| |
| |
| |
De ellende der dialectiek
De marxistisch-leninistische dialectiek wordt wel gedefinieerd als ‘de
wetenschap van de meest algemene wetten van de ontwikkeling der natuur, de
menselijke samenleving en het denken’, of ‘de diepste,
alzijdigste en aan inhoud rijkste leer over beweging en
ontwikkeling’, of ‘het resultaat van de gehele eeuwenlange
geschiedenis van het leren kennen der wereld, veralgemening van het onomvatbare
materiaal der maatschappelijke praktijk’. Nog een definitie:
‘de marxistische dialectische methode, de marxistische dialectiek is
de wetenschappelijke benadering van de verschijnselen van natuur en
maatschappij, een ontwikkelingstheorie die toegepast wordt op het leren kennen
van de objectieve wereld’.
Deze definities munten niet uit door duidelijkheid, al blijkt er wel uit dat de
dialectiek iets heel moois moet zijn. Zeker is, dat deze wetenschap, of deze
methode, drie wetten kent: de wet van de overgang van kwantiteit in kwaliteit,
de wet van de eenheid en strijd der tegenstellingen en de wet van de ontkenning
der ontkenning.
De wet van de overgang, of zoals het in het oorspronkelijke hegeliaanse Duits
heette, de ‘omslag’ van de kwantiteit in de kwaliteit zegt
dat ‘kleine, in den beginne onbeduidende, kwantitatieve
veranderingen, zich geleidelijk ophopend, bij een zekere graad de maat van een
ding overschrijden en fundamentele kwalitatieve veranderingen te voorschijn
roepen, ten gevolge waarvan de dingen veranderen, de oude hoedanigheid
verdwijnt, de nieuwe hoedanigheid optreedt’.
Hierbij moet worden opgemerkt, dat men onder ‘kwaliteit’ de
‘onverbrekelijk met het ding verbonden bepaaldheid’, het
‘geheel van wezenlijke trekken’ verstaat, die het ding
zijn | |
| |
relatieve duurzaamheid geven en het van andere dingen
onderscheidt.
Dat is dus de wet. Een van de opmerkelijke dingen dezer wet is, dat er geen
bewijs gegeven wordt voor haar juistheid. Er wordt ons slechts verzekerd dat
haar juistheid door de wetenschap bewezen is. Verder bepaalt men zich tot het
geven van voorbeelden. Die voorbeelden zijn er een stuk of tien, twintig, en zij
hebben in de loop der jaren weinig variatie ondergaan. Het eerste rijtje
voorbeelden vindt men bij de uitvinder dezer wet, de reeds genoemde Duitse
filosoof Hegel. Hij noemt: in de rij der natuurlijke getallen verschilt ieder
volgend getal op dezelfde wijze van zijn voorganger. Niettemin schept dit proces
nieuwe verhoudingen: sommige van die getallen zijn bijvoorbeeld het kwadraat van
andere. In een reeks van opeenvolgende noten is opeens een noot de oktaaf van
een andere. Bij een bepaalde kwantitatieve verhouding treedt in twee bij elkaar
gebrachte stoffen een chemische reactie op. Water dat niet verandert als men de
temperatuur verlaagt, verandert opeens wel als de temperatuur het nulpunt
passeert. Bij geboorte en dood leiden een aantal graduele kwantitatieve
veranderingen tot een kwalitatieve. Door het overschrijden van een bepaalde
grens wordt slordigheid misdaad, deugd ondeugd, recht onrecht. Boven een bepaald
aantal inwoners verandert de geschiktheid van een land voor een bepaald soort
bestuur. (Deze laatste gedachte vindt men terug in het nog al eens gehoorde
argument dat de fellow-traveler gebruikt ter verdediging van het overheidsbeleid
in de ussr: men moet rekening houden met de omstandigheid dat
‘het een ontzettend groot land is’ en dus niet de
maatstaven aanleggen waar men in Nederland mee gewoon is te werken.) Een paar
graankorrels worden door er steeds eentje bij te leggen een hoop. Het
één voor één uittrekken van de haren
maakt op een bepaald ogenblik een paardestaart kaal.
Sommige van die voorbeelden, zoals dat van het bevriezende | |
| |
water
(men werkt ook vaak met kokend water) vindt men in de handboeken van het
tegenwoordige sovjetmarxisme terug. Men vindt ook nieuwe voorbeelden, zoals:
kwantitatieve verkorting van een snaar leidt tot kwalitatieve verandering van de
klank van die snaar. Staal smelt bij een bepaalde temperatuur. Een kernreactie
treedt op als een hoeveelheid plutonium een bepaald maximum overschrijdt.
Telkens één boom omhakken maakt van een bos een kale
vlakte (sovjet-variant van Hegels paardestaart). Er worden ook
‘maatschappelijke’ voorbeelden gegeven: in de maatschappij
van het ‘oercommunisme’ leidt de toeneming van de
produktiviteit tot het ontstaan van privaatbezit en een klassemaatschappij. Zo
leidt het zich geleidelijk aanpassen van biologische wezens aan hun omgeving tot
kwalitatieve veranderingen in hun erfelijkheid.
Vaak wordt in dit verband nog medegedeeld, dat die
‘omslag’, die ‘sprong’ van
plotselinge aard is, of kan zijn, zoals dat bij bepaalde chemische en nucleaire
reacties kan worden geconstateerd en ook bij revolutionaire veranderingen in de
menselijke samenleving. ‘De reusachtige maatschappelijke betekenis
van de leer der dialectiek over de overgang van kwantitatieve veranderingen in
kwalitatieve bestaat hierin, dat zij de wetmatigheid motiveert, de
noodzakelijkheid van sociale revoluties bij de overgang van een verouderde
maatschappelijke orde naar een nieuwe, vooruitstrevende, bijvoorbeeld bij de
overgang van kapitalisme naar socialisme.’
Bij de definitie van deze dialectische wet vindt men aan het eind soms de woorden
‘en omgekeerd’. Ook hiervan worden voorbeelden gegeven,
maar niet zo vele: een kwalitatieve verandering in de maatschappij, bijvoorbeeld
van kapitalisme naar socialisme, leidt tot een kwantitatieve verhoging van de
produktie.
Soms wordt Engels geciteerd om aan te tonen dat alle
kwalitatieve veranderingen het gevolg zijn van kwantitatieve. | |
| |
Men
vindt echter geen plaatsen waaruit zou kunnen blijken dat men van mening is dat
alle kwalitatieve veranderingen in kwantitatieve omslaan, noch dat alle
kwantitatieve veranderingen tot kwalitatieve leiden. Deze onduidelijkheid is te
vreemder als men bedenkt, dat men buiten het marxisme-leninisme gewoon is onder
‘wet’ een uitspraak te verstaan, die zegt: als A, dan
altijd B. De officiële tekst van deze wet echter luidt:
‘kleine, eerst onmerkbare kwantitatieve veranderingen leiden tot
etc.’ - waarbij het onduidelijk is of men bedoelt: er zijn kleine
veranderingen die leiden tot... of: alle kleine veranderingen leiden tot etc. Is
het eerste het geval, dan hebben we niet te doen met een wet, maar met een
uitspraak als ‘sommige stukken ijzer wegen tussen de drie en de vijf
kilo’ of ‘regen op zondagmiddag drijft mensen naar de
bioskoop’. Is de tweede interpretatie juist, dan kunnen een millioen
voorbeelden deze wet nog niet bewijzen, en kan één
voorbeeld haar ontzenuwen, al was het maar het voorbeeld dat men het aantal
voorbeelden van deze wet ad infinitum kan vermeerderen zonder dat deze onbewezen
wet in een bewezen wet omslaat.
Een andere moeilijkheid waar we voor komen te staan als we deze wet willen
begrijpen is de grote vaagheid van de begrippen
‘kwaliteit’ en ‘kwantiteit’.
Kwaliteit is het ‘wezen’ van een ding. Nu is het
merkwaardige dat het ‘wezen’ van water verandert als het
bevriest, maar niet als de temperatuur van 20 in 80 graden Celcius verandert.
Een taal die geen afzonderlijk woord voor ‘ijs’ heeft zou
ons hier al in grote moeilijkheden brengen. Gebruikers van die taal zouden als
zij goede marxisten waren moeten volhouden dat het ‘wezen’
van water onveranderd blijft bij bevriezing. Waarom in den vrede verandert het
‘wezen’ van het water wel met de aggregaatstoestand en
niet met de temperatuur? Het klinkt oneerbiedig, maar Marx, Engels, Lenin,
Stalin en Chroestsjov, de Academie van Wetenschappen der ussr, Jan Romein, Sam | |
| |
de Wolff, Paul de Groot, Henri
Lefebvre, Jean-Paul Sartre en de gezamenlijke filosofen van Peking, Beograd en
Tirana kunnen de schrijver van deze regels niet uitleggen waarom het verschil
tussen warm en koud water van ‘kwantitatieve aard’ is en
het verschil tussen ijs en water ‘kwalitatief’.
Ook als men gaarne bereid is te geloven in deze wet breekt men zich het hoofd
erover wat men eigenlijk verondersteld wordt te geloven. Wat heeft men geleerd
als men deze wet, die voor de wetenschap belangrijker heet te zijn dan alle
wetten der fysica samen, heeft leren kennen? Dat dingen veranderen? Dat een, de
oppervlakkige toeschouwer niet opvallende reeks van veranderingen soms opeens
gevolgd wordt door een duidelijk waarneembare, soms vrij plotselinge,
verandering? So what? Heeft iemand dat ooit ontkend? Heeft
ooit een filosoof een regel geschreven waaruit zou blijken dat hem nimmer was
opgevallen dat de aggregaatstoestand van water tussen 0 en 100° niet,
maar over die grenzen heen wel verandert?
We hebben hier, lijkt het, eigenlijk niet zozeer met een
‘wet’ te doen dan met een aperçu, een
formulering, een incidentele visie op de dingen die we ook aantreffen in
uitspraken als ‘les qualités de ses
défauts’, ‘penny wise and pound
foolish’, ‘als het kalf verdronken is dempt men de
put’ - allemaal treffende uitspraken die met tal van voorbeelden
kunnen worden geadstrueerd en dan ‘wetten’ zouden kunnen
worden genoemd, de ‘wet van de verkeerde zuinigheid’, de
‘wet van het te late inzicht’...
De tweede grote dialectische wet is de wet van de eenheid en strijd der
tegenstellingen. Zonder dat dit hier expliciet vermeld wordt zal de lezer
begrijpen dat de idealisten en metafysici in het Westen als om strijd het
bestaan van tegenstellingen ontkennen en geen idee hebben van deze wet. De
marxistische dialectiek echter heeft ontdekt dat er aan ‘alle dingen
en verschijnselen innerlijke tegenstellingen eigen zijn, dat | |
| |
ieder
ding een eenheid van tegenstellingen is, een eenheid van tegengestelde kanten,
eigenschappen, tendenties’. Nog een iets andere formulering:
‘De eenheid en strijd der tegenstellingen is een wet, krachtens welke
alle dingen, verschijnselen, processen, innerlijk tegengestelde kanten bezitten,
tendenties, die zich in voortdurende strijd bevinden; die strijd der
tegenstellingen geeft een innerlijke impuls tot ontwikkeling, leidt tot een
groei der tegenstrijdigheden, die in een bepaald stadium opgelost worden door
het verdwijnen van het oude en het ontstaan van het nieuwe’.
‘Alle dingen’, zegt een nog in 1959 gretig aangehaalde
passage van Stalin, ‘alle dingen hebben hun negatieve en hun
positieve kant, hun verleden en toekomst, hun afstervende en hun zich
ontwikkelende aspekten.’ Lenin wees in dit verband met grote
geestdrift op ‘+ en - in de wiskunde. Differentiaal en
integraal. In de mechanica actie en reactie. In de natuurkunde positieve en
negatieve elektriciteit. In de chemie vereniging en dissociatie van atomen. In
de maatschappij de klassenstrijd’. Deze reeks voorbeelden wordt in de
handboeken nog uitgebreid met de tegenstrijdige krachten van aantrekking en
afstoting, die een planeet in zijn baan om de zon houden; het licht, dat zowel
golf- als corpusculaire eigenschappen heeft; de atoomkern; de tegenstelling
tussen arbeiders en kapitalisten; tussen het kapitalistische winstmotief en de
drang tot vooruitgang der wetenschap, die zich niet kan uitleven als er geen
winst in zit; de tegenstellingen tussen de kapitalisten onderling, die weliswaar
één front maken tegen het socialisme, maar in hun jacht op
invloedssferen en ‘afzetgebieden’ ook elkaar te lijf gaan
(Westduitsland en Japan tegen Amerika bijvoorbeeld). Ook het door het marxisme
vastgestelde feit dat de wereld kenbaar en niets ervan onkenbaar is, maar
niettemin, door dat de wereldzich voortdurend ‘spiraal
vormig’ van hoog naar laag ontwikkelt, nooit in zijn geheel gekend
zal kunnen worden. Een voorbeeld dat nimmer ontbreekt is het | |
| |
al
door Engels in de marxistische circulatie gebrachte voorbeeld van een bewegend
lichaam, dat zich op hetzelfde moment wel en niet op een bepaalde plaats
bevindt.
Het is een wat bonte verzameling voorbeelden, maar het is alles waar we over
beschikken als we te weten willen komen wat eigenlijk met deze wet bedoeld
wordt. Ook hier krijgt men het onbehaaglijke gevoel met een wat vage, misschien
interessante, maar ook wel erg platvloerse generalisatie te doen te hebben en
niet met een ‘wet’. Van ‘als A, dan
B’ is hier geen sprake. De voorbeelden zijn bovendien, net als
trouwens bij de vorige wet, zeer verschillend. Men wil bijvoorbeeld graag
aannemen dat er in de menselijke samenleving tegenstellingen optreden tussen
groepen, tussen de Westduitse ondernemers en de Amerikaanse, of tussen
kapitalisten en arbeiders. Maar welke ‘strijd en eenheid der
tegenstellingen’ treedt op in een zich door de ruimte bewegend
lichaam? Of dat lichaam zich op een bepaald moment wel of niet op een gegeven
plaats bevindt kan ‘strijd en eenheid der tegenstellingen’
te voorschijn roepen tussen mensen die over het probleem nadenken (zolang zij
tenminste niet inzien dat het hier een schijnprobleem betreft dat op de truc
berust dat men de tijd wel en de beweging niet stilzet). Maar welke strijd der
tegenstellingen speelt zich in het bewegend lichaam zelf af? Er is, als men wil,
een ‘tegenstelling’ tussen de beweringen ‘licht
bestaat uit deeltjes’ en ‘licht bestaat uit
golven’. Maar als beide uitspraken waar zijn, bestaat er dan in werkelijkheid een ‘tegenstelling’
tussen die beide eigenschappen van het licht? Een
‘conflict’? Hoe bestrijden die twee eigenschappen van het
licht elkaar dan?
We hebben hier te maken met een fundamentele eigenschap van deze leer: over dingen te spreken in termen die men in het redelijk
spraakgebruik voor beweringen reserveert en aan de dingen
eigenschappen toe te kennen die men redelijkerwijs alleen aan beweringen kan
toekennen.
| |
| |
Ook hier weer, zoals we al zagen, geen bewijzen, maar voorbeelden. Kritiek op dit
alles wordt afgewezen met de beschuldiging dat men blijkbaar niet gelooft aan
conflicten in natuur en maatschappij.
Wel probeert men op ondergeschikte punten nuances aan te brengen door
bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen ‘wezenlijke’ en
‘onwezenlijke’ tegenstellingen. Zo is de tegenstelling
tussen productiekrachten en productieverhoudingen een
‘wezenlijke’ tegenstelling, maar de tegenstelling tussen
proletariaat en boeren of tussen burgerlijke demokratie en fascisme is niet
wezenlijk. Ook kent men een indeling in ‘innerlijke’ en
‘uiterlijke’ tegenstellingen. Een
‘innerlijke’ tegenstelling is een tegenstelling in het
wezen zelf van het ding, zodat het ding zonder beide kanten van die
tegenstelling niet kan bestaan. Een ‘uiterlijke’
tegenstelling is er een tussen verschillende objekten, verschillende
werkelijkheden. Voorbeelden van ‘innerlijke’
tegenstellingen: de reeds eerder genoemde tegenstellingen in het kapitalisme.
Uiterlijke tegenstellingen: die tussen natuur en maatschappij of tussen zon en
plantenwereld. De natuur kan wel zonder maatschappij en de zon wel zonder
plantenwereld bestaan, maar andersom niet. Kapitalisten en
proletariërs kunnen echter zonder elkaar niet bestaan.
Voorts onderscheidt men ‘antagonistische’ en
‘niet-antagonistische’ tegenstellingen. Antagonistisch
zijn tegenstellingen die slechts met de ondergang van een van beide partijen
eindigen kunnen (bourgeoisie en proletariaat), terwijl de niet-antagonistische
tegenstellingen langs de weg der geleidelijkheid uit de weg geruimd worden,
zoals in een socialistische maatschappij de tegenstelling tussen arbeiders en
boeren of tussen hand- en hoofdarbeid.
Wij zijn nu genaderd tot de derde wet der dialectiek, namelijk de wet van de
ontkenning der ontkenning, de wet van de Negation der
Negation, de zakon otricanija otricanija. Eerst even | |
| |
een verklaring van dat woord ‘ontkenning’. We
hebben hier weer te maken met het hegeliaanse woordgebruik, met de gewoonte om
over dingen en beweringen in dezelfde termen te spreken. In normaal
spraakgebruik maken we onderscheid tussen iemands bestaan ontkennen en aan
iemands bestaan een einde maken. In het hegeliaanse Duits is het echter zo, dat
als men iemand de hersens inslaat, men hem daarmee
‘ontkent’. De lezer, die misschien al wat onwennig stond
tegenover de ‘strijd’ die hij moest zien tussen positieve
en negatieve electriciteit en tussen plus en min in de rekenkunde, zal er nu ook
weer even aan moeten wennen dat positieve en negatieve electriciteit, plus en
min, proletariërs en kapitalisten elkaar
‘ontkennen’. Daarna moet hij even terugdenken aan de
zoeven behandelde omslag van kwantiteit in kwaliteit, en wel aan de verandering
van de oude kwaliteit in een nieuwe. Deze oude kwaliteit namelijk wordt
‘ontkend’ door de nieuwe. Men kan zich hier overigens
troosten met de gedachte - in de handboeken ook met de gebruikelijke klem
uitgesproken - dat de oude kwaliteit in natuur en maatschappij nimmer geheel en
al wordt ontkend. De ‘sprong’ van dier naar mens
bijvoorbeeld was een ‘ontkenning’ van het dier. Maar dat
heeft niet verhinderd dat de mens bij die sprong een aantal voortreffelijke
dierlijke eigenschappen meegenomen en zo op een ‘hoger’
plan gebracht heeft. Zo brengt de ‘ontkenning’ van de
kapitalistische maatschappij door de socialistische niet een vernietiging met
zich mee van het waardevolle, dat die oude maatschappij heeft voortgebracht
(wetenschap, kunst, techniek, het marxisme-leninisme). Integendeel: onder het
socialisme ontwikkelen die zaken zich tot ongekende hoogte. Met dat al weten we
nu nog niet, waarom deze wet niet eenvoudig de ‘wet der
ontkenning’ heet in plaats van de wet van de ‘ontkenning
der ontkenning’. Dit komt - zegt een der handboeken -
‘omdat de objectieve ontwikkeling zelve deze dubbele ontkenning
inhoudt, en het begrip “ontkenning der | |
| |
ontkenning” slechts processen weergeeft, die zich onafhankelijk van
ons bewustzijn afspelen’. De zaak immers die als
‘ontkenning’ optreedt wordt weer op zijn beurt ontkend als
het zover is. Die keten van ontkenningen is oneindig. Zo ontkent het kapitalisme
het feodalisme, om daarna op zijn beurt weer ontkend te worden door het
socialisme. De lezer ziet wel in dat ‘tegenstellingen altijd opgelost
worden door de overwinning van het nieuwe op het oude, het progressieve op het
reactionaire’. Dit is natuurlijk weer geheel in strijd met de moderne
reactionaire burgerlijke filosofie, die probeert te bewijzen dat natuur en
maatschappij zich in een eeuwige kringloop bevinden op hetzelfde peil, ja, zich
achteruit bewegen. ‘Het dialectisch materialisme beweert op grond van
betrouwbare wetenschappelijke gegevens dat dergelijke denkbeelden
onwetenschappelijk zijn.’ Zo wordt uit zaad een plant, uit die plant
weer zaad, waaruit weer een plant. Maar die plant bevindt zich op een hogere
trap van ontwikkeling dan zijn voorganger, al zal dat na
één generatie nog niet merkbaar zijn, aldus de reeds
eerder geciteerde Andrejev. Bij Engels vinden we hetzelfde voorbeeld, maar daar
is het ‘hogere’ uitgedrukt in een grotere hoeveelheid
zaad. Zo voltrekt in de kapitalistische maatschappij de beweging van het
kapitaal zich volgens de formule g-w-g: men koopt met geld
waren (grondstoffen en arbeid) en verkoopt het resultaat weer voor geld. Maar
dat geld is nu meer geworden dan het in zijn eerste fase was. Men heeft winst
gemaakt. Hoe het nu moet als men met verlies werkt of als de plant die uit dat
zaad voortkomt slechter is dan zijn voorganger of minder zaad draagt, wordt niet
duidelijk. Evenmin is begrijpelijk waar de wet blijft als we dat geld niet naar
de markt brengen maar in de kachel stoppen of die plant stuktrappen of als dat
zaad, naar reeds de Schrift ons leert, op rotsachtige bodem valt en niet
ontkiemt. Er is één sovjetfilosoof, die in dit verband
opmerkt dat voor zulke voorbeelden de leer niet geldt: de wet | |
| |
houdt
zich alleen met ontkenningen bezig die tot ontwikkeling leiden. Op dezelfde
bladzijde treffen we echter ook de uitspraak aan dat de wet van de ontkenning
der ontkenning zich ‘absoluut op alle gebieden van de wereld
voordoet’.
In sommige handboeken, maar niet in alle, haalt men ter illustratie van deze wet
de Hegelse ‘drieslag’ of ‘triade’
van stal. Men voert dan als voorbeeld een denkbeeldige discussie in, waarin
iemand begint met iets te beweren. Die bewering noemt men de these. Iemand anders ‘ontkent’ die these en komt met
een andere bewering die met die eerste bewering in strijd is. Die andere
bewering is de antithese. Er ontspint zich een debat, waarin
tenslotte een mening triomfeert, die op zijn beurt de antithese
‘ontkent’, maar bepaalde
‘waardevolle’ elementen van beide thesen handhaaft en
daarom synthese genoemd wordt. Opdat de lezer niet denke dat
ik hem wat sta voor te liegen volgt hier een hele pagina uit een door de
Academie van Wetenschappen der ussr uitgegeven, door een
‘collectief’ van hoogleraren en doctoren in de filosofie
geschreven handboek:
‘Wij zagen reeds, dat datgene, wat optreedt als ontkenning, zelf
mettertijd op zijn beurt verandert, in een nieuwe kwaliteit verandert, d.w.z.
ontkend wordt. Maar het zou onjuist zijn te denken, dat die ontwikkeling glad
verloopt, zonder tegenstellingen. In werkelijkheid gaat de voortschrijdende
ontwikkeling langs de weg der ontkenning met tegenstellingen gepaard, en het
wezen der ontkenning der ontkenning, de noodzakelijkheid van een dubbele
ontkenning vloeit juist voort uit het tegenstrijdige karakter van de
ontwikkeling, uit de werking van de wet van de eenheid en strijd der tegendelen.
Om dit duidelijk te maken stellen wij ons een twist voor tussen twee partijen
over enig wetenschappelijk vraagstuk. Een der partijen brengt een bepaalde
stelling (these) naar voren. De andere partij komt met de ontkenning van die
stelling | |
| |
(antithese). In elk van deze met elkaar strijdige meningen
kunnen elementen van waarheid zijn, maar zij staan op eenzijdige wijze tegenover
elkaar als elkaar wederkerig uitsluitend. Tussen de twistenden ontspint zich een
strijd der meningen, die resulteert in het optreden van een nieuwe stelling, die
de beide voorgaande, elkaar bestrijdende meningen ontkent. Maar hoewel zij de
twist, de strijd tussen de tegenstrijdige meningen opheft, verwerpt zij niet de
elementen van waarheid die op eenzijdige wijze in elk hunner vervat waren, maar
zij vormt een zekere synthese, die gebruik maakt van de
positieve momenten van de ontwikkeling van de twist. Daarbij moet men de
synthese niet begrijpen als een mechanische vereniging van wat vroeger
afzonderlijk bestond, niet als een uiterlijke bijeenvoeging van tegendelen, maar
als een geheel nieuwe trap van ontwikkeling. Dank zij de strijd der
tegenstellingen worden op die nieuwe trap de eenzijdigheden, die aan iedere trap
eigen waren, overwonnen, en wordt een hogere waarheid bereikt, waarin al het
positieve dat er vroeger was, bewaard wordt en tegelijkertijd dat, wat niet
waar, vergankelijk was, verdwijnt. Die nieuwe trap nu treedt op als ontkenning der ontkenning. Dus de ontkenning der ontkenning is het
wetmatige gevolg van de oplossing van de strijd der tegenstellingen.’
Als voorbeeld wordt dan weer de strijd over de eigenschappen van het licht
genomen. In de 17e eeuw de deeltjes-theorie (these) die in diezelfde periode in
strijd gewikkeld was met de golf-theorie, die in de 19e eeuw zegevierde
(antithese). In de 20e eeuw bleek, dat defraktie en interferentie spreken voor
de golftheorie, en het foto-electrische effekt en de chemische werking van het
licht voor de deeltjes-opvatting. ‘Als ontkenning der ontkenning
heeft de huidige lichttheorie de positieve elementen van de vorige
theorieën in zich opgenomen en tot een synthese gemaakt door hen van
hun eenzijdigheden te bevrijden.’ Ander voorbeeld: toen er nog geen
manufaktuur en machines bestonden was elke arbeider ‘univer- | |
| |
seel’: hij beheerste alle beroepen, want er bestonden
geen afzonderlijke beroepen. Daarna kwam de arbeidsverdeling, waarbij iedere
arbeider slechts een deel van het arbeidsproces uitvoerde. Onder het socialisme
is, dank zij de automatisatie, de arbeider weer
‘universeel’: hij beheerst alle machines. ‘Deze
nieuwe trap, die de ontkenning der ontkenning is, is
“synthese” van de hele voorgaande ontwikkeling, die de
eenzijdigheid van de beide eerste trappen heeft overwonnen en de waardevolle
kanten ervan in zich heeft opgenomen: de universaliteit van de oude arbeider en
het hoge technische peil van de nieuwe productie.’ Dit lijkt de
welwillende lezer, die noch in de tijd vóór de
‘manufaktuur’, noch in de ussr een
spoor van die ‘universele arbeider’ kan vinden, misschien
een ongelukkig voorbeeld van deze zo interessante wet. Ter verklaring moge
dienen, dat het marxisme een aantal in de tijd van zijn ontstaan gangbare
wereldverbeterende denkbeelden heeft overgenomen, zonder dat de aanhangers van
de leer ook maar een ogenblik hebben nagedacht over de redelijkheid van die
denkbeelden. Eén van die denkbeelden is, dat de vooruitgang der
techniek een ideale toestand, die in een duistere gouden eeuw
‘vóór de manufaktuur’ bestaan moet
hebben, weer ‘op een hoger plan’ zal herstellen. Dat de
vooruitgang van de techniek juist een veel vertakter arbeidsverdeling in het
leven roept dan ooit bestaan heeft, deert de aanhangers en verkondigers van het
marxisme-leninisme niet: feiten hebben nog nimmer een geloof aan het wankelen
gebracht.
De definitie, tenslotte, van deze wet luidt als volgt:
‘De wet van de ontkenning der ontkenning is een wet door de werking
waarvan het verband bepaald wordt, de opeenvolging, van het ontkende en het
ontkennende, tengevolge waarvan de dialectische ontkenning geen blote ontkenning
is, die de hele vroegere ontwikkeling ontkent, maar voorwaarde voor de
ontwikkeling, in zichzelf bevattend en bewa- | |
| |
rend al het positieve
van vorige stadia, op een hogere basis herhalend enkele trekken van de
uitgangstrappen en in zijn geheel een voortschrijdend, progressief karakter
hebbend.’
Het interessante van deze definitie is dat zij geen antwoord geeft op de vraag:
hoe luidt deze wet? Het is of men een definitie van het
begrip automobiel leest in ongeveer deze woorden:
‘De automobiel is een instrument waarmee wij dagelijks met een
snelheid van 120 km per uur van Leiden naar Amsterdam en terug rijden, zonder
gebruik te maken van de spoorweg en onderweg genietend van het
uitzicht.’
Ook deze wet geldt ‘overal’ en
‘altijd’ en ‘absoluut’, en ook hier
wordt niet vermeld wat men daarmee bedoelt.
In het algemeen kan worden opgemerkt, dat de drie grote wetten der dialektiek
niet anders lijken dan formules waarin men feiten beschrijven kan of beweringen
kan doen die ook zonder die formules beschreven of gedaan kunnen worden. Het
gebruiken van die formules schept generlei garanties voor de juistheid van de in
die formules geklede uitspraken. De formules maken de indruk geen andere functie
te hebben dan het verlenen van prestige aan door marxisten-leninisten gedane
uitspraken, die er een geleerd, filosofisch uiterlijk van krijgen en bij de
lezer het gevoel van ‘zie je wel, het klopt’ wekken. Zelf
zijn de formules zo vaag, dat een debat over hun juistheid of onjuistheid
eigenlijk niet mogelijk is.
De wetten van de dialectiek gelden niet alleen voor de natuur en voor de
maatschappij, maar ook voor het menselijk denken. Zoals het bewustzijn een
‘weerspiegeling’ is van de materie, zo zijn de wetten van
het menselijk denken een weerspiegeling, een ‘analogon’
van de wetten die de materie bewegen. Nu zijn de wetten van het denken, de
denkregels van oudsher ondergebracht in de logica. Een van de grondregels van
logica is, dat een bewering en zijn ontkenning niet tegelijk waar kunnen zijn.
Welnu, zegt het marxisme-leninisme, dat is eigenlijk een vrij primitieve
opvatting. De dia- | |
| |
lectiek heeft immers aangetoond dat het zo
eenvoudig niet is. De eenvoudige, formele logica weet niet beter dan
‘ja, ja of nee, nee, en al het andere is uit den boze’,
citeert men dan Engels. In werkelijkheid is het ingewikkelder. De vader van het
Russische marxisme, Plechanov, neemt als voorbeeld iemand met weinig haar op het
hoofd (Plechanovs variant van Hegels paardestaart). De uitspraken
‘deze man is kaal’ en ‘deze man is
behaard’ sluiten geenszins elkaar uit. Met de gewone logica komt men
er hier niet.
De dialectiek nu is een ‘hogere’ trap van de logica. De
dialectische eenheid van tegendelen vindt haar
‘weerspiegeling’ niet in de formele logica. Die schiet
hier te kort. Wil men dialectische processen bestuderen, dan heeft men de
dialectische logica nodig, die rekening houdt met de ‘eenheid en
strijd der tegenstellingen’.
Tegen deze en dit soort redeneringen, die men trouwens ook buiten de
communistische wereld aantreft, zijn in de loop der jaren wel enige bezwaren
gerezen. Laat men de regel van de uitgesloten derde vallen, dan is het niet
moeilijk om uitgaande van door niemand betwiste feiten te bewijzen dat Karl Marx
de auteur is van het bekende treurspel Hamlet, prins van
Denemarken. Iedere bewering wordt dan namelijk bewijsbaar en dus iedere
redenering zinloos.
Ook heeft men zich wel afgevraagd welke dan toch de regels van die befaamde
‘dialectische logica’ mogen zijn. Schrijver dezes heeft
daartoe een omvangrijk werk bestudeerd van een van de bekendste sovjetfilosofen,
M.M. Rozental. Dat boek heet Principy dialektičeskoj
logiki - maar men zal er vergeefs in zoeken naar
één enkele regel der dialectische logica. Zeer terecht
schrijft dan ook de Franse rationalist Julien Benda: ‘Le rationalisme
purgé du principe d'identité, la “dialectique
de la contradiction” est un flatus vocis dont se
paiela liturgie marxiste et dont je la défie de me donner un
exemple’.Deze Benda vermeldt trouwens, dat hij eens in een rumoerige
vergadering | |
| |
van met het dialektisch materialisme sympathiserende
Franse intellectuelen de vraag gesteld heeft of iemand der aanwezigen hem in de
werken van Marx, Engels, Lenin en Stalin - Stalin was toen, in 1947, nog een
geniaal marxist - één enkele redenering kon aanwijzen die
niet volgens de regels van de burgerlijke, formele logica, maar volgens de
dialectische logica verliep. ‘Silence total’...
De moeilijkheid zit hem hier alweer in het door elkaar halen van het
‘zijn’ en het ‘denken’. Ter
illustratie een citaat uit een sovjetfilosoof: ‘Engels noemde de
dialectiek van de objectieve wereld, van het zijn, de objectieve dialectiek, en
de dialectiek van de weerspiegeling van de objectieve wereld in het menselijk
hoofd, de dialectiek van het kennen, de dialectiek van het denken noemde hij de
subjectieve dialectiek. Kunnen nu de objectieve dialectiek en de subjectieve
dialectiek, d.w.z. het weerspiegelde en de weerspiegeling gekenmerkt worden door
verschillende wetten? Allicht niet.’ In plaats van dit
‘allicht niet’ zou de redelijke lezer geneigd zijn te
antwoorden ‘waarom niet?’. Waarom moet een ding dezelfde
eigenschappen hebben als zijn ‘weerspiegeling’? In de
‘weerspiegeling’ van de Noordzee in het menselijk denken
kan men niet verdrinken, in de Noordzee zelf wel.
Hoe simpel dit ook klinken moge, er zijn volksstammen die dit niet inzien en die
een dwingende logica schijnen te zien in de herhaling van hetzelfde woord in
constructies als ‘over ingewikkelde zaken kan men slechts ingewikkeld
schrijven’ of ‘een slechte tijd brengt slechte verzen
voort’ of in de uitspraak van een beroemde schilder der 20e eeuw:
‘Ik schilder as een berbaar in deze berbaarse tijd’. Dit
soort uitspraken, die men ook buiten het marxisme-leninisme vaak hoort, zijn
niet redelijker dan de uitspraak ‘een goede beschrijving van
erwtensoep moet groen zijn van kleur’.
Daar komt dan nog bij dat men - via Genesis, Hegel en Feuerbach menend dat het
menselijk denken een ‘evenbeeld’, | |
| |
een
‘weerspiegeling’, een soort van duplikaat in iets ander
materiaal, van de wereld is - helemaal geen verschil maakt tussen descriptieve
en normatieve wetten en regels. Men zou zich eventueel nog kunnen voorstellen
dat in het menselijk denken regelmatigheden voorkomen die een sterke gelijkenis
vertonen met bepaalde regelmatigheden in de natuur. Maar de logica houdt zich
helemaal niet bezig met het menselijk denken. Zij schrijft aan het menselijk
redeneren bepaalde regels voor, en zij interesseert zich niet in het minst voor
de betrekkingen tussen menselijke beweringen en de werkelijkheid. Nemen wij de
volgende praemissen: de eerste druk van Hamlet, prins van
Denemarken, dateert van 1650; Karl Marx is geboren in 1850; Karl Marx
is een groot dichter; Karl Marx is de auteur van Hamlet, dan
rechtvaardigen deze praemissen de conclusie, dat van althans
één groot dichter althans één werk
voor zijn geboorte reeds gedrukt is. Tegen deze conclusie heeft de logica geen
enkel bezwaar. Zij juicht deze conclusie toe, hoewel zowel conclusie als
praemissen onwaar zijn. Maar tegen de redenering: ‘Rozental is een
slecht filosoof; Rozental heeft een slecht boek over filosofie geschreven;
conclusie: Rozental kan geen goede boeken schrijven’ heeft de logica
ernstige bezwaren, al hoeft men slechts één boek van
Rozental in te zien om te beseffen dat zowel praemissen als conclusie de zuivere
waarheid weergeven.
Dat, terwijl wij over een ding spreken, dat ding verandert, interesseert de
logica evenmin. Zij ontkent dit feit allerminst, maar zij houdt zich niet met
zulke dingen bezig. Zij onderzoekt slechts de juistheid van conclusies, en als
men een harer regels voor ongeldig verklaart, wordt ieder redeneren zinloos.
Zelfs voor sovjetmarxisten is de plaats van de dialectiek ten aanzien van de
formele logica de laatste jaren een moeilijk probleem geweest, ondanks de grote
zekerheid en het grote gebrek aan inzicht, waarmee Engels en Lenin over deze
zaak | |
| |
schreven. De hierboven geschetste bezwaren tegen de
officiële sovjet-opvattingen zijn in Rusland niet geheel onopgemerkt
gebleven. In de officiële handboeken echter blijft men de dialectiek
aanbevelen als een hoogst waardevolle aanvulling voor de formele logica, die
slechts geschikt is voor het bestuderen van heel eenvoudige dingen.
|
|