| |
| |
| |
Het historisch materialisme
Officieel wordt het historisch materialisme als de toepassing beschouwd van het
dialectisch materialisme op de menselijke samenleving, of op de sociale
wetenschappen als men wil. ‘De belangrijkste uitdrukking van de
grondbeginselen van het dialectisch materialisme als een afgeronde en tot het
laatste toe konsekwente wereldbeschouwing en methode is de toepassing van het
materialisme en de dialectiek op de menselijke maatschappij. Die uitbreiding,
toepassing van de stellingen van het dialectisch materialisme op de ontwikkeling
der maatschappij is het historisch materialisme. Het historisch materialisme is
een organisch deel van de filosofie van het marxisme-leninisme,’ zegt
de Filosofskaja enciklopedija. Interessant is hier weer de
zinsnede ‘als een afgeronde en tot het laatste toe konsekwente
wereldbeschouwing en methode’ - een van die talrijke prijzende
uitlatingen over zichzelf, waarmee deze leer haar eigen publicaties besuikert.
In werkelijkheid hebben dialectisch en historisch materialisme niet zoveel met
elkaar te maken als men wel doet voorkomen. Men kan zeer wel aanhanger van het
historisch materialisme en tegenstander van het dialectisch materialisme zijn,
en omgekeerd. Zij hebben niet veel meer gemeen dan het woord
‘materialisme’ en het feit dat zij deel uitmaken van
dezelfde leer. Historisch is het zo, dat het dialectisch materialisme later is
ontstaan: de meeste beweringen dezer filosofie zijn afkomstig uit boeken van
Friedrich Engels, die respektievelijk gepubliceerd zijn in 1878 (Herr Eugen Dührings Umwälzung der Wissenschaft),
1886 (Ludwig Feuerbach und der Ausgang der klassischen deutschen
Philosophie) en 1925 (Dialektik der Natur), terwijl
het historisch materialisme zijn klassieke formulering in 1859 vond.
| |
| |
Er zijn grote verschillen tussen deze beide onderdelen van het
marxisme-leninisme. Het historisch materialisme is niet, als het dialectisch
materialisme, een combinatie van vrij primitief realisme en materialisme met
enkele hegeliaanse formules, maar een combinatie van opvattingen, die elk voor
zich al te vinden zijn in de 18e en 19e eeuw vóór het
optreden van Marx en Engels, opvattingen die soms zonder toedoen van het
marxisme tot in onze dagen zijn blijven bestaan en soms ook dank zij het
marxisme een langer leven hebben gekregen dan hun misschien anders beschoren zou
zijn geweest. Velen voor wie de uitspraak ‘de kwantiteit slaat om in
de kwaliteit, en omgekeerd’ een openbaring of althans een nieuwtje
betekent, zullen in menig historisch-materialistische bewering een sterke
gelijkenis herkennen met opvattingen die tot het gemeenplaatsen-arsenaal van de
ontwikkelde wereldburger behoren.
Zo zullen ook vele niet-marxisten van mening zijn dat iemands wereldbeschouwing
voor een belangrijk deel bepaald wordt door de sociale groep, waartoe hij
behoort. Die opvatting heeft een welhaast even grote spreiding als de opvatting
dat iemands zieleleven in aanzienlijke mate bepaald wordt door zekere
gebeurtenissen uit zijn prille jeugd. Veel mensen houden trouwens beide
opvattingen voor juist. Welhaast iedereen draagt enkele
‘historisch-materialistische’ uitspraken met zich mee:
‘Het kapitalistische systeem heeft de neiging bepaalde uitvindingen
tegen te houden als daardoor de winst in gevaar komt’, een mening
waarvan de populaire versie luidt: ‘Philips zou best een gloeilamp
kunnen maken die niet kapot gaat, maar Philips doet dat
niet omdat daardoor de verkoop achteruit zou gaan’. In een Russisch
handboek vindt men deze gemeenplaats als volgt geformuleerd: ‘De
monopolies trachten de technische vooruitgang tegen te houden, zij kopen nieuwe
patenten op en begraven vele daarvan in hunne brandkasten’.
| |
| |
Andere voorbeelden: ‘De buitenlandse politiek van Nederland wordt
bepaald door de belangen der grote bedrijven’ of ‘De
Egyptenaren hebben bijgedragen tot de ontwikkeling der astronomie omdat zij voor
het vaststellen van de overstromingsperiodiciteit van de Nijl astronomische
gegevens nodig hadden’, of ‘De Romeinen kenden reeds
allerlei machines, maar zij gebruikten die niet omdat slavenarbeid goedkoper
was’ of ‘De slavernij werd in Amerika afgeschaft omdat de
technische vooruitgang het gebruik van slaven onvoordelig maakte’.
Men lette hier overigens op het merkwaardig licht, dat die twee laatste
uitspraken op elkaar werpen. Nog meer voorbeelden: ‘Wie de pers
heeft, beheerst de openbare mening’, ‘Politieke partijen
zijn eigenlijk niet veel meer dan economisch-sociale
belangengroepen’, ‘Men kan de gedichten van Heine niet
begrijpen als men niets weet van de positie van de joden in Dusseldorp aan het
begin van de 19e eeuw’, ‘Moderne oorlogen worden gevoerd
om afzetgebieden en grondstoffen’, ‘Calvijn was nu eenmaal
een kind van zij tijd en daarom liet hij zijn tegenstander Servet levend
verbranden’, ‘Achter politieke revoluties gaan sociale
omwentelingen schuil’, ‘Een kunstwerk moet beschouwd
worden als een weerspiegeling van onze tijd’, ‘Er bestaan
geen eeuwige en absolute waarheden: iedere tijd, iedere sociale groep heeft zijn
eigen opvattingen’.
Beziet men het historisch materialisme als Europees cultuurverschijnsel tussen
ruwweg 1860 en 1960, dan moeten we daaronder vooral de notie verstaan dat - we
zullen het citaat straks bij Marx tegenkomen - ‘het maatschappelijk
zijn het bewustzijn bepaalt’, een formule die niet erg duidelijk is,
maar die in dit verband zeggen wil dat het gedrag van individuen en groepen (het
productieschema van Philips, de buitenlandse politiek der Nederlandse regering,
de opkomst der astronomie in de Oudheid, het niet gebruiken van machines door de
Romeinen, het wel gebruiken van machines door de | |
| |
Amerikanen, het
hoofdartikel in welke krant dan ook, het partijprogram van iedere partij, de
poëzie van Heine, de theologie van Calvijn, de Franse revolutie, de
tien geboden) veelal, ja altijd verklaard kan, ja moet worden uit de structuur
van de maatschappij die al de hierboven opgesomde dingen voortbracht, en op geen
andere manier verklaard kan worden. In zijn meest primitieve, maar ook meest
verbreide vorm houdt het historisch materialisme zich vooral bezig met het
verklaren van handelingen van personen en groepen uit de sociaal-economische
‘belangen’ van de maatschappelijke
‘klasse’ waartoe die groepen of personen behoren.
Deze ‘belangentheorie’ speelt zowel bij Marx en Engels als
bij het niet-communistische marxisme in zijn vele varianten alsook bij het
sovjetmarxisme een enorme rol. Wij willen bij deze
‘belangentheorie’ een ogenblik stilstaan.
Het interessante aan deze theorie zijn de beginselen, waarvan zij stilzwijgend
uitgaat. Het eerste beginsel is, dat de afzonderlijke mens, evenals de
maatschappelijke ‘klasse’ waartoe hij behoort, bepaalde,
objectief vaststelbare ‘belangen’ heeft. Dit is op
zichzelf reeds een zeer stoutmoedige, zeer naieve mening, die voor de marxist
even vanzelfsprekend is als hij dat waarschijnlijk was voor de 18e en 19e-eeuwse
rationalist en liberaal. Het is bijvoorbeeld het ‘belang’
van de kapitalist om zich te verzetten tegen de proletarische revolutie. Waarom?
kan men zich hier afvragen. Volgens de leer helpt dat verzet hem immers helemaal
niet. Wat is, kan men verder vragen, nu eigenlijk het
‘belang’ van de Nederlandse arbeider omstreeks 1920?
Meewerken aan het ontstaan van de zo verfoeilijke
‘arbeidersaristocratie’ en zo zijn materiële
positie verbeteren, of een revolutie voorbereiden waarna hij decennia lang in
materiële omstandigheden moet verkeren vergelijkbaar met die van zijn
Russische collega annis 1920-1970 - om van het geestelijk klimaat, de terreur
etc. maar te zwijgen. Waar ligt hier het ‘belang’? Is het
geven van onafhankelijk- | |
| |
heid aan Indonesië strijdig of in
overeenstemming met het ‘belang’ van de Nederlandse
kapitalisten? Hoe moet men dit vaststellen? De leer geeft op deze vragen geen
antwoord. Zij maakt alleen van de grote vaagheid van dit begrip
‘belang’ gebruik om iedere handeling uit een belang te
verklaren. Als de sociale positie van de arbeider
‘verslechterd’ wordt - langere werktijden, lagere lonen,
minder gunstige sociale voorzieningen - dan wordt de kapitalist tot deze
verslechtering gedwongen door zijn ‘belangen’. De leer
weet ons zelfs uitvoerig voor te rekenen dat het kapitalisme noodzakelijkerwijs
tot deze ‘verslechteringen’ leidt - de zogenaamde Verelendungstheorie. Als echter de positie van de arbeider
door de kapitalist verbeterd wordt, blijkt dat ook hier de kapitalist geleid
wordt door zijn ‘belang’: het nalaten van die
verbeteringen zou tot opstand of zoiets hebben geleid, die kapitalist
‘moest’ wel. Zijn ‘belang’ eiste
deze concessie.
Redelijkerwijs is het heel moeilijk te zeggen wat het
‘belang’ van een groep of een individu is, zelfs als men
zich, zoals het marxisme-leninisme doet, beperkt tot het financiële
belang. Als dat financiële belang altijd automatisch duidelijk was
zouden de kapitalisten niet zoveel geld hoeven uit te geven voor het huren van
mensen die moeten uitmaken waar dat belang ligt - en dan zouden er op dat gebied
niet zoveel vergissingen worden begaan.
Het tweede beginsel waar men stilzwijgend van uitgaat is de veronderstelling dat
de mens, of althans de klasse waar hij toe behoort, zijn eigen belang kent. Ook
dit is een hoogst problematische stelling. Zo het al moeilijk is om twintig jaar
later vast te stellen waar het ‘belang’ lag van de
Nederlandse kapitalisten in 1945, hoe moeilijk moet het dan wel voor de heren
zelf geweest zijn.
Een derde beginsel waar stilzwijgend van wordt uitgegaan is, dat het streven naar
financieel voordeel de grootste drijfveer der geschiedenis is en bijvoorbeeld de
oorzaak is van de eerste | |
| |
wereldoorlog. Dat bij het maken van
gevaarlijke ontdekkingsreizen, het veroveren van vreemde werelddelen en het
voeren van bloedige oorlogen de gouddorst wel eens eerder alibi dan echte
drijfveer geweest zou kunnen zijn is een vermoeden dat nooit bij een marxist zal
rijzen.
Tenslotte gaat men uit van de stilzwijgende veronderstelling dat de mens, inzicht
gekregen hebbend in zijn eigen situatie, daardoor min of meer vanzelfsprekend
gebracht wordt tot handelingen die met dit juiste inzicht stroken. Kort gezegd:
een maatschappelijke groep, bijvoorbeeld de Nederlandse bourgeoisie, heeft bepaalde belangen, kent die belangen
en handelt in overeenstemming met die belangen.
Dit is een oude leer: als de mens de oorzaak van een kwaad waaronder hij lijdt
gevonden heeft en begrijpt hoe hij die oorzaak kan verwijderen, dan zal hij dat
natuurlijk doen. In dit opzicht is Marx te vergelijken met Freud, die net als
Marx het kwaad ‘historisch’ verklaart (jeugdtrauma) en het
‘inzicht’ de verlossing doet brengen. Bij Marx: man muss
die Verhältnisse dadurch zum Tanzen bringen, indem man ihnen ihre
eigene Melodie vorpfeift. Een goed marxist vermoedt niet, dat men de
Verhältnisse zeer goed hun eigen melodie kan voorpijpen zonder dat
zij daardoor ook maar in het minst tot dansen worden gebracht - zoals de mens
zeer goed van mening kan zijn dat zijn belang een bepaalde handeling eist en
nochtans die handeling kan nalaten.
Gedurende de tweede helft der negentiende en de eerste helft der twintigste eeuw
heeft dit historisch materialisme, gehanteerd door aanhangers, ex-aanhangers en
buitenstaanders een onafzienbare stroom van ‘verklaringen’
van historische verschijnselen over de wereld uitgestort. Weinig dingen zijn
ontsnapt aan een dergelijke verklaring, die al even gebruikelijk is geworden als
de Freudiaanse: de ‘verklaring’ van Multatuli uit zijn
kleinburgerdom is in onze cultuur even gewoon als die van Shakespeare uit zijn
homosexualiteit.
| |
| |
Ook tegenstanders van het historisch materialisme ontkomen niet aan deze mode:
niet ongebruikelijk is het verklaren van de politieke manoeuvres van de
sovjetoverheid uit de belangen van de nieuwe ‘heersende
klasse’, de ‘sovjetbourgeoisie’, de
‘partijbureaucratie’ of de
‘managers’. Toen Anthony Eden zijn Suezbeleid moest
verdedigen, sprak hij over ‘Britse belangen’ in Egypte,
wel wetend dat hij daarmee zijn actie tot normaal en aanvaardbaar maakte, want
ieder ontwikkeld mens is marxist genoeg om te weten dat de Britse buitenlandse
politiek door ‘belangen’ wordt geleid. Door zijn militair
optreden in dit vertrouwde kader te plaatsen trachtte hij een publiek gerust te
stellen, dat anders geneigd zou zijn er een zinloos, gevaarlijk en verwerpelijk
avontuur in te zien.
Het grote voordeel van de belangentheorie is, dat zij altijd opgaat. Steunen de
Duitse kapitalisten Hitler, zoals zij wel gedaan zullen hebben, dan is dat in
hun ‘belang’ geweest; zij bestreden daarmee de toenemende
machtsontplooiing van het proletariaat. Verzetten de Duitse kapitalisten zich
tegen Hitler - zulken zullen er ook wel geweest zijn - dan deden zij dat omdat
zij hun ‘belangen’ verdedigden tegen groeperingen van
gedeclasseerde jonkers, lompenproletariërs en misdadigers die het
Duitse rijk naar zijn ondergang dreven. Streefden de Nederlandse kapitalisten
naar vasthouden van Indonesië, dan was dat hun
‘belang’ (afzetgebied, grondstoffen). Streefden zij - de
groep Rijkens b.v. - naar onafhankelijkheid voor Indonesië, dan was
dat ook weer hun belang: het was immers de enige manier voor de bpm, de Shell en andere grote ondernemingen om hun
‘belangen’ in Indonesië te beschermen. Men neme
dit boek. Hoe het te verklaren? De Nederlandse bourgeoisie voelt de noodzaak
zich tegen de groeiende macht van het communisme over de geesten der massa's
tegen te gaan. Eenvoudige, plompe propaganda in de geest van ‘Denk
erom jongens! die communisten zijn boe- | |
| |
ven!’ mag al lang
niet meer baten. Wat nu gedaan? In haar wanhoop grijpt de bourgeoisie naar een
ander geestelijk wapen: men vindt een ‘highbrow’ die bij
Van Oorschot publiceert en die meent dat hij door wat sneers en sarcasme de
holheid van zijn argumenten en zijn gebrek aan inzicht in het marxisme-leninisme
kan verbergen, en men laat zo iemand een boekje schrijven dat, zo hoopt men
althans, op de intellectuelen meer indruk zal maken dan de waarschuwingen van de
Paus of de scheldkanonnades van Pieter 't Hoen.
En indien dit boekje nu eens een warme aanbeveling van het marxisme-leninisme zou
bevatten? Geen nood, ook dat verklaart het marxisme-leninisme in een
handomdraai: de steeds groter en evidenter wordende successen van het
socialistische kamp, de steeds in breder front opmarcherende vredeswil der
volkeren, het steeds groter prestige van de sovjetwetenschap en de
sovjetmaatschappij bij de Westerse intelligentsia maakt, dat zelfs
vertegenwoordigers der officiële burgerlijke wetenschap (de
hogeschool te Leiden) de superioriteit moeten erkennen van het
marxisme-leninisme.
De leergierige lezer die met de dagelijkse praktijk van het historisch
materialisme wil kennismaken vindt hieronder een aantal voorbeelden,
bijeengelezen uit het werk van marxistische auteurs der laatste honderd jaar.
Elk dezer auteurs zou het waarschijnlijk hebben toegejuicht te vernemen dat een
historisch-materialistische redenering uit zijn werk wordt
aangehaald als typisch voorbeeld van deze maatschappijbeschouwing. Zij zouden
echter wel haast allen bezwaar gemaakt hebben tegen welhaast alle andere
citaten; elk der geciteerden zou de citaten van bijna alle anderen voor niet
‘marxistisch’ hebben gehouden. De grote onverdraagzaamheid
der communistische wereld, de onmogelijkheid voor de communist om zich het naast
elkaar bestaan van twee gelijkwaardige, met elkaar strijdige meningen ook maar
in theorie voor te stellen, vindt men bij niet-communistische marxisten terug in
hun | |
| |
gebruik van de woorden ‘marxisme’ en
‘marxistisch’. Christenen, toch waarlijk niet de
verdraagzaamste bewoners onzer planeet, zijn meestal wel bereid varianten van
hun eigen geloof als een soort Christendom te erkennen. Katholieken houden
protestanten voor medechristenen, zij het dan van een verkeerde soort, en ook
het omgekeerde komt voor. Een marxist houdt zijn tegenstander echter niet voor
een marxist. Het marxisme impliceert namelijk juist inzicht in de werkelijkheid.
Het marxisme heeft de ware samenhang der dingen ontdekt. Alle juiste beweringen
zijn marxistisch. Alle marxistische beweringen zijn juist. Sterker: alleen
juiste beweringen zijn marxistisch, alleen marxistische beweringen zijn juist.
Een onjuiste bewering kan nooit en te nimmer marxistisch zijn. Een marxist, die
een bewering van een andere marxist voor onjuist houdt, moet die ander wel het
recht ontzeggen zich marxist te noemen. Hier wijkt het marxistische
spraakgebruik af van het beschaafde, dat geneigd is ieder marxist te noemen die
zichzelf voor een aanhanger van Marx houdt en in wiens uitlatingen sporen van
Marx herkenbaar zijn.
Wij willen beginnen met een Nederlands voorbeeld, afkomstig uit het werk van
iemand, van wie overigens zelfs zijn felste tegenstanders niet hebben ontkend
dat hij vrij aardig thuis was in de geschriften van de meester, de Nederlandse
accountant Sam de Wolff. In een artikel uit 1909 houdt deze zich bezig met
Calvijn, wiens geboorte in 1509 in dat jaar werd herdacht. Een
anti-revolutionaire hoogleraar, P.A. Diepenhorst geheten, had over Calvijn
geschreven: ‘Hij was de eerste, die met klare bewustheid partij koos
tegenover de dwaling van zijn tijd, aan het renteverbod alle redelijke grondslag
ontnam en met zijn onberispelijke logica het geoorloofde der rente handhaafde op
een wijze die ook thans nog onovertrefbaar moet worden genoemd’.
Dit citaat nu, zegt de Wolff, getuigt van de ‘volkomen on- | |
| |
wetendheid’ van de anti-revolutionaire professor. Wat is immers
volgens de Wolff het geval? De opvatting dat het nemen van rente geoorloofd is,
is niet een toevallige gedachte van Calvijn. Ware dat zo, dan zouden we kunnen
zeggen: gelukkig dat die Calvijn zo onberispelijk logisch denken kon, anders
hadden we nog midden in het feodalisme gezeten, vastgesnoerd aan die
middeleeuwse dwaling! Maar zo is het niet. In de middeleeuwse economie was geld
slechts iets dat men voor goederen kon inruilen, men produceerde en handelde
volgens de sacrale marxistische formule waar-geld-waar, uitgedrukt door de niet
minder sacrale letters, in honderdduizend pamfletten en vergaderingen, cursussen
en debatavonden geciteerd: w-g-w. Maar met de opkomst van het
kapitalisme triomfeerde de formule g-w-g, waarbij, zoals de
lezer die wel eens met succes handel gedreven heeft weet, de laatste g groter is dan de eerste: het geld heeft geld opgebracht.
Kapitaal brengt waarde voort, hoe hard de kerk daar ook tegen protesteert met
een beroep op Lucas 6:35 en Aristoteles, die ook al zei dat geld uit zichzelf
geen geld kon opbrengen. ‘Hoe meer het kapitalisme zich
uitbreidde’, aldus de Wolff, ‘hoe meer de winstmaking zede
en dus zedelijk werd.’ ‘Calvijn sprak in zijn, om met Mr
Diepenhorst te spreken, “onovertrefbaar” betoog de eis der
opkomende burgerij uit, om hun klasse-ethiek, gebaseerd op het zich ontplooiende
kapitalisme, als “De Ethiek” te laten gelden, hun
maatschappij-idealen als “De Wil Gods”.’
Een aantrekkelijke redenering, zoals men ziet. Inplaats van ons met Diepenhorst
te verwonderen over het inzicht van Calvijn, kunnen wij dat inzicht nu met Sam
de Wolff van zelfsprekend vinden. Calvijn vertegenwoordigde de bourgeoisie van
het zich ontplooiende kapitalisme en dus beschouwde hij het nemen van rente als
geoorloofd.
Een tweede voorbeeld, uit hetzelfde stuk van De Wolff:
‘Mr Diepenhorst spreekt ook met een enkel woord over de | |
| |
praedestinatie, het dogma der voorbeschikking. “Geloven in de
praedestinatie toch is gevoelen, dat men een goddelijke roeping heeft ontvangen,
dat men tot iets uitverkoren is, en dit geeft kracht, om te midden van de
grootste moeilijkheden aan zijn roeping getrouw te blijven.”
Zeker, dit is juist. Maar waaruit, uit welke sociale oorzaken kwam de
praedestinatieleer op? Waarom juist toen, en waarom sloeg die leer bij de massa
àls een bliksemstraal in?
Calvijn, beschouwd als de vertegenwoordiger der opkomende burgerij, moest deze leer verkondigen. De opkomende bourgeoisie bezat toen niet,
kon nog niet bezitten, zoals het huidige proletariaat, klasse-bewustzijn; haar klasse-gevoel was nog slechts
klasse-intuïtie. Zij voelde zich gedreven door een geheimzinnige
macht, zij gevoelde “een goddelijke roeping” te moeten
vervullen. En dat onbewuste klassegevoel sprak zij uit in de leer der
voorbeschikking.
Maar nog iets anders sprak zij daarmee uit. Zij sprak het ideologisch uit, dat de
bourgeoisie tot de heersende in de maatschappij bestemd was: de weinig uitverkorenen in het hiernamaals, zij zijn het hemelse
spiegelbeeld van het ideaal der bourgeoisie hier op aarde; de heerschappij harer
klasse’.
Een ander voorbeeld, ditmaal afkomstig van de Rus Boecharin, wiens handboeken
over de leer het sovjetmarxisme mede bepaald hebben:
‘Wat betekent bijvoorbeeld de psychologie van de Renaissance met haar
verfijnde genotzucht, het pralen met latijn en Grieks, de geraffineerde
geleerdheid, de zucht, het eigen ik uit de “menigte”
omhoog te steken, de elegante verachting voor het middeleeuwse bijgeloof enz.?
Het is duidelijk (de doorsnee aanhanger van het historisch materialisme zegt
hoogst zelden “het zou kunnen zijn”,
“misschien”, “wie weet”; hij zegt
meestal “natuurlijk”, “het is
duidelijk”, “het spreekt vanzelf” - vhR). Het
is duidelijk dat deze psychologie bijvoorbeeld niets gemeen had met de
psychologie van de toen- | |
| |
malige Italiaanse boerenstand. Zij was een
product van de handelssteden, en in de steden - van de financiële handelsaristocratie’.
De levenswijsheid van Seneca, voor de leek een geheel van beweringen, toevallig
omstreeks het begin onzer jaartelling door een Romeins auteur te boek gesteld,
wordt ‘begrijpelijk’, als men zich door Boecharin laat
voorlichten:
‘Wij zagen verder ook, dat ten tijde van het verval van het Romeinse
keizerrijk de filosofen der heersende klasse zelfmoord predikten, en die
prediking had succes, omdat zij voortkwam uit de psychologie
van die heersende klasse, een psychologie van oververzadiging
en levensmoeheid. Wij kunnen precies vaststellen, waarom zulk
een psychologie ontstond; wij zagen, dat zij haar wortel had in het parasitisme van de heersende klasse, die niets deed dan consumeren,
van alles proefde en van alles genoeg had. En dat is te verklaren uit haar
economische positie, haar rol (of ontbrekende rol) in de economie van het
land’.
Bovenstaande voorbeelden van historisch materialistische geschiedverklaring
illustreren slechts gedeeltelijk de mogelijkheden van deze methode: opvattingen
van groepen en personen te ontdoen van hun ‘toevalligheid’
en ze als gevolg te zien van de belangen van een maatschappelijke klasse. Men
kan de methode ook gebruiken om ‘kwaliteit’ te verklaren:
culturele bloeiperioden en grote kunstenaars zijn dan niet meer raadselachtige
dingen waarvan men niet weet waarom ze juist toen en juist daar optreden, maar ze worden
‘wetmatig’: voor het eerst in de geschiedenis wordt
duidelijk gemaakt waarom juist in het Athene van de zoveelste, het Nederland van
de zoveelste, het Rusland van de zoveelste en het Engeland van de zoveelste eeuw
Aeschylus, Rembrandt, Poesjkin en Shakespeare optreden.
‘De Atheense burgerij’, schrijft de Nederlandse marxist
Gorter, ‘is de eerste in Europa, die in den handel de wereldmacht | |
| |
verovert. Haar economische revolutie bestond in de verovering van
de macht op het grondbezit, het stichten van de suprematie van industrie en
handel in Athene, het verpletteren der Perzische macht in het oosten der
Middellandse Zee, der Carthaagse in het westen - op Sicilië - het
beheersen van vele andere Griekse staten. Wereldmacht van haar industrie en
handel is het resultaat. In overeenstemming daarmee wordt haar poëzie
wereldpoëzie. Het persoonlijk voelen van den burger, in
Klein-Azië nog beperkt tot bijv. geslachts- en vaderlandsliefde,
breidde zich in Athene naar alle kanten uit, steeg enorm, werd in het kader der
toen bekende wereld om de Middellandse Zee, wereldvoelen.
De twee grootste dichters van deze wereldmacht der Atheense burgerij en dus ook
van geheel Griekenland - want in geen enkele andere landstreek of stad waren de
voorwaarden voor wereldpoëzie voorhanden, omdat gene andere zulk een
macht kreeg - waren Aeschylus, geb. 525 v. Chr. en Sophocles, geb. 496 v. Chr.
Van deze twee is Aeschylus de grootste.’ Bovenstaande citaten, hoe
illustratief ook voor het historisch materialisme, zijn niet representatief voor
de huidige communistische leer. Bij alle eigengereidheid en
onwetenschappelijkheid hebben de uitlatingen van de Wolff, Boecharin en Gorter
iets aantrekkelijks: een stoutmoedige, zij het schematische en eigenlijk wat
faciele gedachtegang gaat bij deze auteurs samen met belangstelling en eruditie.
Men voelt, dat de Wolff zich wel voor Calvijn interesseert en dat men met hem
misschien een interessant gesprek over de praedestinatie zou kunnen hebben, dat
Boecharin wel enigszins thuis was in de latijnse literatuur en dat Gorter
gegrepen was door Aeschylus. Deze sympathieke trekken ontbreken geheel in het
huidige sovjetmarxisme. De lezer zal aan de tot dusver aan sovjethandboeken
ontleende citaten wel gemerkt hebben dat in de ussr de stijl
van het marxisme sterk is achteruitgegaan. Men vindt geen persoonlijke
belangstelling en fana- | |
| |
tisme, menselijke bewogenheid en eigen
overtuiging meer. Men hoort nog slechts een pijnlijke, afschuwelijke, niet
ophoudende dreun van steeds dezelfde vijfhonderd woorden, getuigend, lijkt het,
van niets anders meer dan slechte spijsvertering, slecht humeur, slecht geweten
en slechte stijl.
Een ander voorbeeld, dat ik in het begin van dit hoofdstuk al noemde als een van
die ‘populaire’ opvattingen die ook door vele
niet-marxisten gehuldigd worden: de oude Egyptische beschaving. Voor de
onmarxistische leek is zij een raadsel, metal die farao's, priesters,
hiëroglyfen en pyramiden. Waarom is die beschaving zo en niet anders
geweest? Voor de marxist is het niet moeilijk enige orde in die chaos te
brengen. Hoe, vraagt hij, voorzagen de oude Egyptenaren in hun levensonderhoud?
Landbouw, is dan het antwoord. (In dit verband zij er op gewezen, dat de marxist
in het algemeen geneigd is het geschiedbeeld iets te veranderen, niet een nieuw geschiedbeeld te scheppen. Hij handhaaft
meestal de visie van zijn voorgangers wat de ‘feiten’
betreft, en een marxistisch geschiedwerk is meestal gegrondvest op
niet-marxistische ‘bronnen’. Zo zal de marxist geneigd
zijn zonder meer de visie over te nemen dat de voornaamste bron van het
Egyptische nationale inkomen de landbouw was.) Landbouw dus. Wat voor landbouw?
Een wat eigenaardige landbouw, want de Egyptische boeren bewerkten grond, die
telken jare overstroomd werd door de Nijl, die deze grond met een laagje
vruchtbare slik overdekte (63% water en zand, 18% koolzure kalk, 9% kwarts,
kiezel, veldspaat, hoornblende en epidoot, 6% ijzeroxyde en 4% koolzure magnesia
of bitteraarde). Die overstromingen hadden plaats met een zekere periodiciteit.
Om die te berekenen was astronomische kennis nodig. Geen wonder dus dat de
astronomen-priesters de machtigste klasse in de Egyptische maatschappij werden
en hun stempel drukten op de hele beschaving! Wie dit een wat flauwe verklaring
vindt, een boosaardige karikatuur van het historisch materia- | |
| |
lisme,
zij verwezen naar bladzijde 539 van mijn uitgave van Das
Kapital (Moskou 1932), waar staat: Die Notwendigkeit, die
Perioden der Nilbewegung zu berechnen, schuf die ägyptische
Astronomie und mit ihr die Herrschaft der Priesterkaste als Leiterin der
Agrikultur. Deze uitspraak wordt nog in 1893 door een van Marx'
exegeten, Franz Mehring, met instemming geciteerd in diens Über den historischen Materialismus, een boekje dat in 1952
met een waarderende inleiding door de Russen in Berlijn is herdrukt.
Het is kenmerkend voor het marxisme, dat van Marx tot Mehring tot hun uitgevers
in onze dagen geen marxist of marxist-leninist zich heeft afgevraagd wat nu
eigenlijk precies het verband zou kunnen zijn tussen de
overstromingsperiodiciteit van de Nijl en de astronomie. Het hoge water van de
Nijl - gevolg van neerslag in het zuiden - valtimmers wel ongeveer altijd in het
zelfde jaargetijde (watiedere Egyptische boer ook zonder kalender wel zal hebben
geweten) maar niet op dezelfde datum. Waartoe dan die astronomie? Alle
astronomen ter wereld zijn niet in staat de Perioden der
Nilbewegung zu berechnen! Zelfs de moderne meteorologie slaagt daar
niet helemaal in. Dat geen marxist op deze toch wel zeer voor de hand liggende
tegenwerpingen is gekomen is niet omdat marxisten zo dom zijn. Er heeft naar het
mij althans voorkomt wel een zekere antiselectie plaats, maar die heeft een zeer
hoge bovenste grens. Mensen als Marx, Engels, Kautsky, Plechanov, Lenin,
Boecharin waren niet bepaald domme jongens, al is hun allen een zekere
onnozelheid, ja als men wil zelfs kwade trouw eigen. De oorzaak voor dit
klakkeloos aanvaarden van een toch wel volstrekt non sequitur
moet mijns inziens gezocht worden in het magisch karakter van de hele leer, die
wel een beroep op de rede doet, maar niet op redelijke overwegingen is gebouwd.
Men lette op de stijl: schuf die ägyptische Astronomie
und mit ihr... Hoe veel redelijker en wetenschappelijker is hier
Herodotus, bij wie men de bar- | |
| |
baarse apodictie van Marx nimmer tegen
zal komen en die als een gentleman schrijft, dat er naar zijn mening verband is
tussen de periodieke overstromingen van de Nijl en de opkomst van de meetkunde
in Egypte, want, zegt hij, na iedere overstroming moesten er nieuwe metingen
verricht worden om vast te stellen welk land van wie was: het water wiste de
grenzen uit.
Het is dezelfde Herodotus overigens die de redelijkste bezwaren geformuleerd
heeft tegen het historisch materialisme die ik ken, en wel naar aanleiding van
dezelfde Nijl. Als mogelijke oorzaak van die overstromingen bespreekt hij o.a.
de verklaring, dat bepaalde, periodiek waaiende winden (de
‘etesische’ winden) het hoge water veroorzaken. Welnu,
zegt Herodotus, die verklaring kan niet juist zijn, want het is voorgekomen dat
die winden niet bliezen en de Nijl toch buiten zijn oevers trad. Bovendien
zouden dan ook andere, ook tegen die winden in stromende rivieren buiten hun
oevers moeten treden, temeer omdat zij minder breed en krachtig zijn. Er zijn
veel zulke rivieren in Syrië en Libye, maar het vergaat hun niet als
de Nijl.
Het is deze eenvoudige redelijkheid die men bij de aanhanger van het historisch
materialisme vergeefs zoekt. Dat de bloei van de Griekse poëzie iets
te maken had met de macht der Atheense handelsbourgeoisie zou aannemelijk kunnen
zijn als er geen bloeiende poëzie te vinden was op plaatsen zonder
economische bloei. Bovendien zijn er plaatsen met economische
bloei zonder grote poëzie. Carry van Bruggen heeft
het helaas niet zover gebracht dat zij marxiste werd, zegt Annie Romein. Dat
kwam omdat ze vrouw, jodin en kleinburger was - een verklaring die alleen zin
heeft als alle kleinburgerlijke jodinnen immuun voor het marxisme bleken. Maar
het percentage kleinburgerlijke jodinnen onder de Nederlandse marxisten was
juist nogal hoog, lijkt het. Zo was volgens de Russische collega's van Annie
Romein Tsjechov | |
| |
geen socialist omdat hij kleinburger was - ook
alweer terwijl dat Russische kleinburgerdom een geweldig contingent socialisten
geleverd heeft - waaronder Tsjechovs collega Gorki, die uit dezelfde groep van
provinciale kleine neringdoenden stamt.
Dit alles waren voorbeelden uit de praktijk van het historisch materialisme. Laat
ons nu eens zien hoe dit leerstuk er in theorie uitziet. Zijn klassieke, door
alle aanhangers altijd weer aangehaalde formulering vindt men in het volgende
beroemde, uit 1859 stammende citaat van Marx, dat ik, om zijn belangrijkheid,
eerst in het oorspronkelijke Duits en daarna in de zorgvuldige vertaling van
Quack laat volgen:
In der gesellschaftlichen Produktion ihres Lebens gehen die Menschen bestimmte,
notwendige, von ihrem Willen unabhängige Verhältnisse ein,
Produktionsverhältnisse, die einer bestimmten Entwicklungsstufe ihrer
materiellen Produktiv-kräfte entsprechen. Die Gesamtheit dieser
Produktionsverhältnisse bildet die ökonomische Struktur
der Gesellschaft, die reale Basis, worauf sich ein juristischer und politischer
Überbau erhebt und welcher bestimmte gesellschaftliche
Bewusstseinsformen entsprechen. Die Produktionsweise des materiellen Lebens
bedingt den sozialen, politischen und geistigen Lebensprozess
überhaupt. Es ist nicht das Bewusstsein der Menschen, das ihr Sein,
sondern umgekehrt ihr gesellschaftliches Sein, das ihr Bewusstsein bestimmt. Auf
einer gewissen Stufe ihrer Entwicklung geraten die materiellen
Produktivkräfte der Gesellschaft in Widerspruch mit den vorhandenen
Produktionsverhältnissen oder, was nur ein juristischer Ausdruck
dafür ist, mit den Eigentumsverhältnissen, innerhalb deren
sie sich bisher bewegt hatten. Aus Entwicklungsformen der
Produktivkräfte schlagen diese Verhältnisse in Fesseln
derselben um. Es tritt dann eine Epoche sozialer Revolution ein. Mit der
Veränderung der ökonomischen Grundlage wälzt
sich der ganze ungeheure Überbau lang- | |
| |
samcr oder rascher
um. In der Betrachtung solcher Umwälzungen muss man stets
unterscheiden zwischen der materiellen, naturwissenschaftlich treu zu
konstatierenden Umwälzung in den ökonomischen
Produktionsbedingungen und den juristischen, politischen, religiösen,
künstlerischen oder philosophischen, kurz, ideologischen Formen,
worin sich die Menschen dieses Konflikts bewusst werden und ihn ausfechten. So
wenig man das, was ein Individuum ist, nach dem beurteilt, was er sich selbst
dünkt, ebensowenig kann man eine solche Umwälzungsepoche
aus ihrem Bewusstsein beurteilen, sondern muss vielmehr dies Bewusstsein aus den
Widersprüchen des materiellen Lebens, aus dem vorhandenen Konflikt
zwischen gesellschaftlichen Produktivkräften und
Produktionsverhältnissen erklären. Eine Gesellschaftsform
geht nie unter, bevor alle Produktivkräfte entwickelt sind,
für die sie weit genug ist, undneuehöhere
Produktionsverhältnisse treten nie an die Stelle, bevor die
materiellen Existenzbedingungen derselben im Schoss der alten Gesellschaft
selbst ausgebrutet worden sind. Daher stellt sich die Menschheit immer nur
Aufgaben, die sie lösen kann, denn genauer betrachtet wird sich stets
finden, dass die Aufgabc selbst nur entspringt, wo die materiellen Bedingungen
ihrer Lösung schon vorhanden oder wenigstens im Prozess ihres Werdens
begriffen sind. In grossen Umrissen können asiatische, antike,
feudale und modern bürgerliche Produktionsweisen als progressive
Epochen der ökonomischen Gesellschaftsformation bezeichnet werden.
Die bürgerlichen Produktionsverhältnisse sind die letzte
antagonistische Form des gesellschaftlichen Produktionsprozesses, antagonistisch
nicht im Sinne individuellen Antagonismus, sondern eines der gesellschaftlichen
Lebensbedingungen der Individuen entwachsenen Antagonismus. Die im Schosse der
bürgerlichen Gesellschaft sich entwicklenden
Produktivkräfte schaffen aber zugleich die materiellen Bedingungen
zur Lösung dieses Anta- | |
| |
gonismus. Mit dieser
Gessellschaftsformation endet daher die Vorgeschichte der menschlichen
Gesellschaft.
(In de maatschappelijke productie van hun leven treden de mensen in bepaalde,
noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen, productieverhoudingen,
die aan een bepaalde trap van ontwikkeling van hun materiële
productiekrachten beantwoorden. Het geheel dezer productieverhoudingen vormt de
economische structuur van de maatschappij, de reële basis, waarop
zich een juridische en politieke bovenbouw verheft en waaraan bepaalde
maatschappelijke bewustzijnsvormen beantwoorden. De wijze van productie van het
materiële leven bepaalt het sociale, politieke en geestelijke
levensproces in het algemeen. Het is niet het bewustzijn van de mensen, dat hun
zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijk zijn, dat hun bewustzijn bepaalt. Op
een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële
productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de aanwezige
productieverhoudingen of, wat slechts een juridische uitdrukking daarvoor is,
met de eigendomsverhoudingen, waarbinnen zij zich tot dusverre hadden bewogen.
Van ontwikkelingsvormen worden deze krachten dan kluisters van de
productiekrachten. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. Met de
verandering van de economische basis wentelt zich de hele reusachtige bovenbouw
langzamer of sneller om. Bij het beschouwen van zulke omwentelingen moet men
steeds onderscheiden tussen de materiële, natuurwetenschappelijk
zuiver te constateren omwenteling in de economische productievoorwaarden en de
juridische, politieke, religieuze, artistieke of filosofische, kortom
ideologische vormen, waarin de mensen zich van dit conflict bewust worden en het
uitvechten. Zo min men wat een individu is beoordeelt naar wat hij van zichzelf
denkt, evenmin kan men zulk een omwentelingstijdperk uit zijn eigen bewustzijn
| |
| |
beoordelen, maar moet veeleer dit bewustzijn uit de
tegenstellingen van het materiële leven, uit het aanwezige conflict
tussen de maatschappelijke productiekrachten en productieverhoudingen verklaren.
Een maatschappijvorm gaat nooit ten onder, voor alle productiekrachten
ontwikkeld zijn voor wie zij breed genoeg is, en nieuwe, hogere
productieverhoudingen nemen nimmer hun plaats in, voor hun materiële
bestaansvoorwaarden in de schoot der oude maatschappij zijn uitgebroed. Daarom
stelt de mensheid zich altijd slechts taken die zij volbrengen kan, want
nauwkeuriger beschouwd zal steeds blijken, dat de taak zelf slechts ontstaat,
waar de materiële voorwaarden voor haar volbrenging reeds aanwezig of
tenminste in wording waren. In grote trekken kunnen de aziatische, antieke,
feodale en modern burgerlijke wijze van productie als progressieve tijdperken
der economische maatschappijformatie aangeduid worden. De burgerlijke
productieverhoudingen zijn de laatste antagonistische vorm van het
maatschappelijk productieproces, antagonistisch niet in de zin van individueel
antagonisme, maar van een uit de maatschappelijke levensvoorwaarden der
individuen voortgekomen antagonisme. De zich in de schoot der burgerlijke
maatschappij ontwikkelende productiekrachten scheppen echter tegelijk de
materiële voorwaarden tot de oplossing van dat antagonisme. Met deze
maatschappijformatie eindigt derhalve de voorgeschiedenis der menselijke
maatschappij.)
Het zal de lezer duidelijk zijn dat wij hier te maken hebben met een zeer
engageant geschreven fragment dat ons een ogenblik - en de bekeerlingen vaak
voor het leven - het gevoel geeft dat het raadsel van's mensen lot op aarde nu
eindelijk is opgelost. Alles is duidelijk. De formule bevat bovendien zeer veel:
een heilsleer, want de weg wordt gewezen van de
‘Vorgeschichte’ der mensheid naar een samenleving zonder
‘antagonisme’; een aanwijzing dat het ‘sociale,
poli- | |
| |
tieke en geestelijke levensproces’ door de
‘Produktionsweise’ wordt ‘bepaald’,
dat het ‘maatschappelijk zijn het bewustzijn bepaalt’, een
verklaring van de ontwikkeling der maatschappij uit de groei der
‘Produktionskräfte’ en de opvatting dat sociale
omwentelingen veroorzaakt worden door het met elkaar in strijd raken van
eigendomsverhoudingen en technische vooruitgang.
Een eigenaardigheid die hier in het voorbijgaan vermeld moge worden is deze, dat
het voorgaande beroemde citaat eigenlijk de enige samenhangende, complete
formulering van het historisch materialisme is die de uitvinders ervan hebben
nagelaten. ‘Immer wieder wird er sich auf diese Theorie berufen.
Immer wieder wird er andere tadeln, verdammen, schmähen, verfolgen
wegen angeblicher Verstösse gegen sie. Auf Hunderten und Tausenden
von Seiten in seinen Büchern, Aufsätzen, Briefen werden
verstreut und zersplittert einzelne Partikel, die zu der Theorie
gehören, erscheinen. Aber niemals wird Marx sich bereit finden zu
einer kompletten, eindeutigen, authentischen Darstellung der Entdeckung, die
für ihn von nun ab “der Leitfaden meiner
Studien” war. Wer genau wird wissen wollen, was die
ökonomische Geschichtsfilosofie eigentlich behauptet, wird immer
genötigt sein, aus allen möglichen Ecken seiner Schriften
einzelne Steinchen herauszuschleppen und sie nach Art eines Geduldspiels zu
einem Ganzen zusammenzusetzen. Und immer wird jedem bequem vorzuwerfen sein,
dass er falsche Steinchen zusammengelegt hat. Es wird kein Ende der
Vieldeutigkeiten und Streitigkeiten und Ausflüchte. Niemals vorher
oder nachher hat der Autor einer echten oder imaginären, kolossalen
oder mikroskopischen wissenschaftlichen Entdeckung so bewundernd von seiner
Leistung geredet und dennoch so beharrlich vermieden, sie klipp und klar, ein
für allemal, verpflichtend und bindend vor der Welt zu
präsentieren’, schrijft niet zonder recht een van Marx'
heftigste tegenstanders, Leopold | |
| |
Schwarzschild, in zijn zo
boosaardig en zo leesbaar boek Der rote Preusse.
Het wil mij voorkomen dat er samenhang bestaat tussen de aard van deze theorie en
dit in gebreke blijven van haar uitvinders om haar in een geschrift van desnoods
enkele tientallen pagina's uiteen te zetten. Het eigenaardige van dit beroemde
citaat is namelijk dat deze formule, hoe pittig en elegant, hoe zelfverzekerd,
geniaal en eenzijdig zij ook is, een grote vaagheid heeft, die te voorschijn
komt als men de theorie in meer dan twee pagina's wil formuleren. Wat dat
betreft pleit het niet alleen tegen, maar ook vóór Marx'
inzicht, dat hij de proef nooit genomen heeft. Welke betekenis heeft
bijvoorbeeld dat woord ‘bestimmen’? Veroorzaken,
voortbrengen, vormgeven? Die vraag is nooit bevredigend beantwoord. Welke
stukken ‘bovenbouw’ veranderen bij een sociale omwenteling
en welke niet? Wat betekent eigenlijk ‘sich
umwälzen’?
Zo zijn er meer vragen, die betrekking hebben op de betekenis
van het fragment. De juistheid ervan is nog een geheel andere
zaak. Er is, bij mijn weten, nimmer een poging tot bewijs gedaan behalve door
het geven van voorbeelden.
|
|