| |
| |
| |
Duinen
De behoefte om het ene stuk land van het andere te onderscheiden heeft altijd bestaan. Sinds anderhalve eeuw lossen we dit probleem meestal op door het gebruik van kadastrale nummers. Vóór die tijd was men evenwel genoodzaakt de verschillen op een andere manier aan te geven. En hoe kon men dat beter doen dan door ieder stuk grond een eigen naam geven?
Hadden mensen zich eenmaal ergens gevestigd dan kreeg eerst de nederzetting een naam, vervolgens werden meestal de grotere delen van het terrein benoemd die men voor zijn levensonderhoud nodig had, zoals bouwland, weiland en bos. Later ging men er ook toe over de kleinere onderdelen van het cultuurland een naam te geven. Natuurlijk lagen deze namen niet voor alle eeuwigheid vast. Bij een continue bewoning bleef de naam van de nederzetting meestal wel gehandhaafd. In de veldnamen zat echter veel meer beweging. Hun bestaan was veel meer afhankelijk van de behoeften van de dag. Het proces waarbij zij gevormd werden, heeft zich over vele eeuwen uitgestrekt. Ja, nog lang nadat het kadaster was ingevoerd, ontstonden er nieuwe veldnamen.
Naamkundig gezien staan de duinen eigenlijk een beetje onder en boven de wet. Wat wij er aan namen van toppen, vlakten en pannen tegenkomen, kunnen we natuurlijk niet tot de plaatsnamen rekenen. Maar veldnamen in de zin zoals hiervoor geschetst zijn ze ook niet helemaal. Daar komt nog bij dat de remmende werking die de invoering van het kadaster op de naamgeving uitgeoefend heeft, in de duinen niet opgetreden is. De kadastrale aanduidingen voor het duingebied zijn zeer summier en voldoen zeker niet aan de behoefte om de onderdelen van het duin van elkaar te onderscheiden. Een behoefte, die sinds het begin van de
| |
| |
negentiende eeuw enorm is toegenomen. Vanaf die tijd heeft het duingebied er een groot aantal functies bijgekregen. Eerst werden de duinen nauwer bij de agrarische economie betrokken door de ontginning die in de negentiende eeuw grotere vormen begon aan te nemen. Omstreeks 1850 werd het belang van het duingebied voor de watervoorziening van de grote steden ontdekt. Vervolgens begon men de problemen van kustbescherming en bebossing systematischer aan te pakken. In de twintigste eeuw ten slotte zijn de duinen een belangrijke rol in het massa-recreatiewezen gaan spelen.
| |
Hoge duinen
Namen kunnen ons soms op weg helpen bepaalde meer gedetailleerde vragen ten aanzien van de duinen op te lossen. Zij kunnen ons bij voorbeeld aanwijzingen geven over het ontstaan van het huidige sterk geaccidenteerde duinlandschap met zijn paraboolduinen. Op zeventiende-eeuwse kaarten blijkt dit al onmiskenbaar aanwezig te zijn. In de zestiende eeuw wordt ook al regelmatig van hoge duinen en zandbergen gesproken, zodat we voor die eeuw ook van dit terreinbeeld uit mogen gaan.
Een oudere aanwijzing voor het bestaan van betrekkelijk hoge duinen is misschien te putten uit de naam van een duin in Bergen. Daar ligt in het zuiden van de gemeente dicht bij het gehucht Het Woud een duin, dat de naam Klampduin draagt. Op de kaart van Douw van de heerlijkheid Bergen uit het jaar 1655 komt dit duin voor als Clamduyn. Ook toen moet het al duidelijk te onderscheiden geweest zijn, want het wordt ingetekend als de afsluiting van de vallei het Voorveld. Nu kent het Middelnederlands een woord clam, dat twist of ruzie betekent. We komen het onder andere in het waterstaatswezen tegen in de term klamdijk. Dat is een dijk waar een kwestie over gerezen is. Ook de veldnaam Klamakker komt voor, onder andere in Broek op Langedijk. Het zou me niet verbazen als er ook in de nabijheid van ons Klamduin ruzie geweest is. Wat is namelijk het geval. Het gehucht het Woud heette ook wel Noordwimmenum. Dit in tegenstelling tot het eigenlijke Wimmenum, dat nu onder de gemeente Egmond-Binnen ligt. Waarschijnlijk zijn Wimmenum en Noordwimmenum op een gegeven ogenblik van elkaar gescheiden, want het eerstgenoemde dorp wordt een enkele
| |
| |
maal ook wel Zuidwimmenum genoemd. Wanneer die scheiding plaatsgevonden heeft, valt op dit moment nog niet uit te maken, maar hij moet in ieder geval van voor 1411 dateren, want uit dat jaar stamt de oudste vermelding van Zuid-Wimmenum. De afsplitsing van Het Woud of Noord-Wimmenum zal in de eerste plaats een politiek karakter gedragen hebben. Belastingtechnisch zijn Noord- en Zuid-Wimmenum langer een eenheid gebleven. Op een gegeven moment hebben de inwoners van Het Woud zich echter als belastingbetalers naar het ambacht Bergen laten overschrijven, wat voor hen kennelijk voordeliger was. De eigenlijke Wimmenummers namen dit niet, omdat er op hen nu een zwaardere last kwam te drukken. Zij deden de Noordwimmenummers een proces aan, maar verloren dit. Dit alles moet kort voor 1514 plaatsgevonden hebben, want wij vinden deze zaak genoemd in de Informacie up de staet, faculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Holland ende Vrieslant van 1514. De belasting waar het hier om ging, het schot, was een grondbelasting. De overschrijving van de inwoners van Noord-Wimmenum naar Bergen zal dan ook onmiddellijk gevolgen voor de verdeling van de belastbare oppervlakten gehad hebben. Zeker aan de grens van de twee kijvende dorpen was grond genoeg te vinden waarover getwist kon worden. En als daar nu ergens in de vijftiende eeuw al een redelijk geproportioneerd duin gelegen zou hebben, zou men dat dan niet het Clamduyn, het ruzieduin genoemd kunnen hebben?
| |
Vlakkere duinen
Sporen van het meer egale landschap dat in oudere tijd de duinen gekenmerkt moet hebben, treffen we misschien nog in sommige namen aan. Daarvoor moeten wij onze aandacht richten op de woorden waarmee de vlakkere en lagere delen van het duin aangeduid worden. De toponymie levert er ons verschillende: dal, del, ketel, plak, vlakte, vallei. De voornaamste zijn echter veld, pan en vlak. Tientallen namen zijn ermee samengesteld: Stalenveld, Vogelenveld, Frederiksveld, Bloemkoolpan, Greppenpan, Halve Pan, Grote Vlak, Zwanenvlak, Russische Vlak, enzovoort.
Vergelijken we nu de woorden veld, vlak en pan met elkaar, dan is veld daarvan duidelijk het meest neutrale begrip. Bij vlak en pan wordt veel meer het egale karakter of de tegenstelling tot de
| |
| |
opgaande delen van het terrein geaccentueerd. Veld betekent in principe echter alleen maar ‘woest land’ en zegt eigenlijk niets over het uiterlijk daarvan. Namen op veld kwam ik vrijwel langs de hele kust van Nederland tegen. Vlak beperkt zich echter grotendeels tot het vasteland van Noord-Holland en het eiland Tessel, en pan, dat in Vlaanderen zeer veel voorkomt, trof ik tot nu toe bijna alleen op het vasteland van Zuid-Holland aan.
Zoals ik al eerder opgemerkt heb, zijn oude vermeldingen van duintoponiemen uitermate schaars. Dit geldt ook voor de namen, die met de elementen veld, vlak en pan samengesteld zijn. Vrijwel geen daarvan wordt voor de zeventiende eeuw genoemd. Bezien we nu zowel de oudere als de jongere attestaties van deze namen, dan valt het op dat het verspreidingsbeeld ervan geen statisch karakter draagt. Vlak en pan zijn duidelijk expansiever dan veld. Ze hebben dit laatste element zelfs terug trachten te dringen. In Noord-Holland werd veld door het woord vlak bestookt. Het Zwarte Vlak in Zandvoort heette in 1720 bij voorbeeld nog het Zwarte Veld. Het Rommele Vlak in Bloemendaal komen we in 1687 als Rumple veldt tegen. In Zuid-Holland werd veld door pan in het defensief gedrongen, zoals bij voorbeeld blijkt uit de naam van de Rietpan in Wassenaar, die in 1647 nog het Rietveld genoemd werd. De contactzone tussen pan en vlak blijkt zo ongeveer ter hoogte van de Haarlemmerhout te liggen. Misschien hangt dat samen met bepaalde organisatorische ontwikkelingen in het duinbeheer.
Valt er nu iets te concluderen over de middeleeuwse topografie van de duinen aan de hand van de accentverschuivingen tussen de namen op veld, vlak en pan? Ik geloof het wel. Een paar namen op vlak kunnen ons een aanwijzing geven. Onder de huidige gemeente Bloemendaal wordt in 1687 tweemaal een Groote velts vlack vermeld en eenmaal een Zee veldts vlack. Misschien mogen we hieruit concluderen dat veld op een gegeven ogenblik als terreinaanduiding ter plaatse niet helemaal meer voldeed, zodat men er vlak ter verduidelijking achter geplaatst heeft. Maar waarom voldeed het woord veld niet meer? Omdat het terrein te zeer geaccidenteerd geraakt was om nog met veld aangeduid te worden. Er ontstond een behoefte de verschillen tussen hoog en laag duidelijker te accentueren. Voor de toppen en andere hogere delen nam men zijn toevlucht tot allerlei hoogteaan- | |
| |
duidingen, waarover de taal beschikte. Voor de lage en vlakke gedeelten gebruikte men begrippen die ook werkelijk het vlakke of lagere karakter van een gebied beklemtoonden, zoals pan en vlak. Als deze ontwikkeling zich werkelijk zo voorgedaan heeft, dan zegt dit wel iets over de ouderdom van de namen op veld. Mits voorzichtig gehanteerd kunnen zij ons iets vertellen over het uiterlijk van het landschap toen het nog vlakker was. En inderdaad, als we de zestiende- en zeventiende-eeuwse vermeldingen van de namen op veld bekijken, dan rolt er wel iets uit. Namen als Bentveld, Biesveldeken, Rietveld en Zegveld wijzen op een begroeiing in een vrij vochtig terrein. Dit geldt ook voor de namen Schiltvelt, naar een nu verdwenen woord schild, dat riet aangeduid heeft, en Ruijge velt, waarin ruig de betekenis heeft van ‘welig, maar met laag gewas begroeid’.
Op een iets andere begroeiing wijzen misschien de namen Doorenveldt, Rumpleveldt (rumpel betekent ‘stronk’), Haechsveldt en Palmveldt. De palm in deze laatste naam is de buxusboom. Een aanwijzing voor de aanwezigheid van vegetatie in een vochtig milieu is verder nog de grote frequentie waarmee we de naam Zwarte Veld onder de oudste namen in het duin aantreffen. Hier moet de begroeiing regelmatig onder water hebben gestaan, waardoor langzamerhand een venige laag ontstond, die door een opvallend zwarte kleur gekenmerkt werd.
| |
Water
Water is er trouwens altijd veel in de duinen geweest. Het Hardrijdersplak op Terschelling herinnert eraan, dat je nog in het begin van deze eeuw op de schaats van de ene kant van het eiland naar de andere kon komen. Ook van de IJspan in Wassenaar wordt verteld, dat er in de winter geschaatst werd. Bekend is ook het verhaal, dat men nog in de negentiende eeuw van Amsterdam naar Zandvoort schaatsen kon zonder meer dan drie duinen over te hoeven klimmen.
Op allerlei manieren komt de vroegere waterrijkdom in de duintoponymie naar voren. Kurkdroge vlakten, nu slechts begroeid met dennen en Duitsers, blijken namen te dragen als Waterdal, Waterstal, Vogelwater, Waterdel, Schapenatje en het Moddervlakje. Zeer illustratief is ook de naam Zeepel-duyn, bij Katwijk aan de Rijn, die in 1605 voor het eerst genoemd wordt.
| |
| |
Zepelen betekent in het Middelnederlands: druipen of druppelen. Meestal bracht men dit werkwoord alleen met het druppelen van het oog in verband, maar het blijkt ook op de afstroming van het duinwater van toepassing te zijn. In een tekst uit 1651 is tenminste sprake van de ‘affsepelinge ende affwateringe van de duynen’. Het is deze affsepelinge, die door kleine geultjes of ‘zijpen’ plaatsvond, die aan het Zepel-duyn zijn naam gegeven heeft.
Water vinden we ook aan de zeezijde van de duinen, de zijde die wij nu de voorkant noemen, maar door onze voorouders de Achterduinen genoemd werden. Het nu vrijwel gesloten front van de eerste zeeloper is vroeger veel minder gaaf geweest. Op verschillende plaatsen zijn er openingen in geweest. Sommige daarvan waren het gevolg van de uitmonding van beken in de zee. Andere bleken bij hoge vloeden als een soort trekgaten te fungeren. Van het eerste geval waren onder andere voorbeelden te vinden in Velzen en Wijk aan Zee, waar respectievelijk het Watergat en de Rel in zee uitstroomden. Het tweede geval treffen we in Zandvoort aan, waar van de achter de eerste zeereep gelegen Lattendel, Houtglop en Schuitegat verteld wordt dat daar nog in de negentiende eeuw de schepen bij stormtij hun toevlucht zochten. Tevens spoelde er dan veel wrakhout naar binnen. Min of meer een zelfde situatie zal men bij Scheveningen gehad hebben, waar we in 1712 een Vloeygat en óók een Schuitegat tegenkomen.
| |
Dieren
Tot hier toe heb ik alleen gesproken over het water en de begroeiing in de duinen. De dieren die er huisden zijn nog niet ter sprake gekomen. Toch zijn deze in het geheel van de duingeschiedenis van enorm belang geweest. Het feit dat dit gebied eeuwenlang grafelijk en aristocratisch jachtgebied geweest is, heeft zeer sterk zijn stempel op de ontwikkeling van de duinen gedrukt. Ook in de toponymie komt dit duidelijk tot uitdrukking.
Als men de diersoorten telt die in namen in het Nederlandse duingebied genoemd worden, dan zou men haast geloven dat de Ark van Noach niet op de berg Ararat gestrand was, maar op de Nederlandse kust. Zoals te verwachten was, gaat het hier
| |
| |
vooral om dieren die we tot het jachtwild rekenen. Vooral vogels komen we veel tegen. Namen als Swaensdal, Eendenplas, Gansewater en Kiefteglop getuigen ervan. Ook de namen van twee duinen, die al heel vroeg vermeld worden, zijn misschien met vogelnamen samengesteld. Ik bedoel ten eerste de Trappenberg of Trappersberg, die in 1461 en 1462 in Heemstede genoemd wordt. Hierin kunnen we de trappe of trapgans herkennen, waarvan we ook uit andere gegevens weten dat er in de middeleeuwen op gejaagd werd. De andere naam is de in 1342 vermelde Wachtelbergh, die misschien ergens in Bloemendaal gelokaliseerd moet worden. Een wachtel is een ander woord voor de kwartel, welke vogel in de middeleeuwen als jachtwild zeer geliefd was. Eveneens zeer in trek was de snip. De jacht daarop schijnt keukelen geheten te hebben. Hoe hij in zijn werk ging is ons niet overgeleverd, maar hij schijnt vrij populair geweest te zijn. We komen hem bij voorbeeld tegen in een rapport van luitenant Houtvester uit 1596, waarin deze meldt, dat hij tussen Lisse en Sassenheim een ‘kueckelaer’ gearresteerd had, die een snip ‘ghecuekelt’ had. Het is dit zelfde keukelen of snipperjagen geweest, dat aan de Keukelduinen bij Wimmenum hun naam gegeven heeft.
|
|