Fabelen(1842)–Pieter Jan Renier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] XXXIII. De Hoen en de Vrek. De gierigheid verliest het al, Zoo zy te driftig wilt aen grooten rykdom raken; Hetgeen ik u verhalen zal, Moet u dien hertstogt doen verzaken. Een gierigaerd had eene Hoen, Die altyd gouden eijers leide; Waerom hy by zich zelven zeide: Ik zal die beest eens open doen, Zy moet een' grooten schat besluiten, En iemand anders mogt dien buiten... Dus wordt de Hoen gedood door onzen Harpagon; Maer ach! hoe knerst hy op zyn' tanden, Wanneer hy in hare ingewanden, Niets vindt, hetgeen den lust zyns herts verzaden kon. Nimmer wordt te regt geprezen, Die te spoedig ryk wilt wezen. Vorige Volgende