| |
| |
| |
De communistische partij
Een belangrijk verschil tussen de communistische beweging en andere politieke
groeperingen die naar een verandering van de maatschappij streven is, dat die
andere bewegingen de wenselijkheid van zulk een verandering
propageren en alleen op grond van die wenselijkheid het publiek oproepen hun
streven te steunen. De communistische leer echter proklameert de historische onvermijdelijkheid van de komst van de door de communisten
nagestreefde maatschappelijke orde. Het is ‘wetenschappelijk
bewezen’ dat de gehele mensheid in de toekomst in een communistische
maatschappij zal leven. ‘De geniale ontdekking van Marx’,
schrijft de Russische publicist Sinjavski, ‘bestaat hierin, dat hij
wist te bewijzen dat het aardse paradijs, waarvan velen voor hem droomden, het
doel was dat de mensheid door het lot zelve was voorbeschikt. Uit de sfeer van
het zedelijk streven van afzonderlijke personen (waar zijt gij, gouden eeuw?)
ging het communisme met hulp van Marx over naar het gebied der algemene
geschiedenis, die sindsdien een ongekende doelmatigheid heeft gekregen en
veranderd is in de geschiedenis van de mensheid op weg naar het communisme.
Alles viel toen opeens op zijn plaats. Een ijzeren noodzakelijkheid, een strenge
hiërarchische orde legde de loop der eeuwen aan boeien. De aap die op
zijn achterpoten ging staan begon daarmee zijn zegetocht naar het communisme. De
primitieve maatschappij is nodig om de slavenhoudersmaatschappij voort te
brengen; de slavenhoudersmaatschappij is nodig voor het optreden van het
feodalisme; we hebben het feodalisme nodig om het kapitalisme te laten ontstaan;
het kapitalisme is weer noodzakelijk voor het ontstaan van het
communisme.’
| |
| |
‘Als je’, zegt de voor deze uiteenzetting met zeven jaar
dwangarbeid gestrafte Sinjavski verder, ‘iemand uit het Westen vraagt
waar de Grote Franse Revolutie voor nodig was, dan krijg je de meest
uiteenlopende antwoorden. De een zal denk ik (of misschien lijkt het me maar
zo?) antwoorden dat zij nodig was om Frankrijk te redden, een ander: om de natie
in een afgrond van morele beproevingen te storten, een derde zal zeggen, dat de
Franse revolutie de prachtige beginselen van vrijheid, gelijkheid en
broederschap in de wereld gevestigd heeft, een vierde zal tegenwerpen dat die
revolutie helemaal niet nodig was. Maar vraag een willekeurige
sovjet-schooljongen, om maar te zwijgen van meer ontwikkelde lieden, en hij zal
u een nauwkeurig en volledig antwoord geven: de Grote Franse Revolutie was nodig
om de weg te banen voor het naderende communisme, en daardoor het communisme
dichterbij te brengen.’
De voordelen van deze visie zijn zeer groot. Het vechten voor een doel dat
misschien niet zal worden bereikt lokt maar weinigen aan. De mens vecht graag
als hem daarbij de zekerheid van de overwinning wordt voorgehouden. Hoewel er
precies evenveel veldslagen gewonnen als verloren worden komt het heel weinig
voor dat zij, die de menigte tot de strijd opwekken (ministers, generaals,
journalisten, historici) erbij zeggen dat die strijd misschien wel verloren zal
worden. Slechts zeer weinig aanhangers van de communistische leer zijn ooit
onaangenaam getroffen door de wel zeer merkwaardige coïncidentie, dat
de gewenste en de historisch onafwendbare
gang der geschiedenis hier identiek zijn. Slechts zeer weinigen zijn geneigd
oorzakelijk verband te zoeken tussen die gewenstheid en het proclameren van die
onafwendbaarheid, - zoals ook maar zeer weinig christenen het leerstuk van de
eeuwige zaligheid die hun, als ze zich netjes gedragen, post
mortem wacht, in verband brengen met het eenvoudige feit dat voor de meeste
mensen die eeuwige zaligheid aantrekke- | |
| |
kelijker is dan de dood of
de eeuwige verdoemenis. Bij het Christendom heeft dit samenvallen van het
wensenswaarde en het voorbeschikte trouwens een redelijk kantje omdat men het zo
kan zien dat de Almachtige het met de mensen zo goed laat aflopen uit de
goedheid Zijns harten. Bij het marxisme-leninisme is die coïncidentie
veel blinder en onbegrijpelijker: het moet toch wel heel toevallig genoemd
worden dat de ontwikkeling der mensheid volgens de door Marx en Lenin na
jarenlange universitaire en andere studie ontdekte historische wetten leidt tot
een maatschappij die er voor velen buitengewoon aantrekkelijk uitziet.
Een vraag die zich in dit verband vaak heeft voorgedaan is deze: als de door Marx
ontdekte wetten van de geschiedenis zo onafwendbaar en
‘wetenschappelijk bewezen’ naar een communistische
maatschappij leiden, waarom maken zijn aanhangers zich dan zo druk? Het
communisme immers ‘komt tóch wel’...
Het antwoord dat hierop meestal gegeven wordt is, dat de komst van het communisme
weliswaar onvermijdelijk is, maar dat de mensen, naar het bekende woord van
Marx, de Geburtswehen van die nieuwe maatschappij kunnen helpen verkorten.
Dit is een antwoord dat niet helemaal bevredigt. Men kan er natuurlijk een eind
mee komen: de leer heeft ‘bewezen’ dat de kapitalistische
maatschappij krachtens zijn eigen wetten ten ondergang gedoemd is, en dat er een
communistische maatschappij voor in de plaats zal komen. Vroeger of later
gebeurt dat onvermijdelijk. Maar hoe gebeurt dat eigenlijk? We
herinneren ons iets gelezen te hebben van soziale Revolution,
van het onteigenen der onteigenaars. Door wie? Door het proletariaat. Het
proletariaat moet zich daartoe organiseren. Die hele organisatie, die
klassenstrijd en die revolutie zijn door historische wetten
‘bepaald’. Het is niet zo gemakkelijk hier de activiteit
van de communistische partij uit te lichten | |
| |
en die niet door
historische wetten te doen bepalen, maar af te laten hangen van de
‘subjectieve’ gevoelens van hen, die als ze zich druk
maken het historische proces versnellen en als ze zich niet druk maken de
mensheid tien, vijftig, honderd, vijfhonderd jaar later bij dat onafwendbare
eindpunt zullen doen arriveren.
Wij betreden hier een terrein waarop iedere beweging, overheid, partij, kerk, die
een deterministische wereldbeschouwing heeft, met vele voetangels en klemmen
bedreigd wordt: een wereldbeschouwing die alleen maar de wenselijkheid van laat
ons nu maar zeggen ‘het goede’ propageert heeft hier geen
moeilijkheden. Het heeft zin om dat goede te propageren en er voor te ijveren,
want dat is de enige weg om het te doen zegevieren. Maar als men zich bezighoudt
met de strijd voor de overwinning van het goede en tegelijk de onafwendbaarheid
van die overwinning proklameert, dan wordt het natuurlijk moeilijker. Tegenover
de zekerheid van de overwinning komt dan de zinloosheid van de eigen inzet te
staan. Het Christendom heeft eeuwenlang met dit probleem in de maag gezeten: de
almacht Gods en 's mensen vrije wil, twee dingen die de kerk allebei nodig had
(het ene om haar gezag te versterken, het andere om een redelijke basis te geven
aan haar aansporen van de gelovigen om te doen wat de kerk wilde), maar die
natuurlijk onverenigbaar zijn. Bij een werkelijke almacht Gods heeft het geen
zin iemand aan te sporen, te straffen of te belonen, want hij kan niet anders.
Kan hij wel anders, dan stort die almacht in elkaar.
Bij het Christendom heeft deze problematiek gedurende eeuwenlange, uiteraard
futiele, maar daarom soms nog wel interessante debatten zijn neerslag gevonden
in een aantal theorieën, die soms vrij ingenieus zijn. In het
sovjetmarxisme is de meerderheid van de auteurs die deze zaak behandelen zich
van de eigenlijke problematiek niet bewust, en menige middeleeuwer zou
glimlachen als hij de wel zeer primitieve | |
| |
manier zag waarop in
Russische filosofische folianten deze zaak behandeld wordt.
Behalve een filosofisch-morele kant heeft deze kwestie ook nog een
praktisch-politieke kant. En het is eigenlijk pas op dit punt dat de figuur van
Lenin zijn intrede doet in de naar hem genoemde leer.
Bij Marx wordt in vrij vage termen gezegd dat het door het kapitalistische
produktiesysteem zelve geschoolde en verenigde proletariaat de onteigenaars zal
onteigenen. Lenin zegt iets heel anders. Hij is van mening dat, aan zichzelf
overgelaten, de arbeidersklasse het nooit verder zal brengen dan enige strijd
voor betere arbeidsvoorwaarden en meer loon: vakverenigingsstrijd dus, die
nuttig en belangrijk is, maar die niet genoeg is voor het veroveren van de
macht, voor het omverwerpen van het kapitalisme en het vestigen van een
socialistische maatschappij. Wil er een socialistische revolutie komen, dan moet
het proletariaat twee dingen hebben: een marxistische theorie en een
marxistische partij. Die twee dingen kan het proletariaat zelve niet
voortbrengen. Zij moeten, van buiten af, aan dat proletariaat gegeven worden
door niet proletariërs, door intellectuelen van het slag Marx-Lenin,
lieden die hun klassevooroordelen overwonnen hebben en zich hebben weten op te
werken tot begrip voor de wetmatigheid van het historische proces dat aan de
arbeidersklasse de rol heeft toebedeeld van doodgraver van het kapitalisme.
Twee dingen dus, een theorie en een partij. Die theorie vindt men in dit boek
uiteengezet. Wat de door Lenin bedoelde en gestichte partij aangaat, zij is een
partij sui generis, een partij van wat Lenin noemt een
‘nieuw type’.
Bij Marx en Engels is ook sprake van die Partei. Maar met dat
woord wordt dan eigenlijk een partij in 19e-eeuwse zin bedoeld: een groep mensen
die verbonden worden door een politiek doel, maar nauwelijks door enige
organisatorische banden. Het beroemde Manifest der kommunistischen
Partei was | |
| |
het manifest van een partij, die naar
20-eeuwse opvattingen nauwelijks bestond. Sterker: in het Manifest zelf stond te lezen dat de communisten geen aparte partij wilden zijn: ‘Die Kommunisten sind keine besondere
Partei gegenüber den anderen Arbeiterparteien’. Men zou
kunnen zeggen dat de partijvorming der arbeidersklasse bij Marx en Engels iets
is dat min of meer vanzelf uit de positie van die arbeidersklasse voortkomt. Zo
die partijvorming al leidt tot het oprichten van een organisatie met statuten en
besturen en congressen, dan heeft die organisatie een vrij los karakter. Hierbij
komt dan nog, dat Marx en Engels nooit veel succes hebben gehad als
partijleiders en dat de eerste marxistische partij, de socialistische partij van
Duitsland, zich eigenlijk min of meer buiten hen om ontwikkeld heeft. Marx en
Engels laten zich in hun brieven soms met zeer grote verachting uit zowel over
socialistische arbeiders (‘Knoten’) als over
socialistische partijen (‘eine Bande von Eseln’). Die
verachting vindt men bij Lenin nergens. Bij hem hangt alles eigenlijk van de
partij af. Is zij niet in orde, dan kan het geschiedproces geen doorgang vinden.
Die partij is straf georganiseerd, wordt geleid door
‘beroepsrevolutionairen’ en zij is de
‘voorhoede’ van dat proletariaat, zij leidt dat
proletariaat.
De hierboven genoemde twee dingen: de ‘historische
noodzakelijkheid’ van de komst van het communisme en de uiterst
belangrijke taak die de geschiedenis voor het bereiken van dit doel aan de
communistische partij heeft toebedeeld, maken die partij inderdaad tot een heel
bizondere partij. En wel in het volgende opzicht: van een
‘normale’ politieke partij staat iedere actie in een
zekere verhouding tot de werkelijkheid, tot de
‘haalbaarheid’ van het door die actie nagestreefde doel.
Een communistische partij echter ‘weet’ dat zij het
tenslotte - dat wil zeggen in de naaste toekomst - zal winnen, en op die
gepredestineerde eindoverwinning neemt zij als het ware voortdurend een
voorschot. Of anders gezegd: bij een ‘normale’ | |
| |
partij (het verschil is natuurlijk altijd relatief en wordt hier om der wille
van de duidelijkheid wat overdreven) is het zo, dat de activiteit afneemt
naarmate de kloof tussen de actie en de haalbaarheid van het nagestreefde doel
groter wordt. Bij een communistische partij is die haalbaarheid om zo tezeggen
historisch gegarandeerd: men neemt bij zulk een partij een constante activiteit
waar, die niet van de werkelijkheid afhankelijk schijnt. Waar ter wereld zich
welke communistische groepering wanneer dan ook bevindt, de omstandigheden
moeten wel zeer benard zijn als die groep zich niet bezighoudt met vergaderen,
moties aannemen, besluiten nemen, Lenin lezen, geschriften uitgeven, optochten
houden, menigten toespreken, leden winnen, cursussen organiseren of althans met
een of meer van die dingen. Het maakt niets uit of die groep bestaat uit
poolreizigers, guerillastrijders in Viet Nam, hoogleraren aan de Sorbonne,
tramconducteurs in Amsterdam of door de Gestapo vervolgde communisten in
Duitsland. Voor de nuchtere toeschouwer lijken die hierboven opgesomde
activiteiten op dwanghandelingen, op een godsdienstig ritueel. Het verschil met
de godsdienst is echter dat rituele handelingen geen betrekking hebben op het
staatkundig leven - behalve in betrekkelijk zeldzame gevallen als het zegenen
van wapens, het wijden van gebouwen, het zalven van of bidden voor vorsten of
het van de kansel verkondigen van politiek getinte beweringen - terwijl de
communistische dwanghandeling, hoe ver ook van de realiteit verwijderd,
niettemin op die realiteit en uitsluitend op die realiteit betrekking heeft.
Dit laat ons nu maar zeggen metafysische, irreële, religieuze karakter
dezer sociale dwanghandelingen kan samengaan met volstrekte onverschilligheid en
gebrek aan reactie van het milieu waarin die handelingen zich afspelen, en kan
leiden tot een bijna volkomen uitroeiing van de bedrijvers dier handelingen
(Duitsland 1933-45). Maar daar, waar de maatschappij | |
| |
bij wijze van
spreken vraagt om enige propagerende, organiserende, ideologiserende,
vlugschriften verspreidende en toespraken houdende, leuzen formulerende
activiteit - daar kan een betrekkelijk kleine groep communisten juist door dat
dwangmatige van hun handelingen uitgroeien tot een grote macht. Terwijl andere,
meer ‘reële’ politieke groepen niet goed weten
wat zij in een bepaalde ongewone situatie moeten beginnen (Nederland tijdens de
bezetting, Rusland in 1917) loopt de communistische machine automatisch door.
In de Russische handboeken wordt over de partij een stortvloed van prijzende
woorden uitgegoten (zowel in het lakende als in het prijzende beweegt de
communistische schrijf- en spreektrant zich buiten het beschaafde
spraakgebruik): zij is onverzoenlijk tegen het kapitalisme, laat zich leiden
door de onvervalste beginselen van het marxisme-leninisme, zij is
‘leermeester, gids, leider van alle werkenden’.
Zij is georganiseerd volgens de beginselen van het ‘democratisch
centralisme’. De term is van december 1905, pareert sinds augustus
1917 in de statuten van de Russische partij en is later bij andere
communistische partijen gebruikelijk geworden. Onder democratisch centralisme
verstaat men, dat alle leidende partijorganen gekozen worden door lagere organen
of leden, dat al zulke organen periodiek aan de hen gekozen hebbende lichamen
rekenschap moeten afleggen, dat alle leden zich aan de partijdiscipline moeten
onderwerpen, dat de minderheid zich zonder voorbehoud aan de meerderheid moet
onderwerpen, en dat besluiten van de hogere organen absoluut bindend zijn voor
de lagere.
Deze beginselen verschillen enigszins van wat men in de kapitalistische,
burgerlijke wereld een normale vereniging zou noemen. Ook daar worden
bestuursorganen gekozen en moeten zij rekenschap van hun beleid afleggen; ook
daar leggen leden zich neer bij verenigingsbesluiten, en werkt de minderheid mee
aan het ten uitvoer leggen van besluiten van de | |
| |
meerderheid. En
ook het bindend zijn van besluiten van het hoofdbestuur van de vereniging voor
de hele vereniging is in onze wereld geen ongewoon verschijnsel. Maar men voelt
aan de onmiskenbaar grimmige formulering wat de verschillen zijn. In onze
streken is het gebruikelijk dat er binnen één vereniging
of politieke partij verschil van mening bestaat. Een lid, een afdeling, een
plaatselijke bestuurder kan het niet eens zijn met het hoofdbestuur, en dat
laten merken zonder dat het hoofdbestuur dat lid of die afdeling meteen royeert.
De statuten en het program van een ‘westerse’ vereniging
zelf zijn in onze ogen, en meestal in werkelijkheid ook, een compromis, want
geen twee mensen denken gelijk. Men wordt ten onzent lid ener partij niet alleen
omdat men het met bepaalde dingen van die partij eens is, maar ook ondanks het feit dat men het met bepaalde dingen niet eens is. Weinig leden van een normale Nederlandse politieke partij
zullen het van harte eens zijn met bijvoorbeeld het verkiezingsprogram van hun
partij, en wij zouden het wel als heel onbeschaafd beschouwen als na het
congres, waarop dat program bij meerderheid van stemmen is aangenomen, een
woordvoerder van de minderheid zich opeens met grote geestdrift over de
programpunten zou uitlaten waar hij op het congres tegen geageerd en tegen
gestemd heeft. In onze verhoudingen wordt van zo iemand enige terughoudendheid
verwacht: een loyale uitvoering van het partijbesluit, een aandeel, als hij dat
wenst, in de verkiezingskampagne, waarbij van hem verwacht wordt dat hij zijn
afwijkend standpunt althans gedurende de verkiezingsstrijd op de achtergrond zal
houden.
Bij de communistische partij ligt dat anders. De voorstander van politiek a zal, als de partij besluit politiek b te
voeren, juist met grote geestdrift politiek b gaan
verkondigen en met grote hoon en verachting spreken over hen, die ooit gemeend
hebben dat politiek a de juiste zou kunnen zijn. Indien hij
die politiek a ooit openlijk heeft verkondigd zal hij met
veel ver- | |
| |
toon zijn ongelijk bekennen, en er met klem de aandacht op
vestigen dat hij dank zij het wijze partijbesluit het foutieve van zijn vroegere
mening heeft ingezien. Dit leidt er toe, dat een communistische partij op
buitenstaanders zo vaak de indruk maakt van een mensonterend gekkenhuis - en het
is ook een van de oorzaken van de grote aantrekkingskracht die zulk een partij
uitoefent. Dit ‘centralisme’ geeft menig communist een
gevoel van trots: wij zijn niet zo'n troepje
‘burgerlijke’, slappe, humane aarzelaars en debaters die
eigenlijk zelf niet weten wat ze willen, maar een bond van toegewijde strijders
die samen één front vormen, en die weten dat politiek geen
bewaarschool is, dat waar gehakt wordt spaanders vallen en dat men nu eenmaal
geen omelet kan bakken zonder eieren te breken. De vijand is ook zo zachtmoedig
niet, en wij kunnen ons de luxe van afwijkende meningen niet veroorloven. Onze
partij is geen debatingclub. Velen worden door deze flinkheid, door wat je het
padvinderachtige van de communistische beweging zou kunnen noemen, ten zeerste
aangetrokken. Het eist bovendien iets van de partijgenoot. Wie
bereid is offers te brengen kan hier terecht, zowel wat het offeren van zichzelf
als het offeren van anderen betreft.
Zachtmoedige en doodeerlijke lieden worden hierdoor gefascineerd, ze voelen deze
discipline als een historische noodzaak. (De grens tussen zachtmoedigheid en
bloeddorstigheid is trouwens zeer moeilijk te trekken: het als een afschuwelijke
noodzakelijkheid accepteren van bepaalde dingen ligt soms dicht naast het
genieten ervan; de ‘historische noodzakelijkheid’ maakt
het genieten pas mogelijk. Menige massamoordenaar krenkte zijn medemensen geen
haar zolang die historische noodzaak afwezig was. Niet voor niets werd
Robespierre incorruptible genoemd. Himmler schijnt men zelfs
geen verkeersovertreding ten laste hebben kunnen leggen, en van Dzerzjinski
wordt, waarschijnlijk niet ten onrechte, aan de jeugd die telken jare gedwongen
wordt brochuretjes over | |
| |
hem te lezen, verteld dat hij een man was
op wie moreel niets viel aan te merken.)
Men vergete hier ook niet de menselijke behoefte aan loyaliteit, die men door
zich bij de communisten aan te sluiten kan bevredigen. De trouw aan andere,
‘normale’ partijen wordt altijd getemperd door
redelijkheid, ironie, ongeloof, aarzeling. In de communistische partij vindt men
een uitlaat voor wat George Orwell zo scherpzinnig
‘nationalistische’ gevoelens genoemd heeft. De gemiddelde
intellectueel is een even dom kuddedier als de rest van de bevolking. Het wordt
hem echter in beschaafde landen door de in intellectuele kringen heersende
openbare mening niet toegestaan loyaal te zijn aan koningin en vaderland, achter
de vlag te lopen en het volkslied te zingen en zijn vorst en vaderland
‘right or wrong’ trouw te blijven door dik en dun ook al
zou er op dat vaderland en die vorst wel het een en ander aan te merken zijn.
Dit soort gevoelens kan menige intellectueel in onze samenleving niet kwijt - en
hij vindt dan soms een uitlaat, een object voor die gevoelens in de
communistische partij, die hem bovendien nog toestaat te blijven deelhebben aan
de in zijn kringen gebruikelijke scepsis tegenover koningin en vaderland in de
geijkte zin.
Er is één zeer belangrijk ding dat ook formeel een
communistische partij van een gewone partij onderscheidt, en dat is het verbod
van fractievorming, een verbod dat sinds 1921 van kracht is. Alle bepalingen
over vrije discussie, over ‘democratie binnen de partij’,
over het kiezen van besturen en het verantwoording afleggen door besturen aan de
leden gaan in rook op door dat verbod van fractievorming. Het kies- en
besluitrecht van de leden ener vereniging staat of valt immers met hun recht tot
‘fractievorming’, dat wil zeggen hun recht tot het vormen
van groepen die een bepaalde kandidaat, een bepaald besluit voorstaan dat het
bestuur misschien niet welgevallig is. Een tegen het bestuur gericht besluit kan
immers | |
| |
moeilijk genomen worden als men niet eerst de mogelijkheid
heeft er over te praten - tijdens een partijvergadering of op een bijeenkomst
van dissidenten. Zo is het bestuur van een communistische partij eigenlijk al
bij definitie almachtig. Bovendien heeft de grens tussen vrijheid en onvrijheid,
die tussen bestuur en rank and file ligt al gauw de neiging
tot vervagen, omdat namelijk de personen die samen het partijbestuur vormen zelf
ook niet aan ‘fractievorming’ mogen doen. Het is dus zo,
dat niet alleen het partijlid, maar ook de partijbestuurder de vrijheid mist die
hij in een ‘gewone’ vereniging zou hebben: de vrijheid
namelijk om te zeggen wat hij wil zonder dat er maatregelen van repressieve aard
tegen hem genomen worden.
‘Iedereen is vrij om alles te schrijven en te zeggen wat hem belieft,
zonder enige beperkingen. Maar iedere vrije vereniging (de partij inbegrepen) is
ook vrij om leden uit te stoten die de naam van de partij gebruiken voor het
propageren van anti-partijopvattingen [...] De partij is een vrijwillige bond,
die onvermijdelijk uiteen zou vallen, eerst ideëel en daarna ook
materieel, als zij zich niet zuiverde van leden die anti-partijopvattingen
propageren.’ Men hoeft geen enkele kennis van de praktijk van het
communistische partijleven te hebben om bij het lezen van dit in de handboeken
vaak aangehaalde Lenincitaat niet te voelen uit welke hoek de wind hier waait.
Interessant zijn natuurlijk vooral die antipartijnye vzgljady,
in het Nederlandse partijjargon nogal eens, via het Duits, vertaald met
‘partijvijandige opvattingen’. In een redelijke omgeving
immers zou niemand het in zijn hoofd halen lid te zijn van een partij, tegen welke hij gekant was, en is het hebben van
anti-partijopvattingen moeilijk denkbaar. In communistische partijen echter is
een verworpen mening een verwerpelijke mening, een schadelijke mening, een tegen
de partij gerichte mening, en wie die mening uit, wordt uitgeworpen in de
buitenste duisternis.
| |
| |
Ieder lid van een communistisch partijbestuur loopt de kans het slachtoffer te
worden van een meerderheid die hem van
‘partijvijandigheid’, verraad etc. beschuldigt en tot
zwijgen brengt - zodat tenslotte één man als dictator
overblijft, wat ook het geval geweest is, en is, in menige communistische
partij.
Men zou deze stand van zaken enigszins kunnen vergelijken met het Nederlandse
Reglement betreffende de Krijgstucht, dat in artikel 31 een gestrafte militair
uitvoerig de mogelijkheid geeft om zich te beklagen, maar hem die mogelijkheid
in artikel 30 weer in belangrijke mate afneemt door de bepaling, dat onredelijk
beklag strafbaar is. Zo mag een lid van een communistische partij gerust zeggen
wat hij wil, zolang hij maar niet iets ‘partijvijandigs’
zegt, - en het bestuur maakt uit wat men daaronder verstaat. (Hier is de recruut
beter af, want of zijn beklag redelijk is of niet wordt niet uitgemaakt door de
man over wie hij zich beklaagd heeft.)
Overigensis de mogelijkheid om vrij te spreken door deze bepaling niet geheel en al gesloten: zoals de soldaat ondanks die bepaling
kan klagen, zo kan een communist desondanks op een congres
voorstellen Paul de Groot af te zetten. En zoals het theoretisch mogelijk is dat
die soldaat gelijk krijgt, zo is het ook theoretisch mogelijk dat het initiatief
van die ene man - die daarover van te voren met niemand openlijk heeft kunnen
spreken - tot het aftreden van Paul leidt.
Dit is een groot en belangrijk verschil met bijvoorbeeld het leidersbeginsel der
nazi's. Daar had reglementair niemand iets te vertellen
behalve de Führer, hier heeft reglementair iedereen alles te
vertellen, behalve dan dat hij de besluiten van de meerderheid moet eerbiedigen
en gehoorzamen moet aan de leiding die hij zelf gekozen heeft.
Het ‘democratisch centralisme’, zoals hierboven
geschilderd, mist overigens weer de voordelen van de openlijke dictatuur
à la het nazisme, fascisme, het absolute koningschap en de | |
| |
hiërarchische verhoudingen overal waar lagere
instanties aan hogere gehoorzamen zonder - althans binnen die
hiërarchie - de hogere organen te kunnen controleren. De absolute
vorst, de dictator, de kapitein van een schip, de militaire bevelhebber kan zijn
ondergeschikten een tamelijk grote vrijheid van meningsuiting toestaan, daar
immers het te nemen besluit door hem, en niet door die ondergeschikten moet
worden genomen. De communistische aanvoerder kan zijn
‘officieren’ niet voor een krijgsraad bijeenroepen, want
een meerderheidsmening in die krijgsraad is bindend voor de commandant.
Het gevolg hiervan is, dat een communistische leiding vaak niet of slecht bekend
is met de mening van de rank and file. Zij beschikt wel over
allerlei middelen om die mening te vormen, voor te schrijven, af te dwingen,
maar zij heeft - behalve langs de weg van min of meer politionele spionage -
geen reguliere, openbare middelen om er achter te komen wat de gewone leden
denken. Die leden hebben immers geleerd alleen dat te zeggen wat de leiding hun
voorgeschreven heeft.
Een tweede gevolg is, dat de rank and file heel weinig invloed
hebben op de leiding. Dat is bij andere dictaturen wel mogelijk. Hij, die
uitsluitend gehoorzaamheid aan zijn chef verschuldigd is en over het besluit van
zijn chef geen enkele zeggenschap heeft, kan niettemin veelal door het met meer
of minder klem uiten van zijn mening het besluit van die chef
beïnvloeden.
Een derde gevolg van deze stand van zaken is de noodzaak voor de leiding om de
mening van de leden te manipuleren, voor te schrijven, te organiseren. In een
‘normale’ vereniging bestaat er een min of meer
automatische overeenstemming tussen bestuur en leden, want als het bestuur de
leden niet bevalt kiezen zij een nieuw bestuur. Een bestuur dat weet hoe het
hoort treedt dan ook af bij het minste teken van algemene ontevredenheid: een
regering treedt af als zij in een be- | |
| |
langrijke zaak het parlement
tegen zich krijgt. Het bestuur zal, als het graag wil blijven zitten, moeite
doen om de meerderheid gunstig voor zich te stemmen, maar als die meerderheid
niet gevonden wordt is er niets aan te doen. Het communistische bestuur echter
verhindert het opkomen van een tegen het bestuur gerichte meerderheid door het
represseren als ‘partijvijandig’ van alle tegen het
bestuur gerichte kritiek én door het besteden van veel tijd en moeite
aan het opbouwen en in stand houden van een eigen meerderheid. Voor de in feite
ontbrekende discussievrijheid wordt een kunstmatige in de plaats gesteld: men
organiseert discussies binnen de partij door een kleine speelruimte vrij te
laten voor meningsverschillen en over die verschillen te doen debatteren. Men
organiseert amendementen op bestuursvoorstellen, die, evenals die
bestuursvoorstellen zelf, met algemene stemmen worden aangenomen. Als een nieuw
bestuur moet worden gekozen, zorgt men er voor, dat de door het bestuur gewenste
candidaten door een gewoon, liefst een algemeen geacht lid, min of meer spontaan
worden voorgesteld. Als het zittende bestuur een van haar leden door een ander
wil vervangen, geeft zij dat bestuurslid opdracht zijn candidatuur in te trekken
- met een beroep op het democratisch centralisme, en niet geheel ten onrechte,
want staat er niet geschreven dat de lagere organen aan de hogere gehoorzamen
moeten?
Zo ontstaat het paradoxe en voor buitenstaanders verwarrende beeld dat laat ons
zeggen de ussr in 1936 bood: een steeds sterker wordende
terreur, processen en fusillades, grote angst bij allen, vooral bij de
communisten, doodsangst om ook maar iets te zeggen dat de autoriteiten
onwelgevallig zou kunnen zijn, en tegelijk een enorme, massale discussie over de
nieuwe grondwet in duizenden vergaderingen over het hele land, in alle lagen van
de sovjetbevolking en in alle persorganen. Sterker nog: een massale, dag en
nacht overal in het land, op scholen, partijvergaderingen, bibliotheken,
fabrie- | |
| |
ken en universiteiten voortdurende toejuiching van die
arrestaties en die fusillades, waarbij elk der sprekers en juichers verteerd
werd door angst dat het morgen zijn beurt zou zijn. In deze rubriek hoort ook
het paradoxe beeld van de verkiezingen in een communistisch land, waarvoor een
enorme propaganda gevoerd wordt, terwijl de kiezer slechts op
één enkele candidaat kan stemmen en de ambtenaren van het
stembureau eventuele tegenstemmers gemakkelijk kunnen herkennen doordat alleen
zij van het stemhokje gebruik maken: wie vóór stemt hoeft
alleen maar zijn stembiljet in de bus te doen.
Omgekeerd zal men ook kosten noch moeite sparen om een door de overheid genomen
besluit een geestdriftig onthaal te doen vinden bij de bevolking - bij het
invoeren van de doodstraf of het afschaffen ervan, bij het toelaten van abortus
provocatus of het verbieden ervan zorgt men ervoor dat niet alleen de
partijgenoten, maar de hele bevolking luide blijk geeft van zijn tevredenheid
met de te nemen maatregel.
Dit alles brengt met zich mee dat er een geheel kunstmatige voorstelling ontstaat
van wat de rank and file eigenlijk denkt. Dit heeft voor de
leiding een positieve kant voor zover het haar mogelijk is een menigte te
beïnvloeden door bepaalde gezindheden bij haar te veronderstellen en haar te dwingen die te uiten. Ook is het een
voordeel voor de overheid dat de gewone man zijn eigen mening alleen maar te
weten kan komen via de door de overheid gehanteerde uitingen van de openbare
mening. Anderzijds kan die voorstelling, niet of nauwelijks in bedwang gehouden
door de werkelijkheid, aanzienlijk van die werkelijkheid gaan verschillen. De
gaping die op die manier ontstaat is te gevaarlijker omdat zij niet
geregistreerd en niet bekend gemaakt wordt. Dit leidt er weer toe dat een
communistische leiding van groot wantrouwen vervuld is ten aanzien van de eigen
volgelingen en deze zo min mogelijk aan zichzelf wil overlaten.
| |
| |
Hier moge en passant aan worden toegevoegd, dat de moeilijke
positie van de communistische dictator, die zijn officieren niet naar hun echte
mening kan vragen omdat die mening formeel voor hem bindend is, een aardige
parallel vindt in de communistische denker, die heel voorzichtig moet zijn bij
het raadplegen van zijn eigen denkvermogen, omdat de redelijke conclusie van
zijn denkvermogen formeel voor hem bindend is. Zoals immers de communistische
partij in feite een dictatuur, maar officieel een democratie is, zo is de
communistische leer in feite een dogma, maar officieel een op redelijke
conclusies uit wetenschappelijke waarnemingen berustende theorie. Dit
onderscheidt - hierop wijst Blakeley in zijn Soviet
Scholasticism - de communistische denker van de middeleeuwse scholasticus,
die zeer ver kon gaan in het volgen van ervaring en rede, omdat hij bij een
conflict tussen rede en geloof vanzelf door dat geloof gecorrigeerd werd.
|
|