De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
Hoofdstuk XII.
| |
[pagina 141]
| |
Hij sloot de ogen, leunde achterover in de kussens en zwéég. Ik zweeg ook - en kreeg het gevoel, dat iets ernstigs op til was. Zo bereikten we de villa; Pasquale betaalde, wij holden naar boven, naar de werkkamer. Op de gang hoorden we al de zware stem van signor Corelli en op ons kloppen maakte hij zelf de deur open. In de kamer zaten signorina Elvira - met betraande ogen en een ongelukkig gezicht, - en Commandatore Silvio Manzoni, met het kalme gezicht van een toeschouwer, die-buiten-alles-staat. Corelli bood ons zwijgend een stoel aan, verschanste zich achter zijn kolossale schrijftafel en plantte zijn beide handen op het blad. ‘Heren’, begon hij dan met een stem, waarin een grote gemoedsbeweging beefde, ‘ik vernam zo juist iets, dat mij niet alleen zeer verbaasde, doch tevens zeer teleurstelde. Teleurstelde in Uw persoon, mijne heren!’ Wij zwegen beiden - wat moest je dáárop antwoorden - en hij vervolgde: ‘Zoeven maakte ik in een gesprek met mijn dochter de opmerking, dat signor Tarani nog altijd gevangen zit, trots alle onderzoekingen van de politie, die een aanwezig bewijs van onschuld zeker aan het licht gebracht zouden hebben. En waaruit ik dus concludeerde, dat ik maar goed gehandeld had, toen ik hem aan de politie overleverde. Waarop mijn dochter uitviel met de mededeling, dat U, mr. Grabley, niet in zijn schuld geloofde, doch dat de ware schuldige het een of andere geheimzinnige individu met een romantische naam is. Ik heb geen reden om aan te nemen, dat zij een onwaarheid gezegd heeft, doch ik vraag U voor alle zekerheid nog: is dat waar, mr. Grabley?!’ Donald antwoordde dadelijk, en uiterst kalm: ‘Ja zeker, zo is het!’ Corelli stond op. Tot nu toe had hij in rustig en in opmerkelijk-kalm geformuleerde zinnen gesproken, nu barstte hij los: ‘Dat getuigt op z'n minst gezegd, van weinig eerbied | |
[pagina 142]
| |
en vertrouwen tegenover Uw gastheer en opdrachtgever, mr. Grabley. Dat is een handeling geweest, waardoor U mij een totaal onschuldigen man in de gevangenis deed zetten! Als U tenminste gelijk hebt, mijnheer de detective, wat ik niet zo grif wil aannemen! Wel, wat hebt U ter Uwer rechtvaardiging te zeggen?’ Donald stond eveneens op. ‘Ik ben mij niet bewust, mr. Corelli,’ begon hij, snijdend-scherp, ‘dat ik U of wien ook rechtvaardiging schuldig ben. U bent mijn gastheer, - een vriendelijkheid, die ik weet op prijs te stellen, doch overigens heb ik generlei verplichtingen tegenover U, mr. Corelli. Nu U dat niet inziet, zie ik me tot mijn spijt genoodzaakt Uw huis onmiddellijk te verlaten. Ik dank U intussen voor de gastvrijheid, die U mij tot nu toe hebt verleend!’ Hij boog en - wou zich verwijderen. Corelli hield hem bij de schouder vast. ‘'t Was niet mijn bedoeling U te beledigen, mr. Grabley en het kan zijn, dat ik me in mijn opwinding slecht uitgedrukt heb. Ik wil mijn vraag dus anders formuleren: Bent U bereid mij een verklaring van Uw handelwijze te geven?’ ‘Dàt zeker, mr. Corelli. 't Is een nogal lang verhaal, wij willen dus plaats nemen.’ ‘U veroorlooft toch,’ vroeg Corelli nog, ‘dat mijn boezemvriend en vertrouwde, Commandore Manzoni, bij dit gesprek aanwezig is?’ Het was Donald natuurlijk onmogelijk een ‘boezemvriend’ en ‘vertrouwde’ van Corelli de deur te wijzen, dus zei hij maar: ‘Als U er geen bezwaar tegen hebt, dan zal ik het zeker niet hebben!’ - Hij dacht even na, dan: ‘U weet, mijne heren - pardon, mejuffrouw en mijne heren, - dat de kring der verdachten door één omstandigheid beperkt wordt en wel door het feit, dat de dief den-jongen-aan-het-tafeltje moest passeren. Wij concludeerden daaruit, dat de dader òf een vriend òf zelfs een familielid van den heer Corelli zijn moet. Zeer ten onrechte, mijne heren, want het zou immers èven goed | |
[pagina 143]
| |
in deze situatie passen, als de dief tot het dienstpersoneel behoorde. En dàt, mijne heren, is mijn theorie: iemand uit het dienstpersoneel heeft de daad begaan en de schuld proberen te werpen op signor Tarani, - wat hij zó handig gedaan heeft dat wij allen er ingelopen zijn. Later heb ik echter enige dingen ontdekt, die nog niet klopten en zo besloten tot de stelling, dat de dader is - de m.a.d.s., iemand die uit het verborgene opereert.’ ‘Zéér romantisch’, vond Corelli spottend, ‘maar als ik eerlijk wil zijn moet ik U wèl zeggen, dat U me niet overtuigd hebt.’ ‘Dàt spijt me heus!’ ‘En... dat ik de indruk heb, dat U ons allen voor de mal houdt, mr. Grabley, - maar zó dom ben ik niet!’ ‘Hoe bedoelt U?’ vroeg Donald verwonderd. ‘Waarom hebt U Tarani dan in de gevangenis laten zitten, in plaats van zijn onschuld te getuigen?’ ‘Omdat ik den dader niet wou tonen, dat ik 'm dóór heb!’ ‘Hm, - en waarom hebt U daar zo'n groot geheim van gemaakt?’ ‘Omdat ik uit ondervinding weet, dat hoe meer mensen het weten, des te meer kans er bestaat dat het geheim geen geheim blijft.’ ‘En heeft U al sporen?’ ‘Tè veel sporen, zeker niet, mr. Corelli. Ik heb nog nooit een zaak onder handen gehad, die zó weinig houvast gaf. Ik heb bijna alle leden van Uw dienstpersoneel laten bespioneeren, - er kwam letterlijk niets aan het licht, dat ook maar in de verste verte op een spoor leek!’ ‘Dat wil ik graag geloven,’ deed Commandore Manzoni zich horen, ‘het personeel is al zó lang in dienst van mijn vriend, dat we van hun trouw wèl overtuigd kunnen zijn. En ik voor mij geloof dan ook, dat U op de verkeerde weg bent.’ ‘'t Is mogelijk,’ vond Donald kalmpjes ‘Laat U me nog maximum één week tijd, dan zal ik U òf den dader overleveren òf de politie in de zaak mengen.’ | |
[pagina 144]
| |
‘Goed. Afgesproken, nog één week geef ik U de tijd om te experimenteren, -’ er klonk een onmiskenbare spot in Corelli's stem, - ‘doch dan zal ik de domme, trage politie in het geval mengen. Hoewel mij dat, - excuseert U mij, dat ik het zó openhartig zeg - nièt nodig lijkt. Als er tot nu toe niet ontdekt is, dat Tarani's onschuld kan bewijzen, dan zal er wel niets zijn.’ ‘Ja, maar dat wat mr. Grabley zegt...’ begon signorina Elvira. ‘Kan best fantasie zijn van een vol-ijverig detective. 't Kàn ook anders zijn, - ik zal in elk geval maar het hoofdbureau van politie opbellen, dat ze Tarani dadelijk in vrijheid moeten stellen. In de ambtelijke taal omgezet zal “dadelijk” wel betekenen morgen middag. Die paar uur moet hij maar blijven zitten - doch ik zou het niet voor mijn verantwoording kunnen nemen, om hem langer op deze plaats te laten. Mr. Grabley, ik wil hopen, dat U ons spoedig iets méér zult kunnen vertellen, iets dat meer duidelijk en meer positief is. En dan is dit incident voorlopig gesloten, het is bijna tijd om zich te gaan kleden voor het souper. Dus tot straks, mijne heren!’ Hij knikte ons vriendelijk toe. Commandore Manzoni zat ons na te kijken met een brede, geamuseerde glimlach op zijn energiek gezicht... Signorina Elvira liep met ons mee. Ze hield Donald al dadelijk staande en vroeg op een toon, die me werkelijk ontroerde: ‘Dus de zaak staat zó slecht?’ ‘Ik zou U eigenlijk niet moeten antwoorden, miss Corelli, omdat U mij net zo'n lelijke kool gestoofd hebt. Maar ik wil U niet in ongerustheid laten. De zaak staat beter, dan ik haar vanavond voorgesteld heb...’ ‘...omdat Manzoni er bij zat’, begreep ze. ‘...Juist, ook daarom! Ik kan U zeggen: heb vertrouwen in mij!’ ‘Dus de dader...’ | |
[pagina 145]
| |
‘...zal binnen zeer korte tijd achter slot en grendel zitten!’ Ze drukte krachtig zijn hand; keek hem aan met een blik, die méér zei dan een banaal: ‘Dank U!’ ‘Met het oog hierop kan ik U zeggen, dat U vanavond zeker wel het recht hebt om U te vermaken. Dat hebt U overigens wel nodig, na deze stormachtige middag!’ ‘Mr. Grabley, ik heb mijn erewoord gebroken, maar ik kòn me niet meer inhouden toen mijn vader voor de zóveelste keer het sprookje van Mario's schuld opdiste. Ik kòn niet meer...’ ‘'t Is al goed, miss Corelli. Vergeet de hele zaak maar. Nog enkele dagen, en dan zal ze achter de rug zijn. Tot straks, dus. -’ Wij liepen dadelijk naar onze kamers. ‘Pfff!’ zuchtte ik, ‘dat was me eventjes een onpleizierige situatie. Maar gelukkig is die “eerste complicatie” met een sisser afgelopen!’ ‘Zó?’ vroeg Donald, legde zijn hand op mijn schouder en keek me zéér ernstig in de ogen. ‘Denk je dat? Laat ik je dan vertellen, dat de situatie zo ernstig is, als ze nog nooit geweest is! Je kunt er zeker van zijn, dat de uitval van juffrouw Corelli geen geheim zal blijven. De m.a.d.s. is dus gewaarschuwd. Hij weet nu, dat men zijn spel doorziet. En wat denk je, dat hij met een zekeren signor Tarani doen zal, - met een signor Tarani, die o.a. zeer verdachte dingen opmerkte over Baranzo's gedrag? Bij Baranzo, die in dienst van den m.a.d.s. staat! Valt dus de verdenking op Baranzo, dan is de positie van den “baas” en van den m.a.d.s. óók in gevaar gebracht. Wat zal hij dus doen met Tarani?!! Johny - Tarani verkeert in levensgevaar, zodra hij de gevangenis slechts verlaat!!’ ‘Dat kan dus zijn: morgenmiddag!’ ‘Juist! Johny - neem pen en papier en schrijf aan onzen vriend Galeozzi, dat hij onmiddellijk de wacht bij de gevangenis moet betrekken en mij onmiddellijk melden, als Tarani op vrije voeten wordt gesteld! Belangrijk is | |
[pagina 146]
| |
ook, dat wij vernemen of iemand hem nog bezoekt in dien tussentijd!’ ‘Moet Galeozzi met hem meegaan? Of hem volgen?’ ‘Neen, dat vooral niet! De m.a.d.s. mag niet gewaarschuwd worden! Ik geef voor Tarani een brief mee, waarin ik hem zal waarschuwen dat hij zijn woning niet mag verlaten voor hij me gesproken heeft. Die brief moet Galeozzi dadelijk afgeven! Vlug, Johny, ga schrijven; ik zal intussen mijn briefje voor Tarani klaarmaken.’ In de brief van Galeozzi liet ik doorschemeren, dat wij den m.a.d.s. al op het spoor waren en dat hij zeer veel kon winnen als hij ons hielp. Met nadruk wees ik hem op het feit, dat Tarani in levensgevaar verkeerde en dat alles van hem afhing en van de snelheid, waarmee hij ons van mogelijke gebeurtenissen op de hoogte zou stellen. Donald stopte zijn briefje ook in de envelop en sloot haar. ‘Wat nu?’ vroeg ik. ‘Hoe krijgt Galeozzi deze brief?’ ‘Wij gaan nog even een wandelingetje maken. Op straat zullen we wel zien wat te doen valt. Kleed je vlug om. Johny, vergeet niet, dat op het ogenblik een mensenleven van onze handelwijze afhangt!’ ‘Nog iets, Donald - als de m.a.d.s. werkelijk behoort tot het groepje verdachten, dat wij kennen, als het b.v. Commandore Manzoni is, - hoe zal Tarani dan handelen als zo-iemand hem in zijn woning opzoekt en verzoekt mee te gaan? Hij zou hem toch volkomen vertrouwen!’ ‘Zeker, - als hij echter mijn briefje leest, zal hij weten dat zijn vertrouwen misplaatst is. Ik heb hem vier namen genoemd, namen van mensen met wie hij onder geen enkele voorwaarde mag uitgaan; - onder deze vier namen bevindt zich óók de naam van den m.a.d.s. Overigens heb ik hem nog extra op het hart gedrukt, om niemand, letterlijk niemand te vertrouwen. Dat zal wel genoeg zijn!’ ‘Laten we het hopen, Donald!’ Jawel, laten we het hopen... In een geforceerd tempo werd ons toilet voltooid. We keken elkaar nog even aan, trokken onverschillige gezichten en gingen op de deur toe. Met een plotselinge | |
[pagina 147]
| |
ruk opende Donald haar. Voor ons verrees de gestalte van een man... ...Commandatore Silvio Manzoni!! ... ‘Hallo, commandatore!’ riep Donald verbaasd uit. Ik dwong mijn ogen om minder scherp het gezicht van Manzoni te observeren... ‘Ja... hm... ziet U, ... mr. Grabley,’ hakkelde de anders zo energieke Manzoni, ‘ik wou eigenlijk... ik was van plan om U om nadere inlichtingen te vragen.’ ‘Waarover?’ ‘Over dat, wat U ons zo juist verteld hebt. Ik kan het niet zo gemakkelijk verwerken! Zou U mij b.v. willen vertellen...’ Donald begon te lachen. ‘U schijnt aan een plotseling opgekomen “detectivitis” te lijden, - een zéér gevaarlijke ziekte, commandatore! En het spijt me ten zeerste, dat ik U er voorlopig niet van kan afhelpen! Het is me werkelijk onmogelijk om meer los te laten’. ‘Dus U weet wèl meer?!! ‘Nu, U ziet wel, hoe voorzichtig ik met mijn woorden moet zijn! Heus, over twee of drie dagen zult U de waarheid weten!’ ‘Dan zal ik me met deze verzekering maar tevreden stellen. Heren - tot straks.’ En hij ging de gang door en de trappen af, - met vlugge, gehaaste tred. ‘Wat zeg jij over deze ziektesymptomen?’ vroeg Donald. ‘Ik zou er geen eed op durven doen, dat ze ècht zijn!’
* * *
Wij stuurden een taxi-chauffeur met de brief naar Galeozzi; dat hij 'm werkelijk zou afgeven, hadden we verzekerd door de bepaling, dat de Italiaanse detective hem een beloning van tien Lire zou geven bij ontvangst. We liepen met een omweg naar de villa terug. Op een verlaten straatje ontdekten we de gebroeders Vismara, in druk gesprek. Ze keken van tijd tot tijd om, blijkbaar met de bedoeling dadelijk te ontdekken, als er iemand | |
[pagina 148]
| |
achter ze kwam lopen. Zo kwam het ook, dat we slechts enkele woorden opvingen, geuit door Cesare: ‘...je móét mee vanavond!’ Toen ontdekten ze ons en brachten hun gesprek op een kans, die Perry in de a.s. Davis-cup-wedstrijd zou hebben... Wij waren juist van plan het stille straatje te verlaten, om ons naar de drukkere verkeersweg te begeven, toen er net twee personen aan het andere einde opdoken. Zijne Excellentie Baranzo en... Silvio Manzoni, in druk gesprek, de hoofden dicht bij elkaar gestoken. Blijkbaar waren wij niet de enigen, die dit stille straatje een geschikte plaats vonden! ‘Zeg, Donald?’ begon ik, zijn gepeins verstorend, - ‘Heb jij óók dat gevoel, dat er electriciteit in de lucht zit?’ Hij keek me ernstig aan. ‘Ik loop juist te prakkizeren, in welke vorm de spanning zich zal ontladen!!’ * * *
Ik kom nu tot een beschrijving van de ogenschijnlijk totaal onbenullige gebeurtenissen, die zich afspeelden tussen onze terugkomst in de villa en het vertrek naar de Scala; - zij bleken later van het grootste gewicht te zijn! Toen wij de voor-hal betraden, waren de gebroeders Vismara reeds verdwenen; wij toefden nog even bij het tafeltje van Tonio, die een paar brieven voor ons had - van thuis - en liepen nog even naar boven, omdat we vergeten hadden onze sigarettenkokers te vullen. Op de eerste etage kwam Pasquale ons voorbijrennen. ‘Hallo, waarom zo'n haast?’ ‘Ik moet nog een middeltje tegen hoofdpijn laten brengen, voor signor Guglio Vismara!’ ‘Loop dan maar vlug, Pasquale, - anders kan mijnheer Vismara zeker niet meer mee!’ Aan het einde van de gang lag de kamer van de gebroeders. Wij moesten haar voorbij om de trap voor de tweede etage te bereiken, waar zich ónze appartementen | |
[pagina 149]
| |
bevonden. Toen we voorbij de deur kwamen, hoorden we een heftige woordenwisseling. zó luid, dat we haar woord voor woord konden volgen! ‘...En ik zeg je, ...Ga naar voetnoot*), dat je wèl meegaat, versta je dat!’ - Dat was Cesare, buiten zichzelf van drift. ‘Ik heb je al gezegd, dat ik hiér blijf en daar blijft het bij, begrepen!’ Guglio's stem klonk vastbesloten en véél kalmer. ‘Maar dat betekent toch je leven in de waagschaal stellen! Je weet, dat die lui al héél vlug met de revolver zijn! Als je het geheim per sé wilt ontdekken, zeg het dan aan Corelli, dan kan die er de politie op afsturen. Maar je gaat niét zelf op onderzoek uit! Ik zeg je, ..Ga naar voetnoot*), dat je méégaat, dus..’ ‘...ik blíjf en als je het gevaar niet nóg groter wilt maken, moet je nu je mond houden en een kalm gezicht trekken!’ ‘...Ga naar voetnoot*)!! Je gaat méé!’ ‘Ik blijf!!’ ‘Je gaat méé!!’ Het verdere verloop van deze interessante dialoog konden we niet meer volgen: op de trappen waren vlugge voetstappen hoorbaar, zeker de bediende, die het hoofdpijn-middeltje kwam brengen voor Guglio Vismara. Toen wij een vijf minuten later de eetzaal betraden, vonden we signor Corelli, Manzoni en Sibilio in een groepje bij elkaar staan. ‘Stel U voor,’ betrok Manzoni ons in het gesprek, ‘mr. Sibilio kan vanavond niet meegaan!’ ‘Wat hoor ik,’ deed Donald ernstig. ‘U wilt Carmen in de steek laten! Dat kan toch niet in ernst Uw bedoeling zijn!’ ‘'t Is ook niet míjn bedoeling. Ik ben geheel passief in deze kwestie, het Noodlot heeft het zo gewild! Ik kreeg juist een telefoontje van een zakenvriend, dat hij me absoluut nog spreken moest. Ik dacht aan Carmen en - | |
[pagina 150]
| |
weigerde, doch de nuchter-zakelijke argumenten, die mijn vriend wist aan te voeren, waren zó steekhoudend, dat ik tenslotte moest zwichten!’ ‘Tja, als de Plicht roept...’ lachte Donald. Toen kwam een optocht aan. Voorop Cesare Vismara, met een gezicht, dat hij waarschijnlijk voor ‘kalm’ wilde laten doorgaan; waarop men echter zonder veel moeite woede en zenuwachtigheid aflas. Daarachter Guglio, met het gezicht van een martelaar, die helse pijnen uitstaat, - aan zijn jasslippen vastgehouden door Elvira, die in haar éne hand een flesje met het etiket van een bekend hoofdpijn-middel, droeg en steeds maar herhaalde: ‘Toe nou, Guglio, slik een paar lepeltjes, het zal je heus goed doen!’ Waarop Guglio met de hand naar zijn voorhoofd tastte en geprikkeld antwoordde: ‘Nee, nee, dank je.’ En tot ons, verklarend: ‘Ik heb net twee tabletjes ingenomen! Heren, ik kan onmogelijk meekomen vanavond! Ik ben alles behalve in een toestand om aria's en duetten te verdragen! Ik ga meteen naar bed!’ ‘Wat hebt U dan? Hoofdpijn?’ informeerde Silvio Manzoni. ‘Hoofdpijn en keelpijn en het gevoel, dat ik ieder ogenblik kan omvallen. - Brrr, ik voel me miserabel.’ ‘Merkwaardig!’ constateerde de commandatore, ‘vanmiddag nog scheen U helemaal fit te zijn. Enfin, een mens weet nooit wat hem een paar uur later wacht! Kruip dus maar in bed!’ ‘Wil je niet eens meer het souper gebruiken?’ vroeg Corelli. ‘Neen, dank U! Ik kan geen hap naar binnen krijgen. Nu, tot morgenochtend dan, heren, en amuseert U zich best!’ Gesteund door zijn broer verwijderde hij zich met kleine, voorzichtige pasjes; een hand rustte op z'n voorhoofd en zijn gezicht had kunnen dienen voor een beeldstudie: ‘De Martelaar’ ... ‘Dat zijn er dus twee’, constateerde Corelli met on- | |
[pagina 151]
| |
miskenbaar leedvermaak, ‘die vanavond het genot van Carmen zullen moeten missen!’ ‘Laten wij nu klinken op de gezondheid van de overigen!’ stelde Manzoni voor en schonk ons een licht likeurtje. * * *
Het souper smaakte me niet bijzonder. Ik besteedde zéér weinig aandacht aan de nieuwe scheppingen van Corelli's eminenten kok, doch verdiepte mij in een zeer opwindend gedachtenspel: Guglio Vismara bleef dus thuis; hij zou zijn voornemen ten uitvoer brengen. Wàt dit eigenlijk was, kon ik slechts gissen: het moest op de een of andere wijze in verband staan tot de opium-geschiedenis. Wat zocht hij dan hier thuis? Of blééf hij niet thuis? In elk geval kon ik aannemen, dat hij op eigen houtje aan het speuren wou slaan. En speuren was op dit ogenblik, nu de m.a.d.s. gewaarschuwd was, - een zéér gevaarlijke bezigheid! Het gevoel van gevaar werd bijna tastbaar, - nu Sibilio òòk achterbleef! Het was niet moeilijk deze beide feiten te combineren en de uitkomst was verschrikkelijk! Donald begreep dat ook - want toen ik hem toefluisterde: ‘Vismara en Sibilio blijven beiden thuis...!’ - antwoordde hij: ‘Ik weet wat je bedoelt! We moeten echter tòch meegaan!’ Waarschijnlijk was Donald van plan zich later op de een of andere manier ongemerkt uit de voeten te maken. Als er intussen maar niets gebeurde!- Deze gedachten waren - men zal het begrijpen - nu niet bepaald bevorderlijk voor de eetlust en daarom duurde het souper mij vandaag bijzonder lang. Tegen half negen ging het gezelschap naar de auto's. Vóór ons reed Sibilio weg. Als hij maar niet zo gauw zou terugkomen... In twee auto's reed het verdere deel van het gezelschap naar de Scala.- Honderden elegant geklede dames en deftig geklede | |
[pagina 152]
| |
heren wandelden in de gangen van het prachtige operagebouw heen en weer. Men knikte elkaar toe, sprak een paar woorden en paradeerde dan verder. Ik verdacht er velen van, dat ze hier niet kwamen om der wille van de muziek, maar om te tonen: ‘Ik ben er ook!’ Het spreekt vanzelf, dat signor Corelli en zijn gasten veel bekijks hadden. Wie er maar even aanspraak op kon maken, kwam onzen gastheer de hand drukken. Toen wij in de loge plaats hadden genomen, voelden we veel blikken op ons rusten en ik voor mij was dan ook blij, toen de lichten doofden en het orkest de ouverture inzette. Ik keek Donald aan - zou hij nú wegsluipen? Hij zat met z'n hoofd in zijn handen, blijkbaar in diep gepeins. Ik wou niet storen. Trouwens, ik vertrouwde er op, dat hij wel het geschiktste moment zou bepalen. Dus draaide ik me om en... stootte tegen Corelli's arm. Hij stootte op z'n beurt tegen de grote toneelkijker, die op de ballustrade lag en het zware voorwerp sloeg naar beneden. In de volgende seconde hoorden we een gil, - dan uitroepen: ‘Hij is gewond!’ - ‘Bloed!!’ ‘O, - hij is dood!’ Corelli en ik sprongen op, en stormden naar beneden. Toen wij de zaal betraden was daar alles al rustig. De gewonde was naar buiten geleid, - wij liepen hem achterna en ontmoetten hem nog juist in de gang. De man zag lijk-bleek; op zijn voorhoofd kleefde bloed en uit de zakdoek, die hij tegen de wond hield, sijpelde een dun straaltje van de kostbare vloeistof. ‘Ik zal hem direct naar een ziekenhuis brengen’, zei Corelli tot mij. Hij sprak enkele woorden met den gewonde en wij liepen naar de auto toe. De chauffeur was nergens te bekennen. ‘Dàn zal ik maar zelf chaufferen!’ besliste Corelli. Hij liet den man voorzichtig plaats nemen, zette zich achter het stuur en gaf gas. ‘Ik kom zo gauw mogelijk terug’, riep hij mij nog toe en de auto schoot vooruit. Ik keerde naar de loge terug, stelde allen gerust en wendde me tot Donald: | |
[pagina 153]
| |
‘Nu, wanneer gaan we?’ Hij antwoordde niet. Hij zat nog steeds met zijn hoofd in de handen en had de ogen gesloten. Als ik niet beter wist, had ik er een eed op kunnen doen dat-ie sliep! Nu begreep ik dat hij nog steeds bezig was met het verwerken van een moeilijk vraagstuk - welk?? - en keerde me weer om.- De opvoering was technisch tot in de puntjes verzorgd en de acteurs overtroffen zichzelf. De muziek stroomde wild en onstuimig - en sleurde me mee in haar tomeloze vaart. Ik vergat alles, - vergat de Scala, vergat Donald, vergat zelfs den m.a.d.s.... Toen - het liep al tegen het einde van de eerste acte, - voelde ik een beleefde tik tegen mijn arm. Ik ontwaakte als uit een droom en keek eerst nietbegrijpend om me heen. ...Ik zat in de Scala! En die man achter me was een portier! ‘Signore! Deze brief werd voor U gebracht. Men zei, dat het uiterst dringend was!’ ‘Dank je!’ - Een brief? Uiterst dringend? Ik scheurde de enveloppe open en las: ‘Sibilio is om kwart voor negen bij Tarani's gevangenis gearriveerd. Hij had een lang gesprek met hem, - dat zeer opwindend scheen geweest te zijn - en voerde vervolgens een gesprek met den commissaris, over de invrijheidstelling. Resultaat van dit gesprek kon ik nog niet te weten komen. In enkele seconden had ik het nieuws verwerkt. Sibilio was dus niet naar de villa en Guglio Vismara was dus niet in gevaar!! Gelukkig! Ik was werkelijk dol-blij!! ‘Galeozzi bericht mij hier, Donald, dat Sibilio...’ Ik hield verbaasd op. | |
[pagina 154]
| |
Donald zat nu te knikkebollen!! Hij sliep nu werkelijk!! Vergissing was onmogelijk!! ‘Donald!’ - Geen antwoord. ‘Donald!!’ - Geen antwoord. Ik stond op en bracht mijn mond bij zijn oor. ‘Donald!!!’ - Hij schudde zijn hoofd en - dommelde weer in. O, God, wat was er gebeurd?? Dit was toch geen normàle slaap! Ik trok aan zijn arm, schudde hem heen en weer, trok 'm tenslotte aan zijn haren - en eindelijk, eindelijk sloeg hij de ogen op. Baranzo draaide zich om. ‘Wat is er met mr. Grabley?’ ‘Och, niets bijzonders, hij voelt zich onwel. Ik ga met hem even naar buiten. Maar laat U zich niet storen!’ Ook de dames en de heren Vismara en Manzoni stelde ik gerust en expedieerde Donald dan met veel moeite de gang op. Hij kon nauwelijks lopen en leunde zwaar op mijn arm. ‘Wat is er gebeurd, Donald?’ Hij antwoordde nog steeds niet. Met de hand wreef hij zich de ogen uit - die flets en mat stonden. En dat bij hem - waar ze altijd vol tintelend leven waren! ‘Donald!!’ Toen kwam voor het eerst een woord van zijn lippen: ‘Dorst!! Water!!’ Ik voerde hem naar een was-kamer en liet de waterstraal lopen. Dan gaf ik hem een groot glas van 't ijskoude water, dat hij in één lange teug naar binnen sloeg. Toen duwde hij zijn gezicht in de waskom en plaste enige tijd rond. Langzaam aan werden zijn bewegingen energieker en toen hij zijn gezicht weer had afgedroogd, zag ik dat zijn ogen weer de oude uitdrukking hadden. ‘Een slimme kerel, die m.a.d.s.!’ zei hij waarderend. ‘Als hij nog een beetje meer geluk gehad zou hebben, zou ondergetekende en zijn geheim voorgoed uit deze wereld zijn verdwenen!’ ‘Dus je gelooft aan een aanslag op je leven?’ | |
[pagina 155]
| |
‘Juist Johny! Ik ben er van overtuigd, dat de dood slechts door de een of andere gelukkige omstandigheid niet is ingetreden.’ ‘En waarom?’ ‘Omdat de m.a.d.s. zich in 't nauw gedreven voelt! Hij weet dat zijn einde nadert! Johny, Johny, jou zeg ik het, - ik zal de zaak tot het bittere einde uitvechten! Johny, my friend, we kunnen ons voorbereiden op een gevaarlijke strijd, - de m.a.d.s. zal zich niet zo gauw gewonnen geven. Maar we zullen de tanden op elkaar zetten en dóórstrijden, - is 't niet?’ ‘Op mij kun je rekenen, Donald!’ ‘En nu iets anders, Johny. Is er in den tijd, dat ik een uiltje knapte, iets bijzonders gebeurd?’ ‘Ja, twee dingen, - één onbelangrijk en één belangrijk’. Ik vertelde hem het incident, door de vallende kijker veroorzaakt en de ontvangst van Galeozzi's brief. - ‘Deze brief zegt ons, dat we niets te vrezen hebben - wat Vismara betreft, bedoel ik - omdat Sibilio immers de énige van onze verdachten was, die niet in ons gezelschap vertoefde!’ ‘Justement, - en tòch moeten wij nu een kijkje “thuis” nemen! Ga jij je eerst eens overtuigen, of alle “verdachten” nu ook werkelijk aanwezig zijn - zeg dan, dat je met mij een paar minuten gaat wandelen en kom onmiddellijk hier terug!’ In de loge was al enige ongerustheid ontstaan over Donald's toestand en ik haastte mij te verklaren dat 't niets ernstigs was. ‘Nu, is me dat een avond met incidenten!’ zuchtte Corelli, die inmiddels teruggekomen was. ‘Hoe staat het met “Uw” patient?’ informeerde ik, - ondertussen alle personen goed opnemend. Ja, ze waren allen present: Cesare Vismara, Silvio Manzoni, Baranzo.- ‘Redelijk wel!’ antwoordde Corelli. ‘De wonde is verbonden en ik heb nog een pleister gelegd in de vorm van een paar bankbiljetten. En de geneesheer, met wien ik na het onderzoek nog een onderhoud had, - daarom | |
[pagina 156]
| |
bleef ik zo lang uit - verklaarde mij met de meeste nadruk, dat er absoluut geen gevaar bestaat.’ ‘Nu, dat is maar gelukkig! Ik voel me nl. de hoofdschuldige!’ verzekerde ik, geheel naar waarheid. Nogmaals de verzekering gevend, dat ik vóór het begin van het tweede bedrijf terug zou zijn, - nam ik met een buiging afscheid. Het gezelschap stond ook op, omdat de pauze juist was begonnen. Donald wachtte me op met een ongeduldig gezicht. We stapten dadelijk weg en het hier volgende gesprek werd gedeeltelijk op straat, gedeeltelijk in een taxi gevoerd, die ons in een krankzinnig tempo naar de villa voerde. Donald informeerde eerst naar de toestand van het slachtoffer mijner onvoorzichtigheid en verzocht me dan de brief van Galeozzi woordelijk te vertalen. ‘Ik snap niet,’ begon ik, ‘wat het doel van ons bezoek is! Tenzij - je niet aan de mededelingen van Galeozzi gelooft!’ ‘Ik geloof er wèl aan, Johny, Sibilio heeft geen voet gezet in de villa. En tòch ben ik niet gerust!’ ‘Maar de verdachten zijn toch...’ ‘...de hele tijd in jouw gezelschap geweest, wil je natuurlijk beweren! Ik wil je niet beledigen, maar ik wil je toch onder het oog brengen, dat je aandacht op deze avond het een en ander te wensen overliet, - gezien het feit, dat je mij een hele tijd rustig hebt laten doorslapen!’ ‘Neen, Donald’, verdedigde ik me, ‘zó geboeid was ik toch niet, om niet te bemerken dat een van de verdachten geruime tijd is weg geweest, - een moord bega je gewoonlijk niet in vijf minuten! Trouwens, de weg naar en van de villa duurt óók wel een goed half uur, - gelijk wij nu zelf zullen kunnen constateren.’ ‘En toch,’ hield Donald koppig vol, ‘heb ik het gevoel, dat er iets in de villa gebeurd is!’ ‘Maar dat is toch met geen mogelijkheid logisch te verklaren, - tenzij...’ ‘...tenzij...?’ | |
[pagina 157]
| |
‘...tenzij je aanneemt, dat ik blind was!’ Donald keek me glimlachend aan. ‘Johny - je was blind! In geestelijke zin!’ Toen hield ik mijn mond maar, omdat er met detectives niet te praten valt. En juist op dat ogenblik hield de taxi, piepend en knarsend, voor de villa stil. |
|