Fabelen
(1842)–Pieter Jan Renier– Auteursrechtvrij
[pagina 68]
| |
Met zulk afgrysselyk geweld,
Dat al het volk, bevreesd, ontsteld,
Zich bergt in hollen, rieten, biezen,
Tot in den grond van het moeras.
Het was een zware balk!... wie kon men beter kiezen?...
Elk was nieuwsgierig wie die nieuwe koning was;
Allengskens meer bedaerd, men nadert hem al beven.
Verstout van stond tot stond, de vrees heeft elk begeven;
Men wordt hem haest gewoon; hy wordt van elk omringd,
Zoo dat men eindelyk hem op de schouders springt:
De koning roert zich niet... Straks valt men aen het klagen!
Aen Jupyn wederom zyn' wenschen voorgedragen:
Schaf ons toch, zeggen zy, een and'ren koning aen!
Een' koning die bestiert, een' koning die kan roeren....
Der Goden oppervorst zendt hun alsnu een' kraen,
Die hun den vrede komt ontvoeren;
Die in het vorschenheir, genaêloos, vroeg en spa,
En knapt, en doodt, en eet, d'een' vóór, en d'ander' na.
Straks weder naer Jupyn gezonden;
Die hun voor eenig antwoord gaf:
Gelooft gy, dat myn wil hangt van uw' grillen af?
Gy zyt toch nooit voldaen, zulks heb ik ondervonden.
Waerom behieldt gy niet uw voorig volksbewind?
Of uwen eersten vorst, zoo goed als eensgezind?
Nu moet u deze vergenoegen,
Uit vrees dat men u nog een' erg'ren toe zou voegen.
|
|