.
houdet stil,
Dat ick my wat bedenck.
Abagtha.
t'is geen bedenckens waerdich,
Des Conincx last is daer, Heer Haman, maeckt u vaerdich.
Haman.
Legt over hoe ghy spreeckt, Abagtha, en met wien.
Abagtha.
Tis my gelijckeveel als ick mijn meester dien.
415[regelnummer]
En hoort (gelieftet u) een woort so goet als hondert:
Indien ghy langer draelt so hout u niet verwondert
Dat ick weer henen stap ten Coninck, om hem aen
Te seggen dat ghy u verweygeret te gaen.
Haman.
Staet stille, ick ga heen, als 't anders niet mach wesen.
Abagtha.
420[regelnummer]
So hebt noch ghy noch ick zijn ongenae te vresen.
Rey.
Een vast beminner van het recht
Wort nimmermeer ter neer gelecht
Door licht-beroerde mannen
Of woedende tyrannen.
425[regelnummer]
Het brullen van den noorden wint
Sijn stalen moet niet overwint
Laet donderen, laet craken
T'en can aen hem niet raken.
En of den hemel op hem viel
430[regelnummer]
So sou sijn goddelijcke siel
Met ongebogen crachten
Dien groten slach verwachten.
| |
[pagina 168]
| |
Dit is de const, waer door wel eer
Den vromen Enoch vanden HeerGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Is hogelijck verheven
Om steets met hem te leven.
Hier henen hebben den ThisbijtGa naar voetnoot437
Na bange sweet en suyren strijt
Gedragen vander eerden
440[regelnummer]
De glinsterende peerden.
Waer onder Mardochai den helt
Oock sal met vreuchde sijn gestelt,
En daer de sterren blincken
Den soeten nectar drincken.
445[regelnummer]
Wiens onbewegelijck gemoet
Men noyt cost brengen ondervoet
Als alles lach verslagen
Met dodelijcke vlagen.Ga naar voetnoot448
Waerom hy nu als Conincx soon
450[regelnummer]
Om-luystert met een gouden croon
In spijt van die hem haten
Hem tonet op de straten.
Den wroeger die het alles dwong'Ga naar voetnoot453
Met zijne veel-misbruyckte tong
455[regelnummer]
Hem opentlijck nu eeret.
Soo is de cans gekeret.
Verblijt u, heylich Israel,
U druck verandert is in spel,
U evel-moedich schreyenGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
In liefelijcke reyen.
Hoe willen wy noch wederom
Besoecken Godes heylichdom
En daer met grote scharen
Doen roken de altaren!
| |
[pagina 169]
| |
465[regelnummer]
Als ghy, o vyant, die ons dacht
Te storten inde diepe gracht
Moet liggen op de straten
Van alle man verlaten.
Neen, neen, die eer u niet gebeurt.
470[regelnummer]
So ons gebet den hemel scheurt
So sullen u begraven
De hongerige raven.
In plaetse van het elpenbeen
En vande bonte marmersteen
475[regelnummer]
Daer ghy na lange jaren
Eens onder meynt te varen.
Ghy vliegt te hoge, o mijn liet,
Eylaes! de cloot en leyt noch niet.Ga naar voetnoot478
Oft erger wort of beter
480[regelnummer]
God wetet den Al-weter.
| |
Vierde bedrijf.
| |
[pagina 170]
| |
Zeres, Hamans wijf.
Is Mardochai een Jood' als ick heb horen kallenGa naar voetnoot497
Voor wien ghy onvermoet begonnen hebt te vallen,
Weest seker dat dit niet is uwen laetsten val
500[regelnummer]
Maer dat den rechten slach u noch eerst treffen sal.
Tharsis.
Hy sal voortaen geheel besitten s'Conincx herte.
Zethar.
Hy sal, ist mogelijck, u doen een quade perte.Ga naar voetnoot502
Tharsis.
Sijn lantsluy maeckt hy vry van al haer ongemack.
Zethar.
Ick sorg' dat het daer na wil waeyen op u dack.Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
En (als ick seggen mach, Heer Haman, mijne meyning)
Wat alte hoge stijcht moet comen tot vercleyning.
Op groter Heeren gonst wel nau te letten is
Datmense niet misbruyck, want t'is geen erfenis.
Tharsis.
Ick hebber een gekent die reysde achter landenGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
Met een getemden leeuw, dien streeck hy mette handen,
Hy clom hem op den rugg', hy vatte hem den baert,
Hy beurde overeynd' sijn poten ruych-gehaert
Maer eenmael, als hy hem wat te vrypostich quelde
Den leeu gaf hem een dou dien hy niet na vertelde.
515[regelnummer]
Heer Haman, denckt dit na, want t'is op u gemunt,
Ghy roemt dat uwen Prins u grote eere gunt,
Hy heeft sijn tijt verdrijf aen uwe hoofsche streken,Ga naar voetnoot517
Ghy comt hem alle uyr in sijne camer spreken,
Hy neemt u in zijn coets, en voert u door de stat
520[regelnummer]
Hy steeckt met u den rinck, ghy leydt hem na het bat,
Een yder moet voor u aen sijne tafel wijcken,
Ghy crijget wat ghy wilt daer anderen op kijcken.
Heer Haman, siet wel toe: ghy meynt het gae u wel
Maer eer ghy u dies hoedt so wortet catten-spel.
525[regelnummer]
Den leeuw hout sijnen aert, de groten hare nucken:
Nu sydy beste vrient, strack rytens' u in stucken.
| |
[pagina 171]
| |
Mares.
Ick hore menichmael, en vindet nu gewis
Dat met swaer-hoofdich volck niet wel te raden is.Ga naar voetnoot528
Segt my, mijn vrienden eens, wat zijn het doch voor saken
530[regelnummer]
Waer door Heer Haman sou in swaricheyt geraken?
Ons Coninck heeft, t'is waer, den Mardochai geeert
Maer heeft hy door die daet den Haman oock verneert?
Neen. want dat Haman was op Mardochai gestoret
En had zijn Majesteyt, dat weet ick, noyt gehoret.
535[regelnummer]
Wat vrese isser dan, bedenckt u, wat geschil,
Te meer nu Haman heeft gedaen des Conincx wil?
En, of schoon Mardochai hem poogde te bewegen,Ga naar voetnoot537
So is de Coningin den Haman doch genegen
Die hem noch desen noen genodet heeft te gast.
540[regelnummer]
Daer can hy op het nieu zijn banden maken vast.
Wie comt hier gaen?
Haman.
my dunckt t'is een vant hof-gesinne.Ga naar voetnoot541
Bode.
Heer Haman sijt gegroet, ons Vrou de Coninginne
Ter tafel u verbeyt.
Haman.
Hier is geen wachten meer.
Mijn vrienden goeden dach.
Vrienden.
Nu, goeden dach mijn Heer.
Rey.
545[regelnummer]
Ah! wie hadde connen dromen
Dat ons grote Coningin
Tot den hater vande vromen
Soude neygen haren sin?
Die my dat had doen vermoeden,
550[regelnummer]
Eerder hadde ick gelooft
Dat de snelle water-vloeden
Keeren souden tot haer hooft:Ga naar voetnoot552
| |
[pagina 172]
| |
Keeret om ghy snelle stromen,
Steygert opwaerts inde locht
555[regelnummer]
Nu het hier is toe gecomen
Daer noyt hert om had gedocht.
Haman was al vry wat lage,
Sijnen val die scheen gewis
Maer by schonen lichten dage
560[regelnummer]
Leydt hem Esther aen haer disch.
U, ô Vasthi, salmen romen
Die verloort den gouden crans
Dat ghy weygerdet te comen
Aende tafel byde mans.
565[regelnummer]
Esther sal haer dies wel wachten,
Die daer mede is ge-eert
Dat tot inde late nachten
Sy met Haman banketeert.
Haman die hem derref kantenGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Tegen al wat God bemint,
Die haer eygen bloet-verwanten
Wt te roeyen is gesint.
In u cleynheyt wiert gehoret
Esther uwer deugden lof,
575[regelnummer]
Maer nu liggense gesmoret
Inde weelden van het hof.
O, vervloeckt die hoopt op menschen!
O, ten ander-mael vervloeckt
Alle die door sotte wenschen
580[regelnummer]
By de groten hulde soeckt.Ga naar voetnoot580
Is het tijt van banketeren
Of te liggen zy aen zy
Nu het al schijnt om te keren
Door dees nieuwe tyranny?
585[regelnummer]
Esther, sal u herte dogen
Uwer broederen verdriet?
Laes! ick sie het voor mijn ogen
En nochtans geloof ickt niet.
| |
[pagina 173]
| |
Denckt, ô dencket dat de Heere
590[regelnummer]
Ons can redden wt den druck
En u vanden stoel der eere
Storten in het ongeluck.
Stil mijn tonge. God behoede
Voor gevaer de Coningin:
595[regelnummer]
Die can wenden totten goede
Onse smert en haren sin.
| |
Vijfde bedrijf.
| |
[pagina 174]
| |
Ahasueros.
Begeert. ick heb geseyt, en (wildy) ick sal sweren
615[regelnummer]
Dat uwen wensch u sal geschien volcomelijck,
Al goltet schoon de helft van al mijn coninckrijck.Ga naar voetnoot616
Esther.
Ick sincke voor u neer, en met betraende ogen
Heer Coninck, roep ick aen u liefd' u mededogen.
Om uwer rechter hant, om onse echte trou,Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Indien ick u oyt was een onderdane vrou,
Indien u mijne min oyt blijtschap heeft gegeven,
Schenckt my en mijn geslacht genadichlijck het leven.
Ahasueros.
Het leven? wat is dat? wat isser voor gevaer?
Esther.
Eylaes! wy zijn vercocht van eenen moordenaer
625[regelnummer]
Om al op eenen dach den wreeden doot te sterven.
Ah! hadden wy t'geluck in ballingschap te swerven!
Of waren zy en ick tot slaven maer vercocht
Dat ick u dienaren haer voeten wasschen mocht!
Of cond' u onse doot, ô Coninck, voordeel geven
630[regelnummer]
Wy souden alte-bly op-offeren het leven.
Maer den verrader soeckt met ons onnosel bloet
Te weyden sijn gesicht, te coelen sijnen moet,Ga naar voetnoot632
En uwes majesteyts beminnaers te verderven
Op dat hy uwe croon en scepter mocht beerven.
Ahasueros.
635[regelnummer]
Ick sidder! maer staet op mijn waerde Coningin.
Esther.
Ah! laet my inden stof, die stof en assche bin.
Ahasueros.
Staet op, en aen mijn sy gaet sitten; ick wil vragen.
Esther.
Ick doe, mijns levens Heer, na al u welbehagen.
Ahasueros.
Esther, wie is de man, want icket weten moet,
640[regelnummer]
Die sijne felle hant wilt baden in u bloet?
| |
[pagina 175]
| |
Wie isset die daer staet na t'beste mijner sielen,
En om sijn ogen-lust u maechschap wil vernielen?
Mijn Conincklijcke hert ontbrandet. segget aen.
Esther.
T'is Haman, dien ghy siet, ô Coninck, voor u staen.
Ahasueros.
645[regelnummer]
Haman! o groote Goo'n! doet open, (mijne knapen)
De deure vanden hof, dat ick mach adem rapen:
En dat, ô bosewicht, ick u niet meer aanschou
En aen u niet en doe dat my daer na berou.
Comt, volgt my Charbona, ick heb u wat te spreken.
Haman.
650[regelnummer]
Ick valle u te voet, en bidde u, te breken
Den toren van mijn Heer, ô grote Coningin,
Hoewel ick u genae, eylaes! onweerdich bin.
Maer mijn getuygen zijn d'onsterffelijcke Goden
Dat ick u noyt en dacht te quetsen noch te doden.
655[regelnummer]
Want uwes Majesteyts verwanten kend' ick niet.
T'is dwaselijck, nochtans onwetende geschiet.
Esther.
Haman, gedanckt sy God, u glas is wtgelopen.Ga naar voetnoot657
Nu suldy eens voor al u wrevelmoet becopen.Ga naar voetnoot658
Ghy wist niet, so ghy segt, dat my of mijn geslacht
660[regelnummer]
Door uwen fellen raet de doot was toegedacht:
Maer wisty niet, dat God die swacke handen stercket
En met een suyver ooch ons daden overmercket
Oock sonder onderscheyt van arem of van rijck
(Rechtveerdich zijnde) straft t'begangen ongelijck?
665[regelnummer]
Nu stellet (so ghy wilt) u levendich voor ogen
Den grouwel daer u hert u hant toe heeft bewogen:
De Joden in dit rijck verspreydet wijt en sijt
Dachty met eenen slach den hals te maken quijt.
Hoe menich grijsen cop, hoe menich man met eeren
670[regelnummer]
Niet wetende waerom quam door u int verseeren?Ga naar voetnoot670
Hoe menich jonge spruyt, hoe menich swanger wijf
En nieugeboren kint beroofde ghy het lijf?
Dit bloetbat was by u een seer geringe sake.
Maer t'haestet over u de goddelijcke wrake,
675[regelnummer]
Waer van den aenvanck hier, en t'eynd' en is niet veer.
| |
[pagina 176]
| |
Siet oock hoe ghy beloont den Coninck uwen Heer:
Voor eerst, ghy brenget om sijn trouste ondersaten:
Daerna, in plaetse dat men boven alle maten
Sijn deuchden heeft geroemt, so maeckty, dat voortaenGa naar voetnoot679
680[regelnummer]
Een algemeynen vloeck quam over hem te gaen
Als die sijn eygen volck nu poogde te verslinden.
Is dit het beste dat ghy, Haman, wist te vinden
Tot loon van dat hy u (ah! al te jonstelijck)Ga naar voetnoot683
Verwalter heeft gemaeckt vant hele Coninckrijck?Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Wat segdy? swijgdy? jae. u overtuycht geweten
Maeckt dat ghy inder noot u antwoort hebt vergeten.
Wat ligdy opde gront? ghy toont tot deser tijt
Dat ghy een wreden, maer een bloden moorder sijt.
Ahasueros.
T'is, Charbona, alsoo: (waert anders t'waer te wenschen)
690[regelnummer]
Dat oude weldaet slaept, ondanckbaer sijn de menschen.
Maer t'is de waerheyt oock, dat die een groeve maeckt
Voor die hem deuchde doet vaeck self daerin geraeckt.
En, of hy doort geluck een tijt lanck moedich brallet,Ga naar voetnoot693
Hoe dat hy hoger climt hoe dat hy dieper vallet.
695[regelnummer]
Comt met my: want voorwaer wy beyden al te langh
Dat in so groven stuck het recht heb zijnen gang'.
Waer is den fijnen man? o goddelijcke machten!
Wat sie ick! wil hy oock de Coningin vercrachtenGa naar voetnoot698
Hier binnen in het hof en voor mijn aengesicht?
700[regelnummer]
Wat straffe is genoech voor sulcken bosewicht?
Charbona.
Heer Coninck, al de stat weet seker te vertellen
Dat Haman by sijn huys een boom van vijftich ellen
Heeft opgericht, en tot een galge heeft bereyt
Voor Mardochai den vrient van uwe Majesteyt.
705[regelnummer]
Waert vremt dat zijnen hals dien sellever vercierde?
En leet den hoon dien hy wt dertelheyt versierdeGa naar voetnoot706
Voor vrome luy? het waer wel mijn geringen raet.
| |
[pagina 177]
| |
Ahasueros.
De galge (knechten) die voor Hamans deure staet
Schickt dat hy dadelijck dees uyre daer aen hangeGa naar voetnoot709
710[regelnummer]
En hoordy? maeckt den rey (dat raed' ick) niet te lange,Ga naar voetnoot710
So ghy behouden wilt u coppen packt hem aen.
Haman.
Heer Coninck. Ahasu. sleypt hem wech.
Charb. Heer Coninck. Ahasu. blijvet staen;
Wat wildy?
Charbona.
So het is ws Majesteyts behagen
Den Conincklijcken rinck sal hy niet met hem dragen
715[regelnummer]
Ter plaetse daer hem beydt zijn welverdiende straf.
Haman.
genae Heer Coninck! Ahasu. slaet de slippen
Sijns mantels om hem her dat sijn vervloecte lippen
Hy hier niet meer en repp'.
Haman.
ô doot! ô wreede doot!
Ahasueros.
720[regelnummer]
So gae het yder een die u, mijn bedgenoot
Met een quaet oog' aensiet, of uwe lieve magen.
Esther.
God geev' u majesteyt geluck en blijde dagen.
Charbona.
Het Persiaensche recht (met oorlof dat ick spreeck
Heer Coninck) brenget mee: indien het ergens bleeck
725[regelnummer]
Dat yemant had getracht (vertredend' alle wetten)
Met t'Conincklijcke bloet sijn handen te besmetten
Deselve niet alleen maer alle zijn geslacht
Tot schrick van anderen ter doot sou sijn gebracht.
Wil oock u Majesteyt dieshalven yets belasten?
Ahasueros.
730[regelnummer]
De wetten, Charbona, die aen het leven tasten
Insonderheyt om t'stuck van Princen-moordery
| |
[pagina 178]
| |
Gaen scherp, en dat met recht: maer weet, het staet by my
De straffen altemet te lichten of te swaren.Ga naar voetnoot733
Dies, om hierinne niet te rijpelijck te varen,Ga naar voetnoot734
735[regelnummer]
Ick wil dat ghy de soons van Haman alle tien
Versekert, en ghy sult met eenen ommesienGa naar voetnoot736
Na Mardochai, want ick my met hem wil bespreken
Hoe verre men sich aen mijn vyanden sal wreken.
Charbona.
Hy is gewonelijck, Heer Coninck, voort palleys.
740[regelnummer]
Ick gae hem roepen. en voorts doen mijns Heeren eysch.
Ahasueros.
Hoe salich is de man, ô Esther, die verborgen
Sijn dagen eynden mach! hoe salich die de sorgen
Van scepter ende croon mach setten aen een sy
Niet vresende voor moort noch voor verradery!Ga naar voetnoot741-744
745[regelnummer]
O crone! somen wist te wegen uwe swaerde
Men raepte u niet op al laegdy op de aerde.
Maer hier comt Mardochai.
Mardochai.
God geev' u Majesteyt
Een leven vol gelucx en vry van treuricheyt.
Ahasueros.
Mijn leven, Mardochai, duert velen alte lange.
750[regelnummer]
Maer, dat na uwe comst ick nu ter tijt verlange
Is om het snoo verraet te maken u bekent
Twelck tegen den persoon van Esther was gewendt.
Hier van was Haman t'hooft, dien ick het minst betroude.Ga naar voetnoot753
Doch, hy heeft sijnen loon. nu Mardochai, ick houde
755[regelnummer]
Dat ghy, gelijck ghy my hebt roemelijck gedient
Hooch-achten sult de eer te blijven s'Conincx vrient.
En daer op geef ick u het aensien en tvermogen
Dat Haman by my had. hier siedy voor u ogen
Den groten segel-rinck, gebruycket hem gelijck
760[regelnummer]
Ghy wetet nut te zijn voort Persiaensche rijck.
U sullen in mijn hof eerbieden al de groten.
En buyten uwen raet en sal niets sijn besloten.
| |
[pagina 179]
| |
Mardochai.
Ick danck u Majesteyt. en, waerlijck, ick beken
Dat ick so hogen ampt geheel onwaerdich ben:
765[regelnummer]
Doch hope, feyltet my aen cloeckheyt en wel-sprekenGa naar voetnoot765
Dat my, door Gods genae, geen trouheyt sal ontbreken.
Ahasueros.
En Hester, mijne hant u huyden overgeeft
Het huys van Haman, ja oock alles wat hy heeft.
En, eyschet ghy wat meer, hoe costelijck van waerde
770[regelnummer]
Ick schenckt u - ah! wat valt ghy weder op de aerde?
Esther.
Ick segg' u Majesteit voor alles lof en danck.
Maer laes! wat batet my mijns vyants onderganck,
Hoe can hem oock mijn hert een ogenblick verblijden
Wanneer al mijn geslacht gelijckewel moet lijden?
775[regelnummer]
Hoe sal mijn oog' aensien dat op dit grote volck
Den hagel storten sal van een so swarten wolck,
Voor welcken genen troost noch redding' is te hopen
So lang' als Hamans schrift niet en is weder-ropen?
Ahasueros.
Ghy weet (maer staet doch op.) ghy weet de oude wet
780[regelnummer]
Onroerelijck by mijn voorsaten ingeset,
Dat alles waer 'tpitsier des Conincx op gedrucketGa naar voetnoot781
Is, inder eeuwicheyt moet blijven onverrucket.Ga naar voetnoot782
Hoe can ick, Esther, dan te breken onderstaen
'Tgeen onder mijnen naem en segel is gegaen
785[regelnummer]
(Hoewel door argelist) behoudende mijn eere?
Ghy weent. en inder daet het jammert my gants seere
Als ick u yet ontseg. laet horen doch voor al
Wat Mardochai ons in dees sake raden sal.
Mardochai.
Het sal u Majesteyt genadichlijck believen
790[regelnummer]
Te senden inder yl sijn Conincklijcke brieven
Aen alle Vorsten en Regenten van het lant,
Een yeder in zijn tael, een yeder na zijn stant,
Waer in men Hamans schrift (dewijl het so moet blijven)
Mach laten ongeroert: maer scherpelijck sal schrijven
| |
[pagina 180]
| |
795[regelnummer]
Dat yeder van haer sal de Joden op dien dach
Datmense doden wil waerschouwen voorden slach,
Ja oock met wapenen nootdruftelijck versorgenGa naar voetnoot797
Om tegenstant te doen aen die haar willen worgen.
De Joden salmen voorts wt cracht van dit bevel
800[regelnummer]
Belasten, dat by haer men goede ordre stel
Dat niemant op dien tijt aen hem en laet ontbreken
Aen sijne vyanden sich mannelijck te wreken,
Op dat de constenaers van twist en moordery
Self proeven welck de vrucht van haren wrevel zy.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Wat Hamans soons belangt nu liggende in banden,
Me-vrou de Coningin heeft die in hare handen,
Ick soud' haer Majesteyt ootmoedelijcken raen
Dat syse mee den ganck haers vaders dede gaen,
En 'tsaet van Amalek allenskens t'onder-brachte
810[regelnummer]
Vervloeket vanden Heer int duysentste geslachte.
Naer desen can met een te Susan op het slotGa naar voetnoot811
Den Joden die daer sijn geschieden een gebot
Oock volgens met de post al-omme heen gestieret
Dat jaerlijcx desen dach by haer sal zijn gevieret,
815[regelnummer]
Om dien te seggen danck die eeuwichlijcken leeft
Voor dat door uwe hant, ô Coninck, hy hen geeft
Voor plondering' en moort geluck en groten vrede:
Oock voor des Conincx huys t'aenhouden in gebede
Op dat het groey en bloey so lang' als son en maen
820[regelnummer]
Aent blinckende gewelf des hemels sullen staen.
Dit is, ô Coninck, mijn wel-meynende gevoelen.
Ahasueros.
'Ken sie geen beter wech dees werringe t'ontwoelen
Als uwen raet. gaet heen schrijft na u welgeval
Want icket bondich en van waerden houden sal.Ga naar voetnoot824
Mardochai.
825[regelnummer]
De Coninck leve lang.
Esther.
Der Goden God wil geven
Het rijcke veel gelucx, den Coninck een lanck leven.
Rey.
Waeck ick? of sluym ick? ben ick by mijn sinnen?
Sie ick de blijtschap van die God beminnen?
Sijn wy verlosset vande wreede handen
830[regelnummer]
Onser vyanden?
| |
[pagina 181]
| |
Heya! 'tis tijt ons hoofden te vercieren
Met groene palmen ende lauwerieren.
Tijt ist te roeren harpen ende luyten,
Trommels en fluyten.
835[regelnummer]
Wie is het dien wy eerstmael sullen singen?
Wiens soeten name sullen wy doen dringen
Over de bergen? ende wederhalenGa naar voetnoot837
Tusschen de dalen?
Sijt ghy het Xerxe, wijtberoemde Coning,
840[regelnummer]
Die vanden aenvanck uwer blijde croning
Oyt hebt beminnet boven alle matenGa naar voetnoot841
U ondersaten?
Niemant in grootheyt hoevet ghy te wijcken,
Niemant in goetheyt is u te gelijcken.
845[regelnummer]
Naest u heeft nochtans ô geduchte Heere
Esther de eere.
Cloecker als al wat meynet yet te weten,
Beter als al wat deuchde wort geheten,
Schoonder als in des hemels ronde bane
850[regelnummer]
Glintzet de mane.
Mardochai trou-hert groeyet als een ceder,
Die, als wy lagen moedeloos ter neder
Om ons de vryheyt wederom te geven
Waechde zijn leven.
855[regelnummer]
Neen, desen roem geen menschen toebehoret.
God isset die ons suchten heeft verhoret
En van sijn goetheyt de gewenschte stralen
Tot ons doen dalen.
Op sijne handen heeft hy ons gedragen
860[regelnummer]
Wt dodes banden daer wy inne lagen.
D'yseren schakels daer wy onder doken
Heeft hy gebroken.
Hy maket dat wy met een vrolijck oge
Sien onsen vyant hangen hooch en droge:
865[regelnummer]
En die ons hebben menichmael doen schreyen
Smeken en vleyen.
Machtigen heylant, die van ons elende
Eer wy het hoopten hebt gemaeckt een ende,
Geeft dat in Sion u verstroyde scharen
870[regelnummer]
Eenmael vergaren.
| |
[pagina 182]
| |
Halven Rey.
‘Onfeylbaer is des Heeren raet.
Der bosen trots hy nederslaet.
Hy staetse by die op hem hopen.
De cleynen heft hy wt den stof.
875[regelnummer]
En treckt wt alles sijnen lof.Ga naar voetnoot871-875
Soo is de saeck hier afgelopen.
|
|