De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio M12v] [fol. M12v] Den xcix. Psalm. NV heeft onse God Conincklijck gebot. Yegelijck geslacht Schricke voor syn macht. Op den Cherub schoon Set hy synen throon. Die op aerden leven Moeten voor hem beven. 2 Groot is onse Heer In gewelt en eer. Sion is de rots Daer den name Gods Over volck en lant Clinckt aen elcken cant. Dat hem alle vroomen Heyligen en schroomen. 3 Dese vorst vol macht Heeft het recht in acht. [Folio N1r] [fol. N1r] De gerechticheyt Hebdy vast geleyt. Ghy hebt onbeweecht Billickheyt gepleecht, En, om nae te leven, Iacob voorgeschreven. 4 Heft den Heere hooch, Buyget voor syn ooch, Elck hem neder-stel Voor syn voet-schabel. Vreest syn heylicheyt. Mos' en A'ron beyd In voorleden jaren Syne priesters waren. Pause. 5 Die, en Samuel Zijn voor Israël Tot den Heer getree'n Vierich in gebee'n. Als sy hare stem Hieven op tot hem, Sonder lang' te wachten Merckte hy haer clachten. 6 Wt een wolck-pilaer Sprack de Heer tot haer. Syn getuygenis Boven al gewis Hebben sy verstaen En genomen aen, Om haer voet te setten [Folio N1v] [fol. N1v] In syn reyne wetten. 7 Ghy, o God en Heer, Hebbet haer begeer Vaderlijck verhoort. Als sy u verstoort Hadden door de sond' Ghy vergaeft terstont. Snel nochtans int wreken Als sy van u weken. 8 Onsen Heere prijst, Eere hem bewijst. Haestet u, te gaen Om te bidden aen, Voor de hooge rots Onses grooten Gods, Eeuwich vast en veylich: Want de Heer is heylich. Vorige Volgende