| |
| |
| |
Materialisme
Het ‘dialectisch materialisme’ laat zich het best
uiteenzetten door het verklaren van de termen
‘dialectisch’ en ‘materialisme’. Wij
willen met dit laatste beginnen, en moeten dan meteen de lezer waarschuwen: het
marxisme-leninisme geeft aan de dingen soms namen die afwijken van de
gebruikelijke. Dit is een eigenschap die voor een deel samenhangt met de
behoefte aan een afwijkend taalgebruik, die men bij zoveel menselijke
groeperingen aantreft. Men kan in Dr. Vlimmen lezen dat de
stethoscoop van de mensendokter bij de dierenarts auscultator genoemd wordt. De
zionist wordt boos als men de landstaal van Israël Hebreeuws noemt -
een lid van de Alliance française zou met evenveel
recht boos kunnen worden als men van Frans in plaats van français sprak - de gereformeerde spreekt van Gristus in
plaats van Kristus en de leden van de vereniging Nederland-Polen noemen Warschau
Warszawa. Daar komt bij dat het dialectisch materialisme zijn terminologie voor
een groot deel ontleent aan Friedrich Engels, die een geringe filosofische
scholing had, betrekkelijk onbekommerd met termen als
‘materialisme’ en ‘idealisme’
omsprong en van sommige filosofische problemen het bestaan niet vermoedde.
Met ‘materialisme’ nu wordt door marxisten-leninisten de
overtuiging aangeduid, dat ‘de dingen’, ‘de
wereld’, buiten en onafhankelijk van onze waarneming bestaan, de
opvatting dus, die de meeste zich niet met filosofische vragen bezighoudende
mensen, vaak zonder zich daar trouwens bewust van te zijn, huldigen, die het
uitgangspunt is van de wetenschap, en die in de filosofie meestal met het woord
‘realisme’ wordt aangeduid. ‘Het elementaire
materialisme’ van iedereen, ‘die niet in een gekkenhuis of
bij idealistische filosofen op school | |
| |
gezeten heeft bestaat hierin,
dat de dingen, het milieu, de wereld onafhankelijk van onze
waarneming, van ons bewustzijn, van ons ik en van de mens in
het algemeen bestaan’ zegt een veel aangehaald woord van Lenin.
Deze opvatting wordt meestal geadstrueerd met het argument, dat de ervaring van
ieder mens de juistheid van deze opvatting bevestigt en dat de wetenschap heeft
bewezen dat bijvoorbeeld onze planeet, de Aarde, reeds lang bestaan heeft voor
zij door mensen werd bewoond. In dit verband wordt gepolemiseerd met lieden, die
uit de resultaten der natuurwetenschappen der 20e eeuw de conclusie zouden
willen trekken dat ‘de materie niet bestaat’. Hun
antwoordt men dat welke eigenschappen de dingen die wij waarnemen ook blijken te
bezitten, zij niettemin blijven bestaan buiten en onafhankelijk van onze
waarneming, of, in de woorden van Lenin: ‘de enige eigenschap van de
materie, aan de erkenning waarvan het filosofische materialisme gebonden is, is
de eigenschap objectieve realiteit te zijn, te bestaan buiten ons
bewustzijn’.
Met het woord ‘materialisme’ wordt verder de opvatting
aangeduid, dat de dingen niet alleen onafhankelijk van en buiten onze waarneming
bestaan, maar bovendien door onze waarnemingen, onze gewaarwordingen, ons
bewustzijn ‘juist’ worden weergegeven. Om weer een
kanonieke tekst van Lenin te citeren: ‘De materie is een filosofische
categorie ter aanduiding van de objectieve realiteit, die de mens gegeven is in
zijn gewaarwordingen, die gecopiëerd, gefotografeerd, afgebeeld wordt
door onze gewaarwordingen en onafhankelijk daarvan bestaat’. Deze
passage is afkomstig uit Lenins Materializm i empiriokriticizm
van 1909, waarin ook de zinsnede voorkomt dat ‘de gewaarwording van
rood aethertrillingen met een frekwentie van ongeveer 450 millioen trillingen
per seconde weerspiegelt’. Hier rijst als vanzelf de vraag in welk
opzicht onze gewaarwording ‘rood’ een weer- | |
| |
spiegeling is van 450 millioen aethertrillingen per seconde. Men kan met
evenveel recht zeggen dat onze reukgewaarwording
‘aardbeien’ een ‘weerspiegeling, fotografie,
afbeelding’ is van de gelijknamige vrucht. Op dit soort
tegenwerpingen wordt echter noch door Lenin, noch door zijn tegenwoordige
exegeten ingegaan.
Het probleem van de ‘kenbaarheid’ der dingen, de vraag of
onze gewaarwordingen ons enige betrouwbare gegevens verschaffen over de
hoedanigheid der dingen heeft in het marxisme-leninisme een wat bizarre
geschiedenis doorlopen. Bij Marx treft men een houding aan, die het stellen van dit soort vragen verwerpt als zinloos. ‘Die
Frage ob dem menschlichen Denken gegenständliche Wahrheit zukomme,
ist keine Frage der Theorie, sondern eine praktische Frage. In
der Praxis muss der Mensch die Wahrheit, i.e. Wirklichkeit und Macht,
Diesseitigkeit seines Denkens beweisen. Der Streit über die
Wirklichkeit oder Nichtwirklichkeit des Denkens - das von der Praxis isoliert
ist - ist eine rein scholastische Frage.’ Hier
wordt het filosofische vraagstuk van de ‘juistheid’ onzer
kennis opzij geschoven als ‘scholastisch’, en naar de
‘Praxis’ verwezen als een terrein dat veel interessanter
antwoorden geeft. Friedrich Engels echter scheidt beide gebieden niet van elkaar
en beweert dat de praktijk antwoorden geeft die filosofische betekenis hebben:
hij zag in de ‘praktijk’ een
‘weerlegging’ van filosofische theorieën die de
kenbaarheid der dingen in twijfel trekken: ‘Die schlagendste
Wiederlegung dieser wie aller andern philosophischen Schrullen ist die Praxis,
nämlich das Experiment und die Industrie. Wenn wir die Richtigkeit
unserer Auffassung eines Naturvorgangs beweisen können, indem wir ihn
selbst machen, ihn aus seinen Bedingungen erzeugen, ihn obendrein unsern Zwecken
dienstbar werden lassen, so ist es mit dem Kantschen unfassbaren
“Ding an Sich” zu Ende. Die im pflanzlichen und tierischen
Körper erzeugten chemischen Stoffe blieben solche “Dinge
| |
| |
an sich”, bis die organische Chemie sie einen nach
dem andern darzustellen anfing; damit wurde das “Ding an
sich” ein Ding für uns, wie z.B. der Farbstoff des Krapps,
das Alizarin, das wir nicht mehr auf dem Felde in den Krappwurzeln wachsen
lassen, sondern aus Kohlenteer weit wohlfeiler und einfacher herstellen. Das
kopernikanische Sonnensystem war dreihundert Jahre lang eine Hypothese, auf die
hundert, tausend, zehntausend gegen eins zu wetten war, aber doch eine
Hypothese; als aber Leverrier aus den durch dies System gegebenen Daten nicht
nur die Notwendigkeit der Existenz eines unbekannten Planeten, sondern auch den
Ort berechnete, wo dieser Planet am Himmel stehen müsse, und als
Galle dann diesen Planeten wirklich fand, da war das kopernikanische System
bewiesen’.
De Russische marxist Plechanov moet hebben ingezien, dat dit antwoord eigenlijk
geen betrekking heeft op het door Kant aan de orde gestelde filosofische
probleem. Hij trachtte de aanhangers van Kant te verslaan met een subtieler
redenering. Hij gaf toe dat wij niet kunnen weten of onze waarnemingen een
‘juiste afbeelding’ van de werkelijkheid zijn. Wij weten
echter volgens Plechanov wel, dat de veranderingen die in onze waarneming
optreden veroorzaakt worden door veranderingen in de werkelijkheid. Welnu, de
veranderingen in onze gewaarwordingen corresponderen dus op
veranderingen in de werkelijkheid en zijn daarom van objectieve aard. Zij zijn
geen ‘copie, fotografie, afbeelding’ van die
werkelijkheid, evenmin als de letter r een reproductie is van de klank r, maar -
bij wijze van spreken - waar de letter optreedt, treedt de klank ook op. Deze
‘hiëroglyfentheorie’, die
vóór Plechanov overigens al bij Schopenhauer voorkomt,
heeft echter in het marxisme-leninisme geen officiële erkenning
gevonden. Zij wordt in de handboeken zelfs expressis verbis
verworpen. Het leerstuk der ‘kenbaarheid’ in het
marxisme-leninisme is een wat logge combinatie van | |
| |
Marx' verwerpen
van het vraagstuk en Engels' verwerpen van Kants antwoord: de werkelijkheid is kenbaar en de praktijk bewijst dat.
Het leerstuk der kenbaarheid, soms aangeduid als ‘Lenins
weerspiegelingstheorie’ heeft nog enkele onderafdelingen. Daarvan
moge hier genoemd worden de stelling dat onze kennis van de werkelijkheid
weliswaar ‘objectief’ en ‘juist’ is,
maar zich niettemin steeds verdiept en vergroot en ontwikkelt, zodat onze
voorstelling van de werkelijkheid met de ontwikkeling der wetenschap steeds
‘juister’ wordt en steeds
‘vollediger’. Geheel volledig kan zij nooit worden, omdat
de werkelijkheid zowel in ruimtelijke uitgebreidheid als in
‘diepte’ - het ontdekken van steeds kleinere
‘deeltjes’ - oneindig is, en bovendien voortdurend
verandert. Dit steeds verbeteren van ons inzicht in de werkelijkheid doet
overigens niets af aan de ‘juistheid’ en
‘objectiviteit’ van dat inzicht. Ook onderscheidt het
marxisme-leninisme absolute en relatieve waarheden. Het is daarmee als volgt
gesteld. Er zijn uitspraken over de werkelijkheid, die beslist waar zijn, dat
wil zeggen die nimmer door de ontwikkeling der wetenschap gecorrigeerd zullen
worden, zoals bijvoorbeeld de uitspraak ‘het atoom is
deelbaar’. Dat zijn absolute waarheden. Er zijn ook uitspraken, die
de werkelijkheid slechts gedeeltelijk, niet geheel juist, onvolledig weergeven.
Dat zijn relatieve waarheden, zoals ‘water kookt bij
100°’, een uitspraak die niet altijd en overal waar is.
Met klem wordt gewaarschuwd tegen het uitsluitend geloven aan absolute waarheden
- dit leidt tot dogmatisme, tot geloof aan de onveranderlijkheid van de wereld
en het menselijk denken. Ook uitsluitend geloven aan relatieve waarheden is
verkeerd: het leidt tot relativisme, tot ongeloof aan de menselijke rede, tot
obscurantisme.
Bovenstaand verkort weergegeven mengsel van Binsenwalirheit en
onzin is, als zoveel in deze leer, om zichzelfs wille de moeite van het
bestuderen niet waard. Dat het niettemin in | |
| |
dit overzicht een
plaats krijgt komt omdat hier nu eenmaal gestreefd werd naar een zekere
volledigheid binnen de beknoptheid van dit boek, en ook omdat het een geschikt
voorbeeld is om een zeer wezenlijke trek van deze leer aan te demonstreren: het
proclameren van twee tegenover elkaar staande denkbeeldige
‘fouten’, waartegen gewaarschuwd wordt. Op zichzelf komt
het marxisme-leninisme hierin overeen met de gewone
‘levenswijsheid’, die ook voortdurend waarschuwt dat men
niet moet vervallen in gierigheid of spilzucht, tyrannie of losbandigheid,
lichtgelovigheid of ziekelijk wantrouwen, slordigheid of pietepeuterigheid.
Iedere keer dat dit soort verwerpelijke uitersten in het gewone spraakgebruik te
berde gebracht worden rust de bewijslast op de spreker: hij moet trachten waar
te maken, dat de beschuldigde de maat van het aanbevelenswaardige overschreden
heeft. In het marxisme-leninisme echter hebben dit soort tweelingscheldwoorden
een ‘absolute’ betekenis in die zin, dat met het laten
vallen van de term ‘dogmatisme’ of
‘relativisme’ de zaak al beslist is. Men treft nimmer in
een leerstellige communistische publicatie een discussie aan over de vraag of
men bij het vasthouden aan stelling x niet in strijd komt met
de ‘evidence’ en zo ja, waarom. De toelaatbaarheid of niet
toelaatbaarheid van een bewering wordt gedecreteerd (niet alleen door de
overheid, maar ook door de discussianten zelf) en krijgt door het opplakken van
etiketten als ‘dogmatisme’,
‘relativisme’, ‘opportunisme’ dan
wel ‘sectarisme’, ‘overschatting’,
‘onderschatting’ e.d. een wetenschappelijk aandoende
zekerheid mee, vooral omdat men ook hier de termen van het gewone spraakgebruik
vermijdt en zich uitdrukt in een jargon van germanismen en russicismen dat
overal geleerd klinkt. Dit aspect van de leer oefent grote aantrekkingskracht
uit, met name op intellectuelen. Het ontslaat hen van het zo vermoeiende,
teleurstellende en gevaarlijke zelf nadenken, en verleent gewicht aan de | |
| |
woorden van mensen naar wie men anders niet luisteren zou. Een
derde opvatting die met het woord ‘materialisme’ wordt
aangeduid is deze, dat ons ‘bewustzijn’, ons
‘denken’, niet de schepper is van de wereld, van de
‘materie’, maar dat omgekeerd het
‘denken’ een produkt is van het
‘zijn’, dat het ‘bewustzijn’ een
product is van de ‘materie’. Er bestaat slechts een
gradueel, geen wezenlijk verschil tussen ‘materie’ en
‘geest’. Het bewustzijn is een produkt, een functie, een
eigenschap van de materie en ‘in wezen’ een weerspiegeling
van de materiële wereld. Een belangrijke rol bij dit denken speelt de
taal. Zonder taal geen denken.
Hier begint het een beetje ingewikkeld te worden: het
‘denken’ is een produkt en tegelijk een
weerspiegeling van de ‘materie’ -
een coïncidentie die men zich moeilijk kan voorstellen, maar die men
goed in het oog moet houden, omdat dit een van de draaipunten is van de hele
leer, een kernopvatting die we straks bij het historisch materialisme terug
zullen zien komen. Ter verduidelijking zij ons hier een kleine historische
zijsprong toegestaan.
De opvatting dat het denken tegelijk een produkt en een afspiegeling van de
materie is gaat eigenlijk terug op de oudere opvatting dat God de mens schiep
naar zijn beeld: de mens is in die opvatting tegelijk produkt
en evenbeeld van God. Deze visie vinden we in enigszins
gewijzigde vorm terug bij de Duitse filosoof Hegel (1770-1831), die beweerde dat
de Weltgeist bezig was zichzelf te realiseren in de wereld.
God is hier tot Weltgeist - whatever that may have been -
geworden en in deze gestalte schept hij niet alleen de mens, maar de hele wereld
naar zijn evenbeeld. Marx nu is beïnvloed door deze gedachte - en
door trouwens nog wel meer gedachten - van Hegel, en daarenboven onder de indruk
gekomen van een bewering van een andere Duitse filosoof, Ludwig Feuerbach
(1801-1872). Deze geleerde had in de 19e eeuw bekendheid gekregen door het wat
uitvoeriger herhalen van het aforisme | |
| |
van Lichtenberg, dat niet God
de mens naar Zijn evenbeeld, maar omgekeerd de mens God naar zijn ('s mensen)
evenbeeld geschapen had. Hier moeten we even vasthouden, dat hier het woord
‘God’ in twee verschillende betekenissen wordt gebruikt.
God die de wereld schept is - bij wijze van spreken - een
‘echte’ God, de god die door de mensen geschapen wordt is
de voorstelling van een god, een denkbeeldige god.
Marx nu was van mening, dat men die bewering van Hegel moest omdraaien, net als
Feuerbach het met Genesis 1:27 had gedaan. Bij Hegel, meende Marx, stond de zaak
op zijn kop. In werkelijkheid is het andersom: niet de geest heeft naar zijn
evenbeeld de materie geschapen, maar de materiële wereld heeft de
menselijke geest ‘naar zijn beeld’ voortgebracht. Zo
gemakkelijk laat zich echter Hegels visie niet omdraaien. Men kan zich desnoods
een god voorstellen die het plan opvat een mens of desnoods een wereld te
scheppen naar zijn eigen beeld. Men kan zich ook nog een mens voorstellen die
zich naar eigen evenbeeld een god schept. Maar een wereld die, blijkbaar zonder
daartoe tevoren het plan te hebben opgevat, krachtens een hoogst merkwaardige
coïncidentie iets gaat voortbrengen wat zijn eigen evenbeeld blijkt
te zijn, namelijk het menselijk denken - dat is een vrij wilde voorstelling, die
allerlei moeilijkheden met zich mee brengt en onder meer geleid heeft tot het
marxistisch-leninistische dogma, dat de processen die zich in de
materiële wereld afspelen hun evenbeeld vinden in de processen die
zich afspelen in de menselijke hersenen.
Ook wordt onder materialisme de opvatting verstaan dat er geen god of goden, noch
enige bovennatuurlijke macht bestaat, en dat de wereld, de materie, niet
geschapen is, maar altijd bestaan heeft en nimmer zal ophouden te bestaan. Soms
worden deze twee opvattingen met elkaar in verband gebracht door een curieuze
redenering die als volgt verloopt: | |
| |
als de wereld in de tijd eindig
is, dan heeft zij ook een begin, dan moet zij dus door iemand geschapen zijn. Zo
iemand bestaat niet. Dus heeft de wereld in de tijd geen begin en geen einde.
Ook de ruimte is oneindig. Als zij eindig was zou er buiten de ruimte iets
onnatuurlijks moeten bestaan. Dat is onzinnig. Dus is de ruimte oneindig.
Zeer heftig verzet het marxisme-leninisme zich tegen filosofische aanslagen op de
begrippen ruimte en tijd in de vóór Kant gebruikelijke
zin. Er wordt hier niet in de eigenlijke zin gepolemiseerd met filosofische
scholen die deze begrippen relativeren of ontkennen, maar eenvoudig geponeerd
dat ruimte en tijd reële zaken zijn en dat de tijd de Daseinsweise der materie is, een uitdrukking die men aan Engels
ontleent en verder niet verklaart. ‘In de wereld bestaat niets dan
bewegende materie en die materie kan niet anders bewegen dan in ruimte en
tijd’ citeert men in dit verband Lenin. Die ruimte kent overigens
slechts drie dimensies. Dat meetkunde en natuurkunde wel met meer dimensies
werken is ‘vruchtbaar voor het onderzoeken van veel wetenschappelijke
problemen’, maar niet in tegenspraak met de stelling dat de wereld
maar drie dimensies heeft. Dit laatste wordt door de menselijke ervaring
uitgewezen en is zo.
Waar steeds op gehamerd wordt is de stelling dat de materie in voortdurende
beweging is. Het is voor de buitenstaander moeilijk de opwinding te begrijpen
waarmee een aanhanger van deze filosofie over die voortdurende beweging spreekt.
Hij geeft tal van voorbeelden, het draaien van de aarde, het bewegen van
moleculen, het verbranden van steenkool, het groeien van het gras en het
opbouwen van het socialisme. Men verstaat onder beweging niet alleen mechanische
verplaatsing in de ruimte, maar alle verandering, en citeert in dit verband
Engels: ‘De beweging, in de algemene zin des woords opgevat, dat wil
zeggen als zijnsvorm der materie, als innerlijk attribuut der materie, omvat
alle veranderingen | |
| |
en processen die in het heelal plaatsvinden, van
de eenvoudige verplaatsing tot en met het denken.’
Het marxisme-leninisme heeft de gewoonte om bij het uiteenzetten van de eigen
stellingen telkens tegenstanders ten tonele te voeren, die deze stellingen
ontkennen. Vaak bestaan die tegenstanders. Er zijn geleerden die menen dat het
leerstuk van de relatieve en absolute Verelendung van het
proletariaat onder het kapitalisme niet houdbaar is, datiemands bewustzijn niet
in beslissende mate bepaald wordt door zijn ‘maatschappelijk
zijn’, of dat de ‘wet der ontkenning der
ontkenning’ boerenbedrog is. Maar het aardige is dat de leer ook
tegenstanders creëert waar zij iets beweert dat niemand tegenspreekt.
Sommige handboeken van het marxisme-leninisme wekken de indruk dat er in het
Westen filosofen zijn die volhouden dat de dingen - de moleculen, de steenkool,
het socialisme, de aarde, het gras? - zich niet bewegen, maar zich in een
toestand van onbeweeglijkheid, rust, stilstand bevinden. ‘In
tegenstelling tot het idealisme, dat de materie als passief, onbeweeglijk
beschouwt...’ lezen we dan. Ook komt men citaten tegen als het
volgende: ‘Het marxistische filosofische materialisme heeft voor het
eerst in de geschiedenis der wetenschap vastgesteld, dat de materie slechts in
beweging kan bestaan, dat er in de wereld geen enkele vorm, soort van materie
bestaat die zich in absolute rust bevindt’.
Overigens wordt er op gewezen, dat er wel ‘relatieve’ rust
en evenwicht bestaan, ja dat deze relatieve rust zelfs een voorwaarde voor het
leven is. Een man die in de trein zit bevindt zich in rust ten aanzien van de
trein, maar - met de trein - in beweging ten aanzien van het voorbijschietende
landschap. Levende wezens bestaan dank zij deze relatieve rust van hun
samenstellende delen ten aanzien van elkaar.
Met deze beweging is de voorraad betekenissen van het woord materialisme nog niet
uitgeput. Het betekent ook: causaliteit. Alle dingen zijn door oorzakelijk
verband met | |
| |
elkaar verbonden. Wat is nu oorzaak? Hier volgt de
definitie zoals men die gewoonlijk in de Russische handboeken vindt:
‘Oorzaak noemen we een verschijnsel dat aan een ander verschijnsel
voorafgaat en het te voorschijn roept’. En de definitie van gevolg:
‘Gevolg noemen we een verschijnsel dat op een ander verschijnsel
volgt en er het resultaat van is’ - twee knerpende
tautologieën, waarvan de eerste in het Russisch nog schriller klinkt
dan in het Nederlands, omdat ‘te voorschijn roept’
(vyzyvaet) in het Russisch een zeer gebruikelijk synoniem van
‘veroorzaakt’ is.
Een onderzoeker die nieuwsgierig is naar de dialectisch-materialistische
bijdragen tot het probleem der causaliteit krijgt niet meer aangeboden dan deze
tautologieën. Om het objectieve bestaan der oorzakelijkheid te
bewijzen gaat men terug op Engels. ‘Het dialectisch materialisme,
steunend op de gegevens der wetenschap, beweert dat de praktijk het bewijs
levert voor de objectiviteit van de oorzakelijkheid. F. Engels heeft geschreven:
‘alleen al de regelmatige opeenvolging der natuurverschijnselen kan
de voorstelling van oorzakelijkheid doen postvatten - warmte en licht die samen
verschijnen met de zon, - maar hier hebben we nog geen bewijs, en in zoverre
heeft het skepticisme van Hume gelijk als het beweert dat uit een regelmatig post hoc nooit tot een propter hoc kan
worden geconcludeerd. Maar de werkzaamheid van de mens levert de proef op de
oorzakelijkheid. Als we met behulp van een holle spiegel zonnestralen
concentreren en daarmee net zo'n effect sorteren als met een analoge
concentratie van stralen van gewoon vuur, dan bewijzen we daarmee, dat de warmte
van de zon komt’ - een duistere redenering, die schijnt te betekenen
dat een in de natuur telkens herhaald post hoc nog niet de
conclusie tot propter hoc rechtvaardigt, maar dat die
conclusie wel gerechtvaardigd is als de mens erbij betrokken is. Als die spiegel
niet door mensenhand wordt vastgehouden heeft Hume gelijk. Wordt die spiegel
door een | |
| |
mens gehanteerd, dan is de causaliteit bewezen. Waarom er
tussen die twee spiegels zo'n groot verschil is maakt Engels niet duidelijk, en
de hem citerende handboeken ook niet. Het eigenlijke probleem der causaliteit
wordt door het marxisme-leninisme niet behandeld.
Met die causaliteit alleen is men er overigens niet. Dezelfde opwinding die wij
constateren wanneer gezegd wordt dat alles beweegt, treedt ook op bij de over
honderden bladzijden zich uitstrekkende en in duizenden publicaties herhaalde
bewering dat alle dingen met elkaar in ‘wisselwerking’
staan. De ‘heren metafysici’, aldus de in dit verband
graag geciteerde Engels ‘zien alleen maar hier oorzaak, daar gevolg.
Zij zien niet in dat dit een lege abstractie is..., dat het grote proces zich
afspeelt in de vorm van wisselwerking’. Deze beperktheid van het
‘metafysische oorzakelijkheidsbegrip’ is door het
dialectisch materialisme overwonnen. ‘Men moet zich de zaak niet zo
voorstellen, dat een oorzaak alleen maar oorzaak en een gevolg alleen maar
gevolg is. In het proces der wisselwerking wisselen oorzaak en gevolg van
plaats: de oorzaak wordt gevolg, het gevolg verandert in een oorzaak die een
nieuw gevolg veroorzaakt, enz.’ Deze laatste uitspraak vindt men op
bladzijde 384 van een in 1960 door de Academie van Wetenschappen der ussr uitgegeven boek ‘Dialectisch
materialisme’ van de geleerde I.D. Andrejev. Deze dingen worden als
uiterst belangwekkende ontdekkingen van het marxisme-leninisme beschouwd en men
kan, deze zo nadrukkelijk overal herhaalde verzekering lezend, zich haast niet
onttrekken aan de indruk dat onze zo slechte kapitalistische wereld vol is van
‘metafysici’ die ontkennen dat een gevolg op zijn beurt
weer oorzaak is van een nieuw gevolg, of dat een gevolg zijn eigen oorzaak kan
beïnvloeden.
Hier vergeten de meeste handboeken niet er op te wijzen, dat men oorzaak en aanleiding wel van elkaar moet
onderscheiden. Zo was de aanleiding van de opstand aan boord van de pant- | |
| |
serkruiser ‘Potemkin’ (juni 1905) bedorven
haché. Oorzaak van de opstand was de
‘verscherping van de tegenstellingen tussen het verrotte tsarisme en
het volk, de groei van de revolutionaire gezindheid in leger en
vloot’. Als dat vlees er niet geweest was zou iets anders de opstand
aan het rollen hebben gebracht.
Men moet zich bij dergelijke redeneringen natuurlijk niet afvragen waarom op de
andere schepen, waar geen bedorven haché geserveerd werd, die opstand
dan niet door ‘iets anders’ uitbrak. We hebben hier met
een van de talrijke primitieve redeneringen van het marxisme-leninisme te maken
die min of meer aansluiten op soortgelijke primitieve redeneringen buiten deze
leer. Wie die primitiviteit niet terstond inziet moge overwegen dat men de
redenering zeer goed kan omdraaien: de haché wordt dan oorzaak, en de
‘verscherping van de tegenstellingen tussen het tsarisme en het
volk’, pardon, ‘tussen het verrotte tsarisme en het
volk’ is dan de aanleiding. Als immers die ‘verscherping
van de tegenstellingen’ er niet geweest was zou - bij even slechte
haché - iets anders ‘de stoot’ tot de opstand
gegeven hebben. Dit wordt trouwens aangetoond door ontelbare muiterijen, waarbij
dezelfde haché ‘oorzaak’ geweest is van
opstanden, aan het rollen gebracht door ‘aanleidingen’ als
nationalisme, lust.tot.kaapvaart, slechte betaling, ontevredenheid met de
kapitein, rassenhaat, religieus fanatisme etc. ‘Oorzaak’
en ‘aanleiding’, causa en conditio zijn niet meer dan woorden waarmee wij een oorzaak die we
belangrijk vinden onderscheiden van een die ons minder interesseert.
Hoewel Lenin veel aangehaald wordt om te bewijzen dat de enige eigenschap van de
materie waaraan het filosofisch materialisme gebonden is, haar
‘objectieve bestaan’ is, komt in sommige gezaghebbende
publicaties nog een eigenschap van de materie om de hoek kijken, namelijk haar
‘materialiteit’. Wat dat precies is wordt niet gezegd. Men
vindt die materia- | |
| |
liteit o.a. bij Stalin, die in 1938 een boek
‘Korte leergang der geschiedenis van de Communistische partij der
Sovjet-Unie’ deed verschijnen, waarin een hoofdstuk over het
dialectisch en historisch materialisme. In dat hoofdstuk, dat van 1938 tot 1953
als verreweg het belangrijkste geschrift werd beschouwd dat ooit uit de pen van
enig auteur gevloeid was, maar dat na 1961 niet meer genoemd wordt, staat o.a.
‘In tegenstelling tot het idealisme, dat de wereld als de belichaming
van de “absolute idee”, van de
“wereldgeest”, van het “bewustzijn”
beschouwt, gaat het filosofisch materialisme van Marx er van uit, dat de wereld
naar haar aard materieel is’. Wat onder
‘materieel’ moet worden verstaan vermeldt hij niet, noch
vinden wij elders aanwijzingen wat deze materialiteit eigenlijk is. Wel krijgt
men de indruk dat deze materialiteit iets anders is dan Lenins
‘objectieve bestaan’, gelijk blijken moge uit het volgende
citaat van de reeds eerder geciteerde filosoof Andrejev, - een citaat dat mede
wordt aangehaald om de lezer te doen kennismaken met de stijl waarin deze leer
door haar aanhangers wordt voorgedragen: ‘Alzijdig aantonend de
materialiteit van de ons omringende wereld, de eeuwigheid en oneindigheid van
haar objectieve bestaan, meent het dialectisch materialisme tegelijkertijd, dat
de materiële wereld, de natuur, geen toevallige opeenhoping van
verschillende voorwerpen, verschijnselen is, die van elkaar
geïsoleerd zijn, maar één wereldsysteem, waarin
alle voorwerpen en verschijnselen zeer nauw met elkaar verbonden zijn en elkaar
bepalen’. Hier staan ‘materialiteit’ en
‘objectief bestaan’ naast elkaar, en men zou hieruit
kunnen lezen dat het twee verschillende zaken zijn.
Met dit alles zijn we er nóg niet. De materie bestaat niet alleen
buiten onze, die materie ‘juist’ weergevende waarneming,
zij beweegt zich niet alleen, zij kent niet alleen oorzaak en gevolg, die overal
met elkaar in wisselwerking staan - zij beweegt zich bovendien volgens bepaalde
wetten. De definitie | |
| |
van
‘wet’ die hierbij gegeven wordt is deze ‘In
zijn algemene vorm is een wet een bepaalde noodzakelijke betrekking tussen
dingen, verschijnselen of processen, (een betrekking) die voortvloeit uit hun
innerlijke natuur, uit hun wezen’. ‘Een wet is een
innerlijke band, die een wezenlijk karakter
draagt’. Of: ‘Een wet is een wezenlijk verband tussen
verschijnselen, die hun noodzakelijke ontwikkeling bepaalt.’ Ook hier
zijn het weer de ‘idealisten’ die beweren dat die wetten
alleen in de menselijke gedachte bestaan. Ook kan men zich hier weer vergeefs
afvragen wat met ‘innerlijke natuur’ en
‘wezen’ bedoeld wordt en wat het verschil is tussen een
wezenlijk en een gewoon verband en tussen een noodzakelijke en een niet
noodzakelijke ontwikkeling. Deze afwezigheid van zelfs maar vage omschrijvingen
van wat men met sommige woorden bedoelt is des te treffender, omdat zij
samengaat met een grote breedsprakigheid bij het uitleggen van weer andere
dingen. Ter illustratie weer een stukje Andrejev:
‘Een bizonder grote betekenis voor het aan de dag brengen van
objectieve wetmatigheden heeft het ontdekken van oorzakelijk verband tussen de
ons omringende verschijnselen. Het marxistisch filosofisch materialisme gaat
ervan uit dat geen enkel verschijnsel zonder oorzaak optreedt, dat alle
verschijnselen oorzakelijk bepaald zijn. Slechts een diepe kennis van de oorzaak
van een verschijnsel, van de wetmatigheid van zijn ontwikkeling geeft de
mogelijkheid om niet alleen het wezen van dat verschijnsel te ontdekken, maar
ook het verdere verloop van zijn ontwikkeling, de mogelijkheid om het optreden
in de toekomst van dergelijke of andere, geheel nieuwe, verschijnselen te
voorspellen. Het is waar dat soms ook voorspellingen gedaan kunnen worden door
mensen die weinig met wetenschap te maken hebben. Zo kunnen sommige ervaren
lieden uit een reeks kenmerken het weer voorspellen voor de volgende dag of voor
enige volgende dagen. Dit voorspellen munt echter niet uit door grote
nauwkeurig- | |
| |
heid en is eerder een raden. Het is gebaseerd niet op
kennis van de natuurwetten, maar op een dikwijls waargenomen volgorde van
gebeurtenissen. Zo hebben de mensen zeer vaak opgemerkt dat als de zon in helder
rood gekleurde wolken ondergaat, slecht weer verwacht mag worden; indien echter
de wolken bij het ondergaan van de zon gekleurd zijn met een gele kleur, dan kan
men de volgende dag winderig weer verwachten etc. Juist omdat deze voorspelling
alleen op grond van een eenvoudige opeenvolging van gebeurtenissen in de tijd
gedaan wordt, dat wil zeggen alleen op grond van empirische feiten en niet van
kennis van de wetmatigheden der bestudeerde verschijnselen, zijn ze hoogstens
waarschijnlijk en kunnen ze alleen betrekking hebben op onbelangrijke
gebeurtenissen.
Anders is het met de wetenschappelijke waarneming. Hier bestaat volledig
vertrouwen in de juistheid van de voorspelling, want deze is streng gebaseerd op
de objectieve wetten van natuur en maatschappij, en, zoals Marx heeft
aangetoond, een wet werkt met ijzeren noodzakelijkheid. Wij zijn ervan
overtuigd, dat op het ene verschijnsel een heel bepaald ander verschijnsel
volgt, of dat die en die oorzaak dat en dat volstrekt bepaalde gevolg zal
hebben, want wij kennen de oorzaak waarom het zo gebeurt, op grond van welke
wet. Wij zijn er bijvoorbeeld volkomen zeker van dat vroeger of later, maar
onvermijdelijk, het communisme in de hele wereld zal overwinnen. Die zekerheid
rust niet op vrome wensen, maar op diepe kennis van de wetmatigheden van de
maatschappelijke ontwikkeling, die ons tot de slotsom brengt dat het socialisme
even onvermijdelijk op het kapitalisme zal volgen als de dag op de
nacht.’
Uit dit fragment moge onder meer blijken dat er wetten en
‘wetmatigheden’ zijn. De termen worden soms door elkaar
gebruikt, soms ook wordt er verschil tussen gemaakt. In dat geval verstaat men
onder een ‘wet’ een ‘concreet causaal ver- | |
| |
band’ tussen twee verschijnselen, terwijl men van
‘wetmatigheid’ spreekt als men doelt op een bestaand
causaal verband dat men niet met name noemt. Verder kan men uit dit citaat leren
dat er behalve natuurwetten ook wetten zijn die betrekking hebben op de
menselijke samenleving. Deze laatste wetten zijn zeer belangrijk. Het
marxisme-leninisme heeft ze ontdekt. Het merkwaardige ervan is, dat een
aanhanger van de leer, desgevraagd, u niet zal kunnen zeggen hoeveel van die
wetten het marxisme-leninisme ontdekt heeft, noch u een publicatie zal kunnen
noemen waarin zij bijvoorbeeld in chronologische volgorde staan opgenoemd.
Eigenlijk is dit een verbijsterende omstandigheid. Als deze door het
marxisme-leninisme ontdekte wetten inderdaad bestonden - ik spreek hier niet van
hun geldigheid, maar van hun aanwezigheid in geformuleerde vorm - dan zou een
publicatie, waarin zij genummerd en gerubriceerd te vinden zijn, voor de hand
liggen. In de onafzienbare stroom van marxistische, leninistische en
marxistisch-leninistische publicaties komt zulk een lijstje van wetten niet voor
- zelfs hun hoeveelheid wordt nimmer bekend gemaakt - hoewel de
voortreffelijkheid en onweerlegbaarheid dezer wetten al een eeuw lang van de
daken geschreeuwd wordt.
Behalve natuurwetten en maatschappelijke wetten zijn er ook nog wetten die boven
de natuurwetten en boven de maatschappelijke wetten staan, omdat zij eeuwige
geldigheid hebben. Natuurwetten gelden vaak alleen in een bepaalde omgeving, de
biologische wetten van de aarde gelden bijvoorbeeld niet op de maan, de
sociologische en economische wetten van het kapitalisme gelden niet of slechts
in beperkte mate in de ussr. Eeuwige geldigheid hebben
slechts de wetten van het dialectisch materialisme, de wetten dus die de
geduldige lezer bezig is te bestuderen.
|
|