De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert
(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij
[Folio M6v]
| |
Hy heeft soo vast gesett de werelt ront
Dat nimmermeer sy wijct van haren gront.
2 Van die tijt af is uwen throon bereydt,
Ghy zijt en blijft in alle eeuwicheyt.
De stromen, Heer, de stromen met geruys
Haer geven op, en maken groot gedruys.
3 Doch of de see schoon steygert ende woelt,
En watse raeckt met cracht om-verre spoelt,
Noch is de Heer, de Heer van hemelrijck
Veel stercker, en geen schepsel hem gelijck.
4 V tuygenis waerachtich is en trou,
En van u huys het wonderlijck gebou
Gecieret is met rechte heylicheyt
Die eeuwichlijck daer van niet af en scheydt.
|
|