Fabelen(1842)–Pieter Jan Renier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende XLV. De Vermomde Ezel. Baes Langoor, in een leeuwenvel Vermomd, deed heel de wereld beven. Het ezelshoofd was toch niet wél Met 't vreeslyk mommetuig omgeven: Want, boven op de leeuwenhuid, Stak een' der lange lobben uit, Die altyd de Ezels onderscheiden. Zoo wierd weldra de list ontdekt, En Maerten liet zich niet verbeiden; Hy vat en zweept de dwaze beest, Alom zoo algemeen gevreesd, En durft hem naer den molen jagen. Elk stond verwonderd en verslagen, Daer Maerten leeuwen dwingen kon. Zoo ziet men menigen Gascon Het spreekwoord nog verwezenlyken: Men kleede een Ezel in satyn, Hy zal toch altyd Ezel zyn. Wie wys is zal toch nooit met vreemden opsmuk pryken. Vorige Volgende