kostscholen en kollegiën, zelfs de kleine bisschoppelyke seminariën der beide Vlaenderen gebruikten dezelve, ter beoefening der nederduitsche letterkunde; dusdanig dat, in weinige jaren, vier uitgaven myner Fabelen wierden uitgeput.
By de vyfde uitgaef, had ik het gewaegd my aen geene enkele vertaling meer te bepalen, maer er eenige Fabelen van eigene vinding by te voegen. Daer deze door achtbare en bekwame kunstvrienden wél zyn aenveerd geweest, heb ik het juk der vertaling byna geheel van den hals geschud, en my, in deze nieuwe veelvermeerderde uitgaef, meer en meer op oorspronkelyke stukjes toegelegd.
Mogten myne poogingen tot dat edel oogmerk, den bloei der vlaemsche letterkunde, welk allen vaderlandsminnenden schryver bezielt, het hare bydragen! Mogten zy als voorgaendelyk by myne geachte landgenooten met een gunstig onthael bejegend worden! Mogten zy de vlaemsche jongheid de liefde tot echt vaderlandsche zeden en tot onze schoone moedertael inboezemen! myne inzigten waren bereikt, en mynen arbeid zou ik rykelyk vergolden achten.
De Schryver.
Deerlyk, December 1852.