Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekend
[pagina 3]
| |
Aen den Yssel over de gedichten des E.H. Iacobi RevijGa naar voetnoot*1.
Den Rijn heeft zijnen Heyns, den Amstel heeft zijn Hooft
De Maes heeft zijnen Cats, elck een der waterstromenGa naar voetnoot1-2
Heeft jemant die hem viert; u beurt is mee gecomen
O claren Ysselgodt, want Reves die verdooft,
5[regelnummer]
Als hy zijn snaren roert, het quelen der Sirenen,
Den Roomschen Lierman, en 'tgevley van den Toscaen,Ga naar voetnoot6
De Harp van Orpheus, en het treuren vande Swaen,Ga naar voetnoot7
Ia de Thebaense Luyt verroerster van de stenen.Ga naar voetnoot8
2.
Hy speelt u op goet Duyts, op Frans, Griex en LatijnGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
De daden en den roem der onverschrocken Helden
Die voor het Nederlant haer in de waegschael stelden.Ga naar voetnoot11
Geluckig' Helden, die diens speelmans stoffe zijn!
Dat meer is, doet hy niet met soet geluyt u horen
Gots eeuw'ge lof en eer so yvrich uytgedruckt
15[regelnummer]
Dat, die het maer en hoort, zy uyt hem selfs verruckt,Ga naar voetnoot15
En d'Englen zijn verheucht, en Duyvels zich verstoren?
| |
[pagina 4]
| |
3.
O Yssel, doen u cant was wedersijts beset
Van 't Castiljaense heyr en van des Keysers machten,Ga naar voetnoot18
Die u met moort en brant so menich jamer brachten,Ga naar voetnoot17-19
20[regelnummer]
Was 't Reves niet die u vermaeckt heeft altemet?Ga naar voetnoot20
Voorwaer het Reves was. en nu ghy vloeyt met vreden,
U tranen drogen op, 'ken hoor geen suchten meer,
Hy noemt oock zijnen sanck u lieve naem ter eer,
En doet u aen den rey van Rijn, Maes, Amstel treden.
4.
25[regelnummer]
O Reves zoete stem, o dappre defticheyt,Ga naar voetnoot25
Waer treckt gy my al heen! mijn prijsen can niet volgen
V onbegrepen lof, mijn geest is als verbolgen,Ga naar voetnoot27
Ick hoor en sie u aen, met doof-en-blindicheyt.
Den Arent can alleen met onvertrocken ogen
30[regelnummer]
De stralen vande Son cloeckmoedich schouwen aen,
Maer die moet al te wel met zijn gesichte staen,Ga naar voetnoot31
Die 'tglinst'ren van u roem recht na te sien derft pogen.
H. Ab Heydendal, I.C.Ga naar voetnoot*
[Haec Heydendalius; sed non ego credulus illi.]
| |
Op de Nederlantsche Tijt-cortingen van den eerweerden ende geleerden heer Iacobo Revio.Ga naar voetnoot*
Gelijck Apollo, moe van zijnen gulden wagenGa naar voetnoot1
Te slepen door de locht, zijn fackel om te dragen,
Gaet zijn yvooren lier wat nemen by der hant,
En als het Sonnen-licht doet blincken zijn verstant:
| |
[pagina 5]
| |
5[regelnummer]
Soo sietmen insgelijcks, dat Revij gedachten
Die dringen door de locht, niet anders en betrachten
Dan Hemel ende God, gaen spelen, maer met aert.Ga naar voetnoot7
Selfs als hy sich vermaeckt, maeckt zijnen naem vermaert.
D. Heinsius.
| |
Ad Musas D. Iacobi Revij cui S.P.D.Ga naar voetnoot*
Pindaricae voces, Batavique medulla leporis
Praemia quae vestro munere digna feram?Ga naar voetnoot2
Ast immortali, quo me decorastis, honori
Quas referam grates non mea charta capit.
Anna Maria A Schurman.
|
|