De CL Psalmen Davids, eerst in Nederlantschen dichte gebracht door Petrum Dathenum, ende nu in sin ende rijmen gebetert(1640)–Jacobus Revius– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio M5r] [fol. M5r] Den xcij. Psalm. 'tIS goet voor alle dingen Te loven God den Heer, Des Alderhoochsten eer Met herten-vreucht te singen. Des morgens te verconden Syn goedertierenheyt, En syn getrouwicheyt Oock in de avont-stonden. 2 Opt speel-tuych van tien snaren Op psalteren geluyt, Op harpe ende luyt Syn goetheyt te verclaren. Want, willende aenmercken V daden, maeckt ghy my [Folio M5v] [fol. M5v] Hert-grondelijcken bly Om uwer handen wercken. 3 Hoe groot zijn uwe daden, O aller Heeren Heer! Wie sach oock immermeer Den gront van uwe raden? Dit comt niet in gedachten Den mensche dwaes en bot, Een onvernuftich sot En can het niet betrachten: 4 Dat goddeloose groeyen Gelijck het gras opt velt, En die hier doen gewelt In aller weelde bloeyen, Op datse daer nae vallen En eeuwichlijck vergaen, Maer ghy blijft, Heere, staen, De hoochste boven allen. Pause. 5 Want siet, u haters, Heere, V haters naeckt een val; En de boosdoenders al Verdwijnen in oneere. Mijn hoorne daerentegen Sult ghy verheffen hoog', Op dat ick treden moog' Gelijck d'eenhoornen plegen. 6 Ghy sult mijn hooft bedouwen Met oly versch en claer, Mijn ooge het gevaer Mijns vyants sal aenschouwen. [Folio M6r] [fol. M6r] Mijn oore sal aenhooren Met blijtschap, hoe dat ghy Verstrooyt die tegen my Tesamen zijn gesworen. 7 Dan sal d'oprechte bloeyen Gelijck een palme-boom. De mensche goet en vroom Sal als een ceder groeyen. Sy die int huys des Heeren Geplant zijn, sullen staen In synen hof, gelae'n Met vruchten t'syner eeren. 8 Ia, als den ouder comet, Sy blijven gaev' en groen, Gelijck als een plantsoen Dat wint noch wee'r en schromet. Dat van hen sy beleden Dat God rechtveerdich sy, Mijn steenrots, reyn en vry Van ongerechticheden. Vorige Volgende