De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 158]
| |
Hoofdstuk XIII.
| |
[pagina 159]
| |
‘Kijk!’ beval hij dan en wees op de grond. Ik zag het glimmende linoleum, - overigens niets. ‘Wat bedoel je?’ ‘Buk je maar - en let op de stoflaag!’ Toen ik me bukte bemerkte ik inderdaad een microscopisch-dun laagje stof op het linoleum. Door het geopende raam voerde de wind zóveel stof-deeltjes mee, dat de hele grond met deze fijne laag bedekt was. (Ik had de dienstboden al vele keren horen klagen!). ‘Ja, - en?’ ‘Kijk dan naar de eerste trede!’ De eerste trede was zeker een anderhalve meter lang; in 't midden lag een brede loper, maar aan weerszijden bleven nog stukken onbedekt linoleum over. Ik bekeek ze nu - en begreep, wat Donald bedoelde! Het stoflaagje was hier niét aanwezig! ‘Dat wil dus zeggen...’ ‘...dat iemand kort geleden nog op dit linoleum heeft getrapt en toen zijn voet-afdruk verwijderde!’ - Donald keek me scherp aan. - ‘En dat wil ook zeggen, dat wij ons op iets ernstigs moeten voorbereiden!’ ‘Hoezo? Dat begrijp ik niet helemaal!’ ‘Omdat het duidelijk is, dat de man, die hier kort geleden op 't linoleum trapte, een zware last gedragen heeft. Anders zou hij wel niet van de loper afgeweken zijn!!’ ‘En die zware last...’ ‘...was, als ik me niet heel erg vergis: een menschelijk lichaam!’ Ik wou nog iets vragen, maar Donald wenkte me, dat ik zwijgen moest. We liepen zwijgend de trappen op, ieder een helft ervan belichtend. Bij de voorlaatste trede pas ontdekten we iets, dat onze - of beter: Donald's - veronderstelling bevestigde. Op de trapleuning was op een bepaalde plaats het stoflaagje éven afgeveegd. ‘Hier heeft natuurlijk een zeker voorwerp langs geschuurd!’ De gang lag ook in het donker. Wij liepen zonder meer | |
[pagina 160]
| |
naar de werkkamer toe. Doodse stilte. Donald opende de deur. Egyptische duisternis. ‘De gordijnen zijn natuurlijk dichtgeschoven!’ meende ik. ‘Juist! We moeten nu een vervelend werkje doen, Johny. De vloer en het kleed van deze kamer moeten centimeter voor centimeter worden onderzocht. Aan het werk! Nauwkeurig - maar ook vlug! We mogen niet te lang uitblijven!’ We hadden geluk. Na twee minuten ontdekte Donald een donkerrode vlek, - nauwelijks groter dan een speldekop! - op het tapijt. ‘Bloed!’ zei hij slechts. Even zocht hij met de lichtstraal de kamer af - alles stond op zijn plaats, geen teken was aanwezig, dat iemand deze kamer betreden had - laat staan, dat er zich hier een heftig toneel moest hebben afgespeeld. ‘En wat nu?’ vroeg ik, toen we weer op de gang stonden. ‘Nu gaan we naar de kamer van signor Guglio Vismara!’ - Nooit zal ik die gang door het stik-donkere huis vergeten; het was stil, - ik zou bijna willen zeggen: er hing een zware, angstaanjagende stilte. De stilte van een begraafplaats op een donkere nacht. Hoe kwam ik aan deze vergelijking? Voelde ik instinctief, wat we zouden ontdekken? De ontdekking van de gestolde bloeddruppel was op zichzelf natuurlijk geen voldoende aanwijzing.- Trap, trap, trap, - gingen onze stappen en het was mij alsof wij met iedere stap nader kwamen tot iets verschrikkelijks. Trap, trap, trap, - ik hield 't niet meer uit. ‘Donald...!’ riep ik uit. Hij bleef staan en richtte de lichtstraal op mijn gezicht. ‘Johny’ - hij greep mijn hand - ‘je moet proberen je te beheersen. Ik begrijp, dat de spanning op 't ogenblik zeer groot is, - maar je moet volkomen baas van je zenuwen zijn, wil je de emotie, die ons nog te wachten staat, doorstaan zonder een psychisch defect.’ | |
[pagina 161]
| |
't Was merkwaardig, deze lange, en met rustige stem uitgesproken zin, kalmeerde me in belangrijke mate. Ik balde mijn linkerhand tot vuist - zó stijf, dat de nagels me in de handpalm sneden - en stapte met energieke tred achter Donald aan. Trap, trap, trap, trap, - ging het weer... Stop! De deur van de bewuste kamer. Donald richtte 't licht op de deurknop. ‘Kijk!’ riep hij uit. ‘Zo'n stommiteit had ik van den m.a.d.s. niet verwacht!’ ‘Zie je een vingerafdruk?’ ‘Neen, - ik zie juist heelemaal geen vingerafdruk! De knop is totaal schoongeveegd en de m.a.d.s. heeft over 't hoofd gezien, dat juist dit zeer merkwaardig moest zijn! Deze kamer wordt enkele keren per dag betreden en dan móét je er wel afdrukken vinden!’ Hij wikkelde zijn zakdoek om de knop en draaide die om. De deur zwaaide naar binnen toe open. Wéér een stik-donkere kamer. Donald liet het licht door de kamer spelen - eerst de vloer: een paar kledingstukken lagen er, blijkbaar afgezakt van de stoel, waarop de rest lag. Twee paar schoenen, (lakschoenen en 't paar, dat hij nog vanavond gedragen had) - waarin de sokken netjes gestopt waren. Op tafel een hoed, een fles wijn, een open sigarettenkoker. Dan kwam het bed aan de beurt. Het bruin-zwarte hout, - het smetteloos witte laken. Een rode, kapokdeken. Een hand... Een hand met een revolver...! Een arm, in een witte hemdsmouw. De hals, open en vrij uit de kraag komend. Het gezicht... Een vaal-wit gezicht, met gesloten oogleden en een intens-verwonderde trek. De haren netjes in de scheiding. Aan de slaap een rode vlek... Dat was alles! Ik haalde diep adem. Dat was alles, gelukkig... | |
[pagina 162]
| |
Donald boog zich over de roerloze gestalte. ‘Dood!’ constateerde hij. ‘Is het... zelfmoord?’ ‘Neen!! Kijk maar naar de revolver.’ De revolver was stevig in de hand geklemd. ‘Ja, en...?’ vroeg ik, niet begrijpend. ‘Welke hand is dat?’ ‘De linker!’ ‘En mr. Guglio Vismara...’ Ik begreep het: ...was niet LINKS!! - Maar waarom was de moordenaar dan zo dom, de revolver in de linkerhand te klemmen?’ ‘Omdat de dodelijke wond óók op de linker-slaap is toegebracht! Zelfmoord zou dus slechts het geval kunnen zijn, indien Vismara links was. En dit probeert de moordenaar ons nu te suggereren. Hij kan er zelfs succes mee hebben ook! De politie, die Vismara niet kent, zal misschien argeloos in de val lopen!’ ‘Dus - vast en zeker: MOORD?’ ‘Ja, Johny - er is geen twijfel mogelijk. Deze moord is eigenhandig gepleegd door den m.a.d.s. en ik verzeker je, Johny, dat ik niet zal rusten vóór hij ontmaskerd is. Zodra Tarani maar in veiligheid is, zal ik toeslaan!’ We zwegen even. Donald had het hoofd gebogen. ‘Arme Vismara,’ zei hij met een zucht. ‘Arme, domme, onvoorzichtige Vismara! Was je maar bij je tennis-kampioenschappen gebleven, in plaats van je neus te steken in zulke gevaarlijke zaakjes. Arme Guglio - hij keek zo verwonderd, alsof hij de dood niet verwacht had en nu opeens op zich zag toekomen...’ We sloten de deur en liepen snel naar de voordeur. De taxi wachtte nog gelukkig. We stapten haastig in en de auto vloog over de verlaten weg. Naar het centrum toe, naar de Scala. Voor het tweede bedrijf van Carmen... ‘Zeg, Donald?’ begon ik na een paar minuten stilte. ‘Ja?’ | |
[pagina 163]
| |
‘Hoe weet je, dat de m.a.d.s. deze moord gepleegd heeft?’ ‘Dat heb ik ontdekt door logische redenering.’ ‘Ja, maar dat is toch onmogelijk! Baranzo, Vismara en Silvio Manzoni zijn de hele tijd in ons gezelschap geweest! Dat is onmogelijk - onmogelijk!’ ‘Johny - geloof me -, soms is het onmogelijke óók mogelijk!’ ‘Ja, maar dat zal ik nooit begrijpen, - hoe iemand in de Scala naar een opera kan luisteren en tegelijkertijd in een villa een moord plegen!’ ‘Geduld, Johny, nog twee dagen en je zult ook dìt begrijpen!’ * * *
Toen wij de loge betraden, was het tweede bedrijf al begonnen. De dames en in 't bijzonder commandatore Silvio Manzoni informeerden naar Donalds welstand - wij stelden ze met een enkel woord gerust en 't gezelschap wendde zich weer naar het toneel. Ik zàg niets en ik hoorde niets. Met gesloten ogen, zat ik achter-over geleund in mijn stoel en probeerde mijn gedachten te concentreren. Er was een chaos, - een labyrinth waar ik met geen mogelijkheid een weg in kon vinden. Slechts één gedachte kwam tergend weer naar voren: ‘Guglio Vismara is vermoord.’ Wie heeft hem vermoord? Hoe kon de moordenaar zo ongemerkt uit ons gezelschap verdwijnen? Vergiste Donald zich? Had Sibilio misschien tòch de hand in dit zaakje? - En dan: waarom had men Guglio vermoord? Omdat hij misschien iets ontdekt had? Voelde de m.a.d.s. zich zó in 't nauw gedreven, dat hij zó heftig reageerde op een nieuwsgierig indringen in zijn zaken? Toch van heel weinig betekenis, op de keper beschouwd, - als men het vergeleek met hetgeen Donald wist: de oplossing van het hele mysterie! Maar dan was Donald toch in levensgevaar?? - Inderdaad! Dat bleek wel uit die mislukte aanslag op | |
[pagina 164]
| |
zijn leven! Zou het daarbij blijven?! Wat zou er gebeuren? Ik hield mijn hoofd vast. Stop! Niet meer denken! Afwachten! De gebeurtenissen op je laten afkomen! ‘Prachtig, - prachtig,’ hoorde ik Corelli zeggen. Wacht maar, signor, tot je thuis bent, - dacht ik. Zo'n ontdekking zou hem wel uit de hemel van zijn muzikale verrukking halen! * * *
Lachend en druk pratend stapte het gezelschap voor de villa uit. Er brandde nergens licht, ook niet in de voor-hal. ‘Hela, wat is dat,’ zei Corelli misprijzend, ‘ik heb toch gezegd, dat ze zich vanaf elf uur te onzer beschikking moesten houden! Ze zitten natuurlijk in de keuken te kaarten!’ Hij drukte zijn vinger op de belknop en een oorverdovend lawaai deed zich in de tuin horen. ‘Dat is de extra-nachtbel voor Tonio,’ schertste Corelli, in een opper-beste bui. ‘Die slaapt altijd zo vast!’ Even later kwam Tonio uit de tuin aanlopen, - achter hem twee kamermeisjes. Het regende excuses, - dat de klok achterliep en dat ze gedacht hadden, dat het véél vroeger was, enz. enz. - Corelli was in een tè goede stemming, om kwaad te worden en zo waren wij even later in de salon verzameld. Corelli zette een plaat op; trok een paar cocktail-shakers te voorschijn en begon met 'n geheimzinnig gezicht te mixen. ‘We gaan toch nog niet slapen, hè?’ vroeg hij, alsof het niet één uur 's nachts maar pas 'n uur of tien was. ‘Natúúrlijk niet!’ werd er geantwoord en 't gezelschap installeerde zich gezellig in de fauteuils. ‘Ik ga maar even kijken, hoe Guglio zich voelt,’ zei Cesare Vismara ‘ik kom direct terug!’ Ik keek Donald eens aan. Nu zou de bom barsten! Hij knikte slechts en roerde zijn cocktail. Een, twee, minuten vergingen. Het gezelschap schertste in lichte conversatie-toon; ik wachtte in spanning. | |
[pagina 165]
| |
Toen hoorden we zware voetstappen op de gang. Men keek verwonderd op. ‘Wie is dat?’ vroeg Manzoni. Op dat ogenblik kwam Cesare Vismara binnenwankelen. ‘Guglio... Guglio...’ stotterde hij. ‘Ja??’ vroeg Manzoni. ‘...heeft zelfmoord gepleegd!!’ De moordenaar was in deze kamer aanwezig. Hoe reageerde hij op deze mededeling? Ik keek allen scherp aan; - natuurlijk met de mééste belangstelling: voor Manzoni. De commandatore zette met een stoot zijn glas op de tafel neer en zijn mond viel open. ‘Nèè!!’ kreunde hij. Zijn ogen drukten werkelijk ontzetting uit. Dat kòn geen comedie zijn! - Of liet ik me, onervaren als ik was, - door handig toneelspel foppen? Ik kòn het niet geloven. Maar... Baranzo viel in de stoel neer en hield zijn hoofd gebogen. Zijn gezicht kon ik niet zien, zijn ogen evenmin. Ik had de vreemde indruk, dat Cesare's ontdekking voor hem géén nieuwtje was! De dames waren natuurlijk hevig ontdaan en ook Donald en ik moesten ontzetting huichelen! Signor Corelli was de eerste momenten óók totaal van de wijs gebracht: hij liet zijn glas op het kleed vallen en moest even op de tafel steunen. Toch was hij, als gewoonlijk, de eerste, die zijn beheersing terug had. Hij liep naar het telefoontoestel, in de aangrenzende kamer en we hoorden hem met scherpe, driftige rukken aan de nummerschijf draaien. Dan zijn stem - koud en hard: ‘Politie? Hier villa Corelli. Ja, U spreekt met mij persoonlijk. Wilt U dadelijk twee inspecteurs zenden? Een van mijn familieleden heeft zelfmoord gepleegd. - Ja zeker, wij zullen de kamer niet betreden voor U gearriveerd bent!’ En zich tot ons wendend: ‘Namens den commissaris moet ik U verzoeken, deze kamer tot de komst der politie niet te verlaten!’ Hij zette zich in een hoek neer en zweeg. De anderen voerden zachte gesprekken; van het soort: ‘wie had dàt | |
[pagina 166]
| |
van Guglio gedacht’ en ‘hij scheen toch volkomen normaal, toen-ie vanavond afscheid van ons nam.’ Donald en ik spraken slechts een paar woorden. Enkele minuten na dit gesprek werd op de deur geklopt. Wij stonden op, in de mening, dat het de politie was. Het bleek echter Pasquale te zijn, met... een brief voor Donald! Zo juist afgegeven! Wèl een beetje eigenaardig: 't was half twee 's nachts! Men was ook niet weinig verwonderd en keek met nieuwsgierige ogen, hoe hij 't couvert openscheurde en de brief las. Op zijn gezicht was geen enkele gevoelsuiting te lezen. Hij trok zijn schouders op: ‘Niets bijzonders, dames en heren. Slechts een flauwe grap van een mijner kennissen. Niet de moeite waard, - en zeker in deze omstandigheden - om er enige aandacht aan te wijden!’ Men aanvaardde deze verklaring, - alleen ìk niet. Ik zag even de blik in zijn ogen en begreep, dat hij loog! De brief interesseerde hem, en nog wel in bijzondere mate! Wéér werd er geklopt. En nu was het werkelijk de politie! De - ons reeds bekende - commissaris en twee inspecteurs. Het gezelschap kreeg order nog enige tijd in deze kamer te blijven en Corelli, Donald en ik gingen op verzoek van den commissaris als getuigen mee. Op de gang kreeg ik gelegenheid een paar woorden met Donald te wisselen. ‘Wàt stond er in de brief?’ ‘Een waarschuwing van den m.a.d.s.! Mocht ik verder gaan met het onderzoek, dan wacht mij de dood. En als ik 't opgeef, krijg ik 5.000 Pond uitbetaald.’ ‘£5.000! Nou, 't is 'm wel een heleboel waard!’ ‘Kan ik begrijpen, Johny! Maar dat is nog niet alles! Mocht ik bereid zijn 't onderzoek op te geven, zo zal ik vannacht nog een onderhoud hebben met den m.a.d.s.!! Jij en Corelli moeten mee!’ ‘En gáán we?’ ‘Ja, Johny, - een ontmoeting met onzen geheimzinnigen m.a.d.s. lijkt mij alleszins interessant!’ |
|