| |
| |
| |
Rokin, Bantam en Pampus
Zoals het een historisch bewuste stad betaamt, beschikt Amsterdam over een rijke straatnamenliteratuur. De laatste samenvatting op dit gebied, De naam van onze straat, is van de hand van J.A. Wiersma uit 1977 (derde druk 1987). Kort en helder geeft dit boek de geschiedenis en verklaring van alle straat- en buurtnamen in de stad. Velen hebben in de loop van de tijd over Amsterdamse straatnamen geschreven. Wiersma kon dus op het werk van talrijke voorgangers steunen. De namen van verschillende van hen hebben voor ons nog een bekende klank, zoals Jan ter Gouw, A. Margaretha van Gelder, Jos Steussy, B. de Ridder en J.Z. Kannegieter.
Het is nooit de bedoeling dat de wetenschap stil blijft staan. Dat geldt ook voor die tak van de naamkunde die zich met het verklaren van aardrijkskundige namen bezighoudt. In de afgelopen jaren zijn er over het ontstaan en de betekenis van verschillende Amsterdamse namen nieuwe opvattingen naar voren gekomen. Een paar daarvan worden in dit hoofdstuk besproken.
| |
Rokin was niet Rak-in
Beginnen we met de naam Rokin, of moet ik eerder zeggen de namen Rokin en Damrak. Deze twee zijn immers vrijwel steeds als een soort Siamese tweeling beschouwd. Iedere schrijver die er een mening over had, zei toch dat Rokin een verbastering was van ٭Rak-in en eenzelfde element bevatte als de naam Damrak. De eerste naam zou ‘het naar binnen gelegen rak’ betekenen en de tweede ‘het van de Dam naar buiten lopende rak’.
Ondanks deze eenstemmigheid zijn er tegen die opvattingen zwaarwegende argumenten in te brengen. Voor ik die hier opsom, is het misschien zinnig eerst iets duidelijk te maken. Plaats- | |
| |
namen, dus ook straatnamen, zijn nooit zo maar uit de lucht komen vallen. Zij zijn ontstaan als deel van de taal van de generaties voor ons en ze weerspiegelen op een of andere manier de historische situatie waarin hun vorming plaatsvond. Als we iets over de betekenis van een plaatsnaam willen zeggen, moet zo'n verklaring berusten op de oudste vermeldingen van die naam die we in de bronnen kunnen vinden. Bovendien moet zij in overeenstemming zijn met dat wat we weten over de manier waarop vroeger namen gevormd werden en met onze verdere kennis van de taal van die plaats in het verleden. Ten slotte dient zo'n verklaring nog rekening te houden met de geschiedenis van de plek waarvan we de naam onderzoeken.
Keren we nu terug naar het Rokin, dat een verbasterd ٭Rak-in zou zijn, dan valt in de eerste plaats op te merken dat de term ‘verbastering’ niet deugt. Wat de volksmond als zodanig aanduidt, zijn in feite klankontwikkelingen die onder bepaalde omstandigheden in woorden en dus ook in namen kunnen optreden. De Rak-in-theorie heeft het woord rak als uitgangspunt. Taalkundig is er geen enkel bewijs voor dat men dit woord ten zuiden van de Dam als ‘rok’ uitgesproken heeft. Een ‘verbastering’ van een vermeend ٭Rak-in tot Rokin heeft dan ook nooit plaatsgevonden. Er bestaan daarom ook geen archiefstukken of andere historische bronnen waarin Rokin in de vorm ٭Rak-in voorkomt.
Een belangrijk punt bij naamsverklaringen is de vraag hoe zo'n naam in elkaar zit, waarbij we dan altijd moeten kijken hoe verwante namen samengesteld zijn. Wat dat betreft is de naam Damrak een duidelijk voorbeeld. Een rak is een rechte strook en meer speciaal een recht stuk water. Vooral in het westen van het land vinden we verschillende wateren die een naam met -rak dragen. Zo'n naam zegt meestal iets over de vorm, zoals in Korterak of Smalrak, over de kwaliteit van het water, denk aan Strontrak en Vuilrak, of over de ligging. Voorbeelden van dit laatste zijn Havenrak, Galgerak, maar ook Damrak, een naam die we niet alleen in Amsterdam, maar ook in Durgerdam aantreffen. Nergens komt echter een samenstelling voor waar Rak door een bijwoord gevolgd wordt. Een dergelijke manier van naamgeving heeft men bij namen van rakken nooit toegepast.
| |
| |
| |
Wat dan wel?
Er is alle reden het hele idee van ٭Rak-in maar overboord te gooien. Maar wat betekent Rokin dan wel? Om daar achter te komen is het goed een onderscheid te maken tussen het ‘natte’ en het ‘droge’ Rokin, ofwel tussen het water en de kade erlangs. Sinds de gedeeltelijke demping in 1936 is er van dat water niet zoveel meer over. Daarvoor liep het echter door tot aan de Dam. Het was een onderdeel van de Amstel. In de eerste eeuwen na het leggen van de Dam heeft het ook steeds de Amstel geheten. Pas in de loop van de zeventiende eeuw begint men het af en toe als het Rokin aan te duiden.
Voor zover ik heb kunnen nagaan, duikt de naam Rokin voor het eerst op omstreeks het midden van de zestiende eeuw, onder andere in 1559 als het Ruck-in, in 1563 als Rock Inne en in 1564 als 't Rockin. Hij heeft dan geen betrekking op het water van de Amstel, maar op de bekading langs de westelijke oever tussen de Dam en de Gapersteeg, waar we tegenwoordig het kantoor van El Al vinden. Die kade bestond toen nog niet zo lang. Hij is aangelegd in het begin van de zestiende eeuw en wel ten koste van de bebouwing, die tevoren tot het water doorliep. Op de houtsnedekaart van Cornelis Anthonisz uit 1544 is de bekading langs dit deel van de Amstel duidelijk zichtbaar. Later heeft men die kade doorgetrokken tot het huidige Muntplein en is men het hele tracé langs de westelijke oever Rokin gaan noemen.
De naam Rokin verliest veel van zijn geheimzinnigheid als we hem vergelijken met namen als Kruipin, Keerom, Zijguit, Pasop, Valom, Pakan en Jaagin. Dergelijke plaatsnamen zijn in Nederland en de ons omringende landen heel gewoon. Zij zijn ontstaan uit werkwoordsvormen. Men gaat er meestal van uit dat het om de gebiedende wijs gaat, maar er zijn ook onderzoekers die menen dat er sprake is van de stam van het werkwoord. Waarschijnlijk is het niet nodig die twee opvattingen zo scherp tegenover elkaar te stellen. De verklaring van namen van het type Kruipin, Keerom is toch dat zo'n naam aangeeft wat er ter plaatse gebeurt of wat er moet gebeuren.
Een veel voorkomende representant van dit zelfde type is in Noord-Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen de naam Rückin, Ryk-ind, Rockind, Rockindt, Ryckin, Rykkinn. De plekken die deze naam dragen blijken dikwijls gekenmerkt door
| |
| |
een bebouwing die ten behoeve van het verkeer heeft moeten inspringen. De buitenlandse varianten die ik zo juist genoemd heb, gaan terug op de gebiedende wijs van een werkwoord dat met het Nederlandse rukken overeenkomt. Rückin enzovoort kunnen we dus als ruk in vertalen. Ruck-in is ook de oudste vorm waaronder wij het Amsterdamse Rokin kennen. Als we bedenken dat deze naam oorspronkelijk alleen door het eerste stuk bekading langs de Amstel gedragen werd, dan is de parallel met de andere Ruk-in's duidelijk. De naam in Amsterdam is ontstaan op het moment dat de bebouwing, die oorspronkelijk tot het water doorliep, moest wijken voor de aanleg van de kade. Dat de vorm Rokin het van Rukin gewonnen heeft, is meer een dialectkwestie. In de Westnederlandse dialecten was het werkwoord rukken vroeger algemeen als rokken bekend.
| |
Bantam
Vergelijking met andere namen van een zelfde type is altijd een belangrijk hulpmiddel als we meer over een naam te weten willen komen. Een interessant voorbeeld daarvan biedt de naam Binnen Bantammerstraat. Er heeft nooit enige twijfel bestaan dat die naam iets met onze eerste schipvaart naar Indië te maken heeft. Over het hoe van die relatie is men echter niet zo duidelijk geweest. De straat is aangelegd in het laatst van de zestiende eeuw, kort voordat de eerste Hollandse expeditie uit Oost-Indië terugkeerde. Vlakbij, in de bocht van de Waal, werden in 1597 de schepen van De Houtman gelost.
Voor een beter begrip van de straatnaam is het van belang nauwkeurig op de vormen te letten waaronder hij in de oudste bronnen verschijnt. Daarbij hoeven we ons alleen met de naam Bantammerstraat bezig te houden. De toevoeging Binnen dateert namelijk pas van na 1644. In de eerste decennia van zijn bestaan komen we de naam vooral tegen als Bantam strate, maar daarnaast ook als Bantemerstraet. Omstreeks 1600 sprak men bovendien over de bewoning ter plaatse als ‘liggende buiten Bantamspoort’. Verder is er nog de brug over de Geldersekade die we in een tekst uit 1605 voor het eerst als Bantams brugge vermeld vinden.
De brug, de poort en de straat moeten we goed in het oog houden als we erachter willen komen wat er in die namen precies
| |
| |
met Bantam bedoeld werd. Amsterdamse brugnamen konden in de zestiende en zeventiende eeuw op verschillende manieren samengesteld zijn. Ouderdom, kleur of vorm zoals in Nieuwe Brug, Blauwbrug en Lange Brug waren aspecten die men vaak in brugnamen tot uitdrukking bracht. In veel gevallen is het eerste lid van zo'n brugnaam echter de naam van een gebouw, een water, een straat of een buurt bij die brug. De Sleutelbrug is genoemd naar de brouwerij De Sleutel, de Pijlsbrug heet naar de Pijlsteeg, de Aemstelbrug spreekt voor zichzelf en Raepenburchs Brug leidde naar Rapenburg. Altijd ging het bij die namen om iets wat in de buurt van die brug lag. Geen enkele Amsterdamse brug is genoemd naar een veraf gelegen plaats of streek.
De meeste poorten droegen namen van nabij gelegen geestelijke instellingen zoals Sint Olofspoort en Regulierspoort, of van buurten en straten direct bij de stadsmuur, zoals Bindwijkerpoort en Heiligewegpoort. Namen van plaatsen op grotere afstand van Amsterdam vinden we alleen met poortnamen verbonden als die plaatsen rechtstreeks over de weg met de stad in verbinding stonden. Dat was bij voorbeeld bij de Weesperpoort en de Muiderpoort het geval. Ook hier kunnen we constateren dat geen enkele Amsterdamse poort genoemd is naar zo maar een ver weg gelegen plaats of streek.
Ten slotte hebben we nog de naam Bantammerstraat, waarvan we de samenstelling met die van andere Amsterdamse straatnamen moeten vergelijken. Nemen we als uitgangspunt de straatnamenlijst in Wagenaar, dan blijken er nog in het midden van de achttiende eeuw vrijwel geen straten te bestaan die naar plaatsen buiten Amsterdam genoemd zijn. De uitzonderingen vormden straten als Utrechtsestraat en Haarlemmerstraat, die direct met de betreffende steden in verbinding stonden. Voor de Amsterdamse straten gold dus hetzelfde als voor de bruggen en de poorten: geen enkele had zijn naam gekregen naar een ver weg gelegen plaats of streek.
Een vergelijking van de namen Bantammerstraat, Bantamspoort en Bantamsbrug met gelijktijdige straat-, poort- en brugnamen dwingt ons wel tot de conclusie dat we Bantam als de naam van een plek in Amsterdam moeten beschouwen. Naar alle waarschijnlijkheid is het de naam geweest van de oudste bewoning ter plaatse van de huidige Binnen Bantammerstraat. We hebben
| |
| |
hier te maken met een vernoemingsnaam. Dat is een naam die ontstaan is door vernoeming naar een ver weg gelegen land of stad. Dergelijke namen kwamen al sinds de middeleeuwen voor. Bekende voorbeelden zijn Egypte, Poortugaal, Nazareth en later Oost-Indië, Siberië en Amerika. Bij de vernoeming werd gebruik gemaakt van namen die men kende omdat men ooit ter plaatse was geweest of omdat men er door reizigers of zeelui van had gehoord. Het waren meestal afgelegen of minder nette plekken in onze steden en dorpen waaraan zo'n naam gegeven werd. Het buurtje bij de Waal dat omstreeks 1597 de naam Bantam kreeg, zal ongetwijfeld aan die voorwaarde voldaan hebben.
| |
Pampus
De laatste naam waar ik iets over wil zeggen, is Pampus. Voor zover men zich aan een verklaring gewaagd heeft, zijn er drie verschillende opvattingen geformuleerd. De eerste ging ervan uit dat Pampus voortgekomen was uit pomphuis, de tweede dat de naam een woord pamp ‘zwaard’ bevatte en dus ‘zwaardschede’ betekende en de derde dat er sprake was van vernoeming naar een ondiepte Pampus in de Trave bij Lübeck. Geen van deze theorieën blijkt evenwel houdbaar te zijn.
De pomphuis-verklaring hing samen met het leegpompen van de vaten en kisten die gebruikt werden om schepen over Pampus heen te dragen. De pompen waarmee men dat deed, zouden in een ‘pomphuis’ bewaard zijn. Het vervelende is echter dat zo'n ‘pomphuis’ nooit bestaan heeft, dat de uitvinding van het leegpompen van scheepskamelen ongeveer anderhalve eeuw later viel dan de vroegste vermelding, Pamphuys, van de naam Pampus in 1531, dat pamp- taalkundig niet uit pomp- voortgekomen kan zijn en dat het -huys niet meer dan een latere aanpassing aan het bekende woord huis is.
De gedachte aan een zwaardschede is nog onwezenlijker. In de eerste plaats leek de ondiepte voor Amsterdam in niets op een dergelijk voorwerp en in de tweede plaats heeft er in het Nederlands nooit een woord pamp (zwaard) bestaan.
De opvatting dat ons Pampus naar een ondiepte bij Lübeck vernoemd zou zijn, heeft ook te veel tegen zich. Het is waar, Nederland kent een groot aantal vernoemingsnamen. Zij komen ook in Amsterdam voor, zoals we kunnen zien aan namen als Bantam
| |
| |
en Jordaan. Nergens vinden we echter ondiepten die naar ondiepten vernoemd zijn. Bovendien treffen we de naam Pampus al vroeg op zo veel verschillende plaatsen in ons land aan, dat het niet aan te nemen valt dat men daarover al contact met Lübeck gehad heeft. Behalve bij Amsterdam kennen we Pampus en varianten daarvan immers ook in Nieuw Loosdrecht, Hoorn, Broekerhaven, Nijega, Kuinre, het Goereese Zeegat, Zaltbommel en Hoenzadriel.
Het is overigens niet alleen in Nederland dat we zo vaak op deze naam stuiten. Hij komt eveneens langs de kusten van Noord-Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen voor. Een vergelijking van al deze Pampussen en van de vormen waarin zij in de oudste bronnen voorkomen maakt het mogelijk een andere verklaring van de naam voor te stellen. Het blijkt dat Pampus terug kan gaan op een woord pamppus, samengesteld uit pamp en pus, dat oorspronkelijk ‘brijachtige, opgezwollen massa’ betekend zal hebben. Dit woord moet langs de hele kust van Noordwest-Europa bekend geweest zijn. Het is mogelijk dat het is blijven leven in het Fries, waar men pampus, pamps of pampses heeft als aanduiding voor ‘dikke buik’ en ‘dikzak’. Elders is het woord echter verdwenen. Alleen door bestudering van alle beschikbare taalkundige en historische gegevens kunnen we erachter komen dat pamppus gebruikt moet zijn om allerlei onvaste, bolle objecten, niet het minst in een vochtige omgeving, mee aan te duiden. Dat een ondiepte voor de ingang van het IJ daar ook onder kon vallen, is iets wat we van ons eigen Pampus kunnen leren.
|
|