| |
| |
| |
Veldnamen
Kent u het verhaal van de archeoloog bij wie was ingebroken? Toen hij ontdekte dat er alleen maar een gouden sieraad vermist was, slaakte hij een zucht van verlichting en zei: ‘Gelukkig, ze zijn tenminste met hun vingers van mijn scherven afgebleven!’ Een sieraad mag dan wel veel geld waard zijn, voor een archeoloog zijn toch de scherven vaak belangrijker, omdat zij ons meestal meer kunnen vertellen over het verleden dan het kostbaarste kleinood. Immers niet het bijzondere, het kostbare, maar juist het alledaagse, het doodgewone geeft ons een helder beeld van het leven van vroegere generaties.
Dat alledaagse leven van vroeger weerspiegelt zich niet alleen in de aardewerkfragmenten die men overal in de grond tegenkomt, maar ook in de namen en dan speciaal in de veldnamen. Een samenleving die nog geen kadaster kent, heeft toch behoefte om de percelen binnen het dorpsgebied van elkaar te onderscheiden en hoe kan dat beter dan door ieder stuk grond een eigen naam te geven. Uiteraard maakte men bij die naamgeving alleen gebruik van de begrippen die men kende. Veldnamen zijn daarom voor ons ook zo belangrijk, omdat zij als het ware een afspiegeling vormen van het leven en werken in de agrarische samenleving van weleer.
Oude, vaak halfvergeten beroepen zijn in de veldnamen bewaard gebleven. De Panneboeter, de Wagenmaker, Voldersland en Olieslagerskamp houden de herinnering levend aan het beroep dat vroegere eigenaars van dat land eens uitoefenden. Soms is het twijfelachtig of een bepaald beroep in een veldnaam bewaard is. Zo bij voorbeeld bij de Zitter, een stuk land te Kedichem. Het Middennederlands kent sutter of sitter als ‘schoenmaker’. Maar mogen we nu zo maar aannemen, dat een dergelijk oud woord
| |
| |
ons in deze veldnaam is overgeleverd? Hoe graag zouden we willen weten of deze naam ook elders nog voorkomt om zo aan de hand van zijn verspreiding achter zijn betekenis te kunnen komen!
Wereldlijke en kerkelijke gezagsdragers vinden we herhaaldelijk terug in de veldnamen. De eerstgenoemden treffen we aan in namen als Drostland, 's-Gravenwei, Richtersland, de Rentmeester, de Secretaris en Schepenbunder. Met kerkelijke gezagsdragers hebben we te maken in de namen Domineesland, Abtsland, Paterswei, De Pastoor, enzovoort. Land dat bestemd was voor het onderhoud van kerkelijke instellingen ontleende daaraan vaak zijn naam. Vandaar dat wij bij voorbeeld nu nog veldnamen kennen als Kerkewei, Bagijnenkamp, Proosdijgoed,, Heiligegeestland, Kapittelland, de Weem (= pastorie), Kosterland en Roomse Akker.
Het landbouwbedrijf in al zijn facetten weerspiegelt zich in de veldnamen. Gewassen, technieken en systemen, alles vinden wij er in terug. Kijk maar eens naar namen als Zaadakker, Ploegkrocht, Bouwing, Roggeakker, Tarfakker, Reuvekamp (reuve is Oostnederlands voor ‘raap’), Weitakker, Anewende, Veldbraak en Hopland. Interessant is daarbij dat bouwland dat in weiland is omgezet soms zijn oorspronkelijke naam heeft behouden. Zo kennen we onder Schipluiden een weiland genaamd de Haverkamp en onder Heeswijk een weiland dat de Boontuin genoemd wordt. Een enkele maal merken we, dat dit soort namen een bijzonder taai leven kan hebben. Wie kan het zich bij voorbeeld voorstellen, dat er op het eiland Marken ooit enige landbouw is beoefend? Toch moet dat eens het geval geweest zijn, anders kenden we er nu niet de veldnamen Stijntje Zeet, Bakker's Zeet (zeet is Noordnederlands voor ‘zaadland’) en andere namen van hetzelfde type.
In een land, waar de veeteelt altijd zo'n belangrijke rol heeft gespeeld, kan het niet anders of het vee moet mede zijn stempel op de naamgeving gedrukt hebben. Overal komen wij namen tegen als Kalverwei, Paardewei, Bokkewei, Bullewei, Pinkenland, Koeweide en Osseland. Het schaap komt veel minder in de veldnamen voor. Dat is ook niet zo verwonderlijk, omdat schapen meestal niet op omheinde percelen werden gehouden, maar in het vrije veld, waar de noodzaak van een uitgebreide veldnaamgeving niet zo sterk aanwezig was.
| |
| |
| |
Groepen van namen
De naam van de gebruiker of bezitter, het gebruik dat van de grond werd gemaakt en de dieren die men er liet grazen zijn slechts drie van de vele elementen, die bij het ontstaan van veldnamen een rol speelden. Daarnaast bestaan er nog talrijke andere manieren om percelen te benoemen. In zijn standaardwerk Veldnamen in Nederland van 1950 heeft de grote naamkundige M. Schönfeld een groot aantal groepen van veldnamen weten te onderscheiden. Behalve de hier reeds vermelde criteria kent hij nog benoeming naar het verschil van hoog en laag, de gesteldheid van de bodem, de begroeiing, de dieren die er huisden, de grootte, de vorm, de ligging, de afsluiting, de omheining of het grensteken, het water, een weg, dam, dijk, brug, sluis of een bouwsel. Het heeft natuurlijk geen zin u hier van al deze namen voorbeelden te geven. De variatie op dit gebied is zo groot, dat een enigszins volledig overzicht van alle typen veldnamen enkele tientallen bladzijden zou beslaan. In het kader van dit boek wil ik hier niet verder op ingaan. Wèl wil ik nog wijzen op enkele interessante aspecten die aan de verspreiding van veldnamen zitten.
| |
Bron voor dialectstudie
Al is Nederland maar een klein land, er wordt toch een groot aantal dialecten gesproken. De grenzen van de gebieden waarbinnen een bepaald dialect voorkomt, zijn nooit helemaal stabiel. In de eerste plaats moet men er natuurlijk rekening mee houden, dat aan de randen van een dialectgebied altijd invloed van andere dialecten merkbaar is. Daarnaast mag men ook niet vergeten, dat bepaalde dialectgrenzen zich in de loop der geschiedenis gewijzigd hebben. Sommige dialecten hebben zich over een groter gebied uitgebreid, andere moesten zich uit bepaalde streken terugtrekken. Het verloop van dergelijke bewegingen is uiteraard door de mensen zelf bijna nooit opgetekend. Waarschijnlijk hebben ze niet eens gemerkt dat ze geleidelijk aan bepaalde elementen van een ander dialect overnamen.
Toch bestaan er historische getuigen van deze verschuivingen. Dat zijn de veldnamen. Soms zijn die betrekkelijk jong, dan weer kunnen ze heel oud zijn. Omdat een veldnaam nu eenmaal voor degenen die hem het eerst toegepast hebben begrijpelijk geweest moet zijn, mag men aannemen, dat hij de dialectsituatie
| |
| |
van het moment weergeeft. Evenals andere namen vertonen veldnamen een zekere conserveringsdrang. Ze laten zich niet zo gemakkelijk veranderen, zelfs niet als het land verandert of de taal verandert. Zo kan het dus gebeuren, dat wij in een veldnaam nog de laatste rest van een oudere dialectsituatie kunnen herkennen, waarvan in de gewone spreektaal niets meer te bespeuren valt.
Duidelijke voorbeelden van dit verschijnsel zien we in het westen van Noord-Brabant. Tegenwoordig wordt daar een dialect gesproken, dat vrij nauw aansluit bij de dialecten in het meer oostelijke deel van die provincie. Het onderscheidt zich duidelijk van de taal die op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden wordt gesproken. Toch blijken er in westelijk Noord-Brabant nog veldnamen voor te komen, die meer Westnederlands klinken. Het eerste voorbeeld vormt het woord made, dat ‘hooiland’ betekent. Op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden kent men dit woord als mede.
Wat is nu het interessante? Hoewel het Westnoordbrabantse dialect steeds de -a- aanhoudt, zoals ook in lade, spade en braden, komt in sommige veldnamen nog mede voor, bij voorbeeld in de omgeving van Roosendaal, waar men onder andere de Oostermede kent. Nog veel duidelijker blijkt de discrepantie tussen ouder en jonger dialect bij het woord hul, dat een heuvel of hoogte aangeeft. In woorden van een dergelijk type vertoont westelijk Noord-Brabant normaal een -u-, dus rug, put, brug, stuk enzovoort. De Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden kennen daarentegen niet hul, maar hil. Het opvallende is nu weer, dat we op grond van de veldnamen moeten concluderen, dat het westelijker dialect vroeger een belangrijke rol in westelijk Noord-Brabant heeft gespeeld. Immers in vele plaatsen in dat deel van Noord-Brabant is hil in veldnamen bewaard gebleven. Als voorbeelden noem ik de Boerenhil bij Steenbergen, de Wouwsenhil bij Bergen op Zoom, Ruigenhil bij Willemstad, de Hil bij Dussen, Allemanshil bij Geertruidenberg, de Hoge en de Lage Hil bij Leur en de Hil bij Kaatsheuvel.
Een zelfde verschijnsel als we nu in Noord-Brabant geconstateerd hebben, kennen we natuurlijk ook in andere delen van ons land. Taal- en dialectgrenzen zijn niet met historisch prikkeldraad afgebakend. De eeuwen door heeft er op dit gebied een
| |
| |
grote beweeglijkheid bestaan. Wat die bewegingen veroorzaakt heeft, is vaak zo gecompliceerd dat dit niet een-twee-drie valt te verklaren. Krachten van allerlei aard - politiek, economisch en cultureel - zijn hierbij werkzaam geweest. Wil men het verloop van deze verschuivingsprocessen goed onderzoeken, dan heeft men in de eerste plaats vergelijkingsmateriaal nodig. De veldnamenstudie heeft daarbij een heel belangrijke taak, omdat juist daar vaak het bewijsmateriaal vandaan moet komen. Daarom mogen we er ons ook nooit toe beperken alleen maar merkwaardige, dwaze of ongewone veldnamen te verzamelen, maar dienen we ook alle gewone en onopvallende namen, waar zo op het oog niets bijzonders over te zeggen valt, op te tekenen, omdat zij als groep soms van groot belang blijken te zijn.
| |
Landbouwgeschiedenis
Er zijn bepaalde terreinen van onderzoek, waar de veldnamen een even voorname rol spelen als bij de bestudering van onze dialecten. Een van die terreinen vormt de vraag naar de ligging en verspreiding van het oudste bouwland. De problematiek die daarmee samenhangt kan ons soms terugvoeren tot de vroege middeleeuwen. Op grond van historische, bodemkundige en archeologische onderzoekingen heeft men vastgesteld, dat het oudste akkerland in de verschillende delen van ons land uiterlijk veel verwante trekken vertoonde. Men moet zich dat zo voorstellen, dat op bepaalde gunstig gelegen plekken complexen van strookvormige percelen bouwland bijeen lagen. De naam waaronder we deze complexen kennen is vaak verschillend. In hoeverre deze namen te danken zijn aan de stammen die in de tijd van de volksverhuizingen ons land binnentrokken is een vraag, die ik hier Kever buiten beschouwing wil laten.
In Oost-Nederland vinden we de essen. Bij ieder dorp of gehucht is het oude bouwland daar geconcentreerd op een of meer essen. Meer naar het zuiden en westen toe, in Salland, de Graafschap en het Rivierengebied, op de Veluwe en in het Gooi, sluit een gebied aan waar het oudste akkerland onder de naam eng bekend staat. Het enige gedeelte van de provincies Noord- en Zuid-Holland waar in de vroege middeleeuwen landbouw mogelijk was geweest, werd gevormd door de duinstreek. Het oudste bouwland heet daar de geest. In Friesland komt in dezelfde
| |
| |
Veldnamen noemt men de namen van bouwlanden, hooilanden, weilanden en andere soorten percelen. Samen kunnen zij de geschiedenis van het landschap vertellen. Door ruilverkaveling, industrialisatie en verstedelijking zijn de meeste veldnamen nu aan het verdwijnen.
betekenis ees voor. In Noord-Brabant overheerst het woord akkers als aanduiding voor oude bouwlandcomplexen, terwijl we in Limburg meestal velden tegenkomen. Deze laatste term is bijzonder opvallend, omdat in noordelijker delen van ons land met veld nu juist de onontgonnen gronden worden aangegeven.
| |
| |
Een vergelijking tussen ligging en naam van de oudste akkercomplexen, vooral in gebieden waar twee naamtypen op elkaar stoten, levert soms een onverwacht inzicht in onze vroegmiddeleeuwse nederzettingsgeschiedenis. De Bommelerwaard vormt het zuidelijkste gedeelte van het rivierengebied waar het oudste bouwland onder de naam eng of ing bekend staat. Op grond van archeologische en bodemkundige onderzoekingen neemt men aan dat deze engen of ingen al voor het jaar 800 in gebruik zijn genomen. Opvallend is nu, dat bij verschillende dorpen in de Bommelerwaard de engen omgeven zijn door bouwlandcomplexen, die de naam akkers dragen. Dit naamtype sluit aan bij het Brabantse akker-gebied. Uit de ligging van engen en akkers ten opzichte van elkaar mogen we concluderen, dat de engen het oudste bouwland vormen en dat de akkers later zijn aangelegd, waarbij tevens vaststaat, dat deze uitbreiding van het bouwlandareaal onder Brabantse invloed heeft plaatsgevonden. Een nog onopgelost probleem vormt de verhouding tussen de akkers die in Nederlands Brabant zo talrijk zijn en kouter, de naam die het oudste bouwland in Belgisch Brabant meestal draagt. Omdat de kouters van een zeer grote ouderdom zijn, ja zelfs van de Romeinse tijd kunnen dateren, zouden we graag hun positie ten opzichte van de akkers willen kennen. Helaas is ons uit Noord-Brabant maar één kouter-naam bekend, zodat het trekken van conclusies nog onmogelijk is. Dat kan pas gebeuren wanneer we over meer Noordbrabantse kouter-namen beschikken. Een grondig onderzoek van de Noordbrabantse veldnamen is dan ook geboden om te zien of daaronder nog meer kouters voorkomen.
| |
Geschiedenis van mensen
De veldnamen spelen een belangrijke rol bij de bestudering van allerlei historische en taalkundige problemen. Denkt u nu niet, dat die rol altijd droog-wetenschappelijk moet zijn. Absoluut niet! Het zijn juist vaak de veldnamen die ons er zo duidelijk aan herinneren, dat geschiedenis niet iets is wat met dorre jaartallen te maken heeft, maar met mensen die werkelijk geleefd hebben. Kunt u zich het opgewekte gezicht niet voorstellen van de boer die merkte dat zijn land steeds veel opbracht en het daarom de Goudmijn, Zonneschijn, Lekkerbeetje, de Vetpot of de Gulden Bodem
| |
| |
noemde? Erg talrijk zijn dergelijke optimistische namen in ons land niet. De grond in Nederland was over het algemeen niet zo best in een tijd, waarin men nog geen kunstmatige kwaliteitsverbetering kende. De zorgen en teleurstellingen van het boerenbestaan spreken dan ook duidelijk uit namen als Kostverloren, Magere Dirk, de Onnut, Boerenverdriet, Rondomlelijk en de Nachtmerrie.
Was de slechte kwaliteit van de grond een probleem dat het bestaan van velen bemoeilijkte, daarnaast vormde ook de versnippering van het bezit een voortdurende bron van ergernis. Hoe dikwijls kwam het niet voor, dat mensen met elkaar op de vuist gingen of elkaar voor het gerecht sleepten omdat zij elkaar een perceeltje betwistten, waarvan niemand meer precies wist wie de eigenaar was. De echo's van deze geschillen weerklinken nog in namen als het Kijfland, de Kibbelaar, het Schillige Weidje, het Krakeelblok en het Bosje van Haat en Nijd.
|
|