Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendGod een Geest.Wanneer de groote God ons werdet voorgestellet
Gelijck den aertschen mensch lichamelijck gestellet
En denckt niet dat de saeck soo inder waerheyt is,
Maer dat in yder woort steeckt een geheymenis.
5[regelnummer]
Wat hoeft een suyver geest en een eenvoudich wesenGa naar voetnoot5
Een lichaem tsaemgeset van aderen en pesen?
Of handen, die het al gemaeckt heeft met een winck?Ga naar voetnoot7
Of ooren, die voorheen wel wetet alle dinck?
Of ogen, die het licht self stralet door de wolcken?
10[regelnummer]
Of tonge, dien genoech zijn schepselen vertolcken?Ga naar voetnoot10
Of voeten, die vervult de werelt over al?
Waer meyndy dat hy gaen of dat hy reysen sal?
Neen mensche, God en heeft geen wterlijcke leden
Maar eng is u vernuft en vleeschelijck u reden.
15[regelnummer]
Hy stamelt met u dus, op dat ghy sijne deucht,
Sijn grootheyt, en sijn cracht te beter kennen meucht.
|
|