Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
Ja blijven even-wel Gods wel beminde vrient
Dewijl ghy hem niet self en offert noch en dient,
5[regelnummer]
Bedenckt u beter, want t'is claerder als de sonne:
Ghy dient hem, makende datmen hem dienen conne.
En of op zijn altaer u keersse niet en brant
Soo steeckty voor hem aen het licht van u verstant.
T'dranck-offer dat van u hy rijckelijck genietet
10[regelnummer]
Is uwen suyren sweet dien ghy voor hem vergietet.
Ghy slachtet hem, t'is waer, geen schaep noch ander beest
Maer dodet hem, eylaes, moetwillich uwen geest:
Een onwaerdeerlijck pant (hoe suldyt noch beweenen!)
Een offer al te vet voor stocken ende steenen.
15[regelnummer]
Dit is u niet genoech, ghy comt in Godes kerck
Na dat ghy hebt geslaeft in s'duyvels guychel-werck;Ga naar voetnoot16
Ghy roepet: Vader mijn, en heft tot hem u handen
De handen, moeders van d'afgoden zijn vyanden.
Die derfdy steken wt tot Christi vleys en bloet.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Denckt of ghy minder quaet in dese dingen doet
Als Judas met zijn rot, die een-mael en niet vaker
Also hem grepen aen - denckt, blinden beelde-maker
Of Christus u voor al dit vonnis niet en gaf:
Verargert u u hant, tast toe en houtse af.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Wat handen, segget my, sijn waerdich af-gesneden
Als die een oorsaeck zijn van ongerechticheden?
O vrienden, dwalet niet, by God is even goetGa naar voetnoot27
Het beelt, en die het maeckt, en die het eere doet.
|
|