Over-Ysselsche sangen en dichten(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 89] [p. 89] Op t'selve. Gelijck de lauwer groen van haren stam gespleten Omvangt het jeugdich hooft van eenen cloecken helt, Alsoo de cuysche maecht die met een soet gewelt Wt hares moeders arm, nu tijdich, wert gereten, 5[regelnummer] Soo haest s'haer lief omvangt heeft haren stam vergeten; Sy is haer man een crans van vreugde ongetelt, Die hem in suyr, in soet, en allesins verselt, Hem stadich rust en lust onsparich toe gaet meten, Geluck! o cloecke helt, geluck! o cuysche maecht. 10[regelnummer] Gelijck den lauwerier na wint noch winter vraecht, Maer t'altijt groene loof schiet wt aen allen canten: Soo suldy (God verleent) verwinnen allen noot, En leven sonder end' een leven sonder doot In eer, in God de Heer, en in u jonge planten. Vorige Volgende