Japanse verzen(1903)–J.K. Rensburg– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] XXXII. De Val van Peking.Ga naar eind1) Geen japans masker zi 'k meer grijnzend grimmen, Wit-borstelig wenkbrauw-boog en spitse baard, Om puilende' oogen koperkleurig glimmen, Dat aan een hemel leeg van goden staart, Waar sinds de Dertiende' Eew een stadig klimmen Van stemmenGa naar eind2) ook door 't Uiterst Oosten vaart Di na 't asketies, middeneews verschimmen Verkonden, dat Nirwana blijft bewaard Voor hen, di om hun ziel hun vlees niet schonden. Want spoedig word daar hoger Schoon gevonden Dan in 't Feudale Rijk, waar - rond getogen - De bonzen bedelden, waar daimiyo's vlogen Ter valkenjacht, waarvan - den val nabij Als heel Oud-China - 'k zonder treuren schei. eind1) Daar de Keizer van China de beschermer is van alle godsdiensten in zijn Rijk, kan Peking, waar hij zetelt, als men wil, hun middenpunt genoemd worden. eind2) In Japan bestaat sinds de XIIIe Eew de z.g. Shin-sekte, een soort protestante Boeddhisten. Vorige Volgende