Fabelen(1842)–Pieter Jan Renier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] III. De Krekel en de Mier. De Krekel, los en onbedacht, Had heel den zomer doorgebragt Met nutloos en eentoonig zingen: Nu kwam de strenge winter aen, En hy wist niet waervan bestaen: Des hongers wreede folteringen Verpligten hem, by kleine Mier Zyn yslyk noodlot te gaen klagen: Dáér komt hy spys in leening vragen. Het Miertje zegt: Beklaeglyk dier! Wat deedt ge als ik den voorraed gaêrde, Dien ik tot mynen nooddruft spaerde? - Dan zong ik stadig even snel. - Dan zongt gy?... dans nu! en vaerwel. - Leer, jongheid, van uw' vroegste jaren, Wat ramp u, als den Krekel, wacht, Zoo gy, door neerstigheid en sparen, Niet als de Mier uw' pligt betracht. Vorige Volgende