hun zwaard, en in het volgend oogenblik zwierden zij triumfeerend de van het lichaam gescheiden hoofden rond.
Doch genoeg, laat ons verder over dit schouwspel zwijgen. Willem had zich het gelaat met de handen bedekt, en ook den kapitein scheen dit tooneel niet te bevallen, wellicht minder uit medelijden met de ongelukkigen, als wel omdat hij berekende hoeveel dollars op die wijze verloren gingen. Hij was verheugd toen hij met zijn mannen weer goed en wel aan boord was.
Aan den oever, dicht bij de landingsplaats van de ‘George Washington’, stond een groote houten loods, bestemd om de slaven te bergen, zoolang het aantal nog niet compleet was. Reeds den volgenden dag werd er een honderdtal in gedreven door negers met lange zwepen gewapend.
Die ongelukkigen waren niet alleen gevangen genomen vijanden, maar voor een groot deel inwoners van Dahomey, daar de koning zich niet ontzag zelfs zijn onderdanen aan zijn hebzucht op te offeren. Aan het groote getal zag de kapitein duidelijk dat hij alleen maar bezwaren had gemaakt om hooger prijs te bedingen.
Elken dag werden er nieuwe slaven aangevoerd, nu meest in de naburige rijken gestolen, weggeroofd van hun betrekkingen. Het waren ouden en jongen; mannen en vrouwen, knapen en meisjes, die nooit meer hun land, nooit meer hun bloedverwanten zouden wederzien.
Men moest wel een steenen hart hebben om het lijden van die menschen te kunnen aanzien. Mannen treurden om vrouwen en kinderen, vrouwen om hun zuigelingen, kinderen om hun ouders. De een, woest in zijn smart, verzette zich tegen zijn beulen en kampte met wanhoop voor zijn vrijheid; een ander maakte de wanhoop stil en in zich zelven gekeerd, en schreide tranen van smart. Maar de