Japanse verzen(1903)–J.K. Rensburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] XVI. II. Natsoe.Ga naar eind1) Rondom de zon-trofee, 't azuur af, hangen Lichtblauwe foedzji's wijder steeds ten hogen, Of ze als een vloed geluk ter aarde langen. Van hitte als van krekel-gons bewogen Zoemt d'atmosfeer en moe van 't zwoele prangen Zucht zij uit donker-rode' azalea-bogen Met hete monden. Door den gloed bevangen Zijn de schildpadden - roerloos nu - getogen In 't lommer. - Licht met biwa-tonk'ling glijden Vioolslank door goudvloed en lotusweiden De gondels achter gaap van drakenmuilen, Di geisha's sluimerend in hun tent omtuilen. En tot in 't donkerst diep der huizen lomen Van Boeddha's d'ogen tot dof, Indies dromen. eind1) Natsoe: zomer. Vorige Volgende