slag, en maar zelden gelukte het de daders te vatten en te straffen.
Laat ons echter na deze uitweiding tot Hendriks en Antoon terugkeeren.
Langen tijd liepen zij in de stad rond, eer zij vonden wat zij zochten, een wisselkantoor. Het gelukte Hendriks zijn geld zonder te veel verlies in te wisselen, en nu schafte hij zich een lederen geldriem aan, dien hij voortaan om het lichaam droeg.
En nu een geschikt logement! Er waren er genoeg: Amerikaansche, Duitsche, Fransche, Poolsche hotels zelfs, maar zij zagen er geen van alle uitlokkend genoeg uit om zich daar voor eenigen tijd te vestigen. Daarbij bleek het ook al spoedig dat er eigenlijk nergens plaats was.
Eindelijk kwamen zij bij een Amerikaan terecht, die hen onder dak wilde nemen, als zij namelijk geld hadden; anders konden zij wel weer heen gaan.
Op de verzekering van Hendriks dat hij betalen kon, ging de waard heen, en kwam al spoedig terug om hun de bedden te wijzen. Op een soort zolder, nu tot slaapzaal ingericht, wees hij hun twee kribben, ruw in elkaar getimmerd en veel gelijkende op troggen, waaruit men de paarden voedert.
Zoo stonden er ongeveer twintig in de beperkte ruimte. In elke krib lag een stroozak en een wollen deken, die helaas! in lang niet gewasschen scheen te zijn. Maar op zulk een kleinigheid moest men in het goudland niet zien, en daarbij vroeg de waard voor de kostelijke rustplaats het sommetje van twintig dollars per week, zegge twintig rijksdaalders ongeveer! natuurlijk bij vooruitbetaling.
Zuchtend betaalde Hendriks. Wat zou hij anders doen? en daar het hier, in tegenstelling met de woelige gelag-