en keken den Amerikaan vragend aan, daar zij niet begrepen wat zij met hun dieren op deze kale vlakte moesten beginnen.
‘Vrienden!’ zei Bill Jones met een glimlach, ‘wij zijn dicht bij ons doel. Nu zult gij het eerste gedeelte van mijn geheim leeren kennen. Volgt mij maar!’
Hij nam zijn paard bij den teugel en voerde het langs een steilen rotswand. Daar draaide hij eensklaps den hoek om; Hendriks en Antoon volgden hem en bevonden zich tot hun verwondering in een ruime grot.
Verbaasd keken zij rond. De grot was voorzeker door de natuur gevormd, doch door menschenhanden bewoonbaar gemaakt. Men vond er ten minste een vuurhaard, twee ruwe slaapplaatsen en zelfs een soort van tafel; eenige blokken hout moesten dienst doen voor stoelen. In een hoek der groote ruimte was een plaats als stal ingericht, en daar werden onmiddellijk de paarden vastgebonden.
‘Ik zie aan je gezicht dat je verwonderd bent,’ zeide nu Bill Jones, ‘en dat wil ik ook wel gelooven.’
‘Wij hadden in deze wildernis zulk een geriefelijk verblijf niet verwacht,’ erkende Hendriks.
‘Ik heb hier met mijn vriend menige week doorgebracht, als de bergstormen woedden en de plasregens neervielen. Mij alleen was de weg bekend.’
‘Nu, de plaats leent er zich bij uitstek toe.’
‘De paarden blijven nu verder hier, want onze weg wordt voor hen te gevaarlijk; zij kunnen dan weer geheel op krachten komen.’
‘En hoe zijn dan verder uw plannen? vroeg Hendriks, terwijl hij zich neerzette.
‘Luister! Morgen nemen wij een dag rust, en snijden voedsel voor onze paarden in zulk een hoeveelheid, dat zij