De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
Hoofdstuk X.
| |
[pagina 119]
| |
(in letterlijke zin!) - uiterst elegant gekleed; zelfs enige graden tè elegant, waardoor hij juist het tegenovergestelde effect bereikte. Hij beende met grote stappen naar binnen, boog drie keer en teemde drie keer zijn: ‘Mag ik de eer hebben? Beaconsfield, James William Beaconsfield uit Londen!’ En Donald en ik moesten... ‘Aangenaam!’ mompelen. Ik kon een glimlach niet bedwingen, zelfs in dit gespannen ogenblik, waar over leven of dood beslist zou worden... Mr. Beaconsfield vatte deze glimlach echter op als een sympathie-betuiging en revancheerde zich door naast mij plaats te nemen en mij een dikke sigaar aan te bieden. Mr. Plumpth trok een streng gezicht en wendde zich tot Sibilio: ‘Veroorlooft U mij, dat in dezen... heer, die uit... Engeland heet te komen en... tot onze organisatie wil behoren, even aan de tand voel?’ ‘Maar natuurlijk, - U is er beter in staat toe dan ik!’ Mr. Jonathan B. Plumpth zette zich breed-uit in zijn stoel, trok een gezicht van een rechter-van-instructie en begon - op scherpe toon: ‘Wat is de “sleutel der zwijgzaamheid”?’ ‘Dat weet ik niet. Ik...’ ‘Waar ligt de “poet” in Londen?’ ‘Dat weet ik toch niet, ik...’ Sibilio keek hem zéér eigenaardig aan en mr. Plumpth vervolgde meedogenloos scherp: ‘En hoe komt het, dat ik U nog nooit in Londen gezien heb?!’ Bravo, Donald, - dat was een meesterstuk! ‘Ik... ik...,’ bibberde mr. Beaconsfield van angst, - ‘U... U...’ lachte mr. Plumpth sarcastisch, ‘U zou wel eens in verbinding kunnen staan met 'n zekere nuttige instelling. Scotland Yard genaamd!’ De arme Engelsman - die op zo'n ontvangst zeker niét was voorbereid!! - tastte met beide handen naar zijn voorhoofd; stond op, ging zitten, stond wéér op, plofte wéér neer en stotterde: ‘Maar heren... heren... laat | |
[pagina 120]
| |
U me toch alstublieft uitspreken! Ik kan me legitimeren, absoluut betrouwbaar legitimeren!’ ‘Dat wil ik hopen,’ meende Sibilio droogjes en er was iets in z'n toon, dat mr. Beaconsfield deed inéénkrimpen. ‘Ik kom heel zelden naar Londen. Ik heb Wijk - O.K. 15 - U begrijpt dus... ik ontvang de “poet” door bemiddeling van...’ ‘Door bemiddeling van...?’ ‘... van Thorton.’ ‘Dàt klopt!’ zei mr. Plumpth en zijn toon was een graadje minder streng. ‘En verder? Wat kunt U nog meer vertellen? U bent zeker nog nooit op het hoofdkantoor geweest?’ ‘Neen - of toch: één keer, één enkele keer. Cenessy heeft het me gevraagd. Cenessy kent me heel goed. Héél goed, heren! Kijk - hier hebt U een brief van 'm!’ Hij zocht in al zijn zakken, vond niets, zocht nóg eens, - en bracht dan eindelijk een groezelig stukje papier te voorschijn, dat hij aan Sibilio gaf. Deze bekeek het van boven naar beneden en vroeg dan: ‘Ja, maar hoe weet ik, of Cenessy het werkelijk geschreven heeft?’ Mr. Beaconsfield haastte zich te verklaren: ‘Dat ziet men toch op de eerste blik, als men Cenessy's pootje ééns in z'n leven gezien heeft. Hier, kijkt Ú eens -’ hij gaf 't papier aan Donald - ‘U kent 'm toch!’ Mr. Plumpth wierp er even een blik op en gaf 't dan aan mij. ‘U moet weten, dat mijn vriend Dubois al mijn correspondentie in orde maakt. Als hij zegt, dat het Cenessy's pootje is, dan is het werkelijk zo!’ Ik zag me genoodzaakt enige rimpels in mijn voorhoofd te trekken, het groezelige papiertje en de onleesbare hiëroglyfen een tijdje met de blik van een deskundige te bekijen en alsdan te verklaren: ‘Mr. Beaconsfield heeft de waarheid gesproken. Dit ìs het schrift van Cenessy!’ | |
[pagina 121]
| |
Sibilio achtte het bewijs van betrouwbaarheid geleverd en begon te vragen: ‘En wat kwam U nu in Italië doen?’ Mr. Beaconsfield zag er uit, alsof een centenaars-last van 'm afviel. Zijn gezicht kreeg weer zijn gewone, van-vriendelijkheid-druipende glimlach en hij antwoordde op dienstwillige toon: ‘Ja, ziet U, ... bijna alle mensen van het hoofdkantoor zijn achter slot en grendel gezet en een hele sliert “werkers”, die zich op dat ogenblik óók in het “café” bevond. Cenessy schijnt een nogal uitvoerige bekentenis te hebben afgelegd...’ ‘Ja, dat weten we al lang,’ constateerde Sibilio korzelig, ‘en verder?’ ‘Dan is er nog een heel merkwaardige geschiedenis. U moet weten, dat een zekere Donald Grabley, een héél gevaarlijke kerel, sinds enige tijd in Italië zit. Ik geloof nu, dat die Grabley nog steeds in verbinding met Scotland Yard staat en het zou me niet verwonderen, als-ie op de een of andere dag hier kwam kijken - in een goede vermomming natuurlijk! Daar is hij een meester in!’ ‘Hm, dat is eigenlijk ook niets nieuws. Overigens geloof ik niet erg aan detectives, die in vermommingen “het hol van den leeuw” binnengaan. Hoe het ook zij, die mr. Grabley zal zijn bezoek niét brengen, zonder dat ik hem gezien heb en àls ik hem zie, dan zal hij wel niet in staat zijn er meer van te vertellen!’ ‘Ja, U moet uiterst voorzichtig zijn! Uiterst voorzichtig! ...’ ‘Dank U voor de waarschuwingen,’ onderbrak Sibilio hem sarcastisch. ‘Hebt U nòg iets?’ ‘Nog iets? Hm, - nee, mr... mr... niets meer.’ ‘Dan kunt U nu wel gaan,’ vond Sibilio koeltjes. Mr. Beaconsfield stond op, - maakte weer drie diepe buigingen en verdween met 'n: ‘Heren, - Uw dienaar! Als U een betrouwbaar mannetje in Engeland nodig hebt, sta ik altijd tot Uw beschikking!’- | |
[pagina 122]
| |
‘Idioot!’ mompelde Sibilio. ‘Als er veel van zulke mensen in de Engelse organisatie zitten, is het geen wonder, dat ze tegen de lamp liepen.’ Een klok sloeg half zes. ‘Heren, - excuseert U me een ogenblikje, ik zal eens gaan kijken, of de “baas” U nu ontvangen kan. Ik geloof wel, dat hij U persoonlijk zal willen spreken!’ Hij boog en verwijderde zich. Niet in de richting van de speelzaal, doch juist naar de andere kant. Het gebouw scheen flink groot te zijn! Nauwelijks was de deur achter Sibilio gesloten, of er klonk uit twee monden een langerekt: ‘Pfffff!!!’ - - de spanning had zich aldus een uitweg gebaand! Donald trok zijn hand uit de rechterzak - de hele bespreking door had hij haar op de browning gehouden om bij een eventueel conflict de éérste te zijn. Nu was het gevaar echter geweken! ‘Bravo, Johny, je hebt de vuurproef uitstekend doorstaan!’ ‘En jìj dan, Donald!’ ‘Ik had toch al meer ervaring. En het schijnt werkelijk dat ervaring op den duur de sensatie van gevaar te niet doet; denk b.v. aan de glazenwassers der wolkenkrabbers, die zonder de minste vrees aan hun lijn bengelen, daar hóóg boven de aarde, - van waar uit een val zeker voor 100% dodelijk is!’ - Men ziet het, zelfs op dit ogenblik voelde Donald nog de lust om te doceren! Hij scheen zijn beroep werkelijk misgelopen te hebben! ‘Wat zeg je...’ begon ik de éérste van een hele rij vragen te formuleren. Doch Donald viel me dadelijk in de rede. ‘Johny, - nú komt pas het belangrijkste deel van onze speurtocht! Het deel, waarom ik 't hele karwei eigenlijk ondernomen heb: de houding van den “baas”!! Je kent mijn stelling al: de “baas” is onze m.a.d.s. en in dàt geval zal hij ons nièt ontvangen. Ontvangt hij ons echter wèl, dan is hij zeker NIET de m.a.d.s. en heb | |
[pagina 123]
| |
ik al mijn conclusies tot nu toe op los zand gebouwd. - Je voelt wel, Johny, welk een belangrijke ontdekking de volgende minuten ons zullen brengen!’ ‘Sibilio heeft nog al veel tijd nodig, om onze komst bij den “baas” aan te kondigen!’ constateerde ik met enig wantrouwen. ‘Zó veel tijd, dat ik geloof te mogen aannemen, dat de “baas” weigert ons te ontvangen. Overigens... zal het zaak zijn de bewegingen van Scotland Yard met uiterste nauwgezetheid gade te slaan!’ De laatste woorden sloegen als een tang op een varken en ze waren dan ook slechts uitgesproken omdat Sibilio juist op dat ogenblik de kamer binnentrad. Met zijn gewone slagvaardigheid had Donald het laten voorkomen, alsof we slechts nog wat over de zaak hadden nagepraat. De opmerkingen van Donald deden me nu het gezicht van Sibilio met zeer grote belangstelling en opmerkzaamheid bestuderen. En zo zag ik enkele kleinigheden, die mij anders zeker niet waren opgevallen. Het is onmogelijk de uitdrukking van Sibilio's gezicht met één woord te beschrijven, - omdat zich heel wat gemoedsbewegingen er op aftekenden, al deed hij ook zeer veel moeite om zijn gezicht onverschillig te houden. Ik zag daar ten eerste: verrassing, - onaangename verrassing. De ‘baas’ scheen iets van ons verteld te hebben, dat hem geheel nieuw en zeer onaangenaam in de oren geklonken moest hebben. Daarnaast zag men: ongeloof - hij kón dat ‘iets’, wat de ‘baas’ verteld had, met geen mogelijkheid geloven. En ten slotte was er nog iets in zijn levendige gelaatsmimiek, dat ik niet kon analyseren. De ‘baas’ zou ons dus nièt ontvangen... Het duurde enkele seconden, voor Sibilio zich in die mate beheerst had, dat hij met een vèrre van kalme stem kon zeggen: ‘De “baas”... de “baas”... verwacht U!’ Even zag ik verwondering oplichten in Donalds oog, - dan was hij reeds opgestaan met een: ‘Wij volgen U, mr. Sibilio!’ | |
[pagina 124]
| |
Sibilio stapte op de deur toe. In één onderdeeltje van een seconde zag Donald kans me iets toe te fluisteren, zó zacht, dat het bijna onhoorbaar was: ‘Hand in rechterzak!’ Dat betekende dus: revolver voor schieten gereed houden!! Waarom?? Bij de deur ontstond een wedstrijd in beleefdheid tussen mr. Jonathan B. Plumpth en signor Sibilio: ze wilden elkaar met alle geweld de voorrang verlenen; de Engelsman won het en tenslotte ging Sibilio als eerste de gang op. Het was een brede gang, en zeker een vijftal meters lang. Er brandde slechts één lamp - alle andere lampen, - er waren er, gelijk ik opmerkte: vier! - waren gedoofd. Die ene lamp brandde aan het begin van de gang, - zodat een heel stuk ervan in donker lag. Nauwelijks waren wij de gang opgelopen, of er speelden zich enkele gebeurtenissen af, - razend snel achter elkaar, in nauwelijks enkele seconden: Uit het donkere gedeelte van de gang klonk plotseling - in zéér slecht Engels: ‘Halt, - geen stap verder of wij schieten!!’ Nòg was deze uitroep niet verklonken, of Donald had Sibilio bij zijn schouder gepakt en drukte hem vliegensvlug de revolver tegen de rug. Ik had nog zoveel tegenwoordigheid van geest, om achter Donald te gaan staan en eveneens mijn revolver te trekken. Nu waren wij door het lichaam van Sibilio dus gedekt!! Daar wij nog in het licht der lantaarn stonden, moest de situatie ook onze belagers duidelijk zijn. Donald gaf me ten slotte nog een korte aanwijzing, die ik aldus in het Italiaans overbracht: ‘Revolvers dadelijk weggooien! Wij tellen tot drie, - dan wordt er geschoten! Signor Sibilio, U begrijpt, dat U ons met Uw leven borg staat voor onze veiligheid!’ Even een stilte - de kerels wachtten blijkbaar op het bevel van Sibilio; als hij niet geneigd was z'n mond te openen, zou het wel eens zéér miserabel met ons kunnen | |
[pagina 125]
| |
uitzien! Er kon iemand in onze rug komen, - er kon... ‘Laat de revolvers vallen!’ klonk toen gelukkig de stem van onzen ‘gijzelaar’. Twee metalen voorwerpen vielen op de grond. Waren er maar twéé vijanden? Gek, ik had de indruk, dat daar minstens drie personen stonden, die... ‘Pang!!!’ Een kogel suisde rakelings langs Donalds hoofd en sloeg in de deurlijst achter ons. Bijna op hetzelfde ogenblik vuurden ook onze revolvers. Eén kogel sloeg tegen de wand en één... ‘Au!’ gilde een der mannen in het donker. ‘Mijn schouder!’ ‘Dat was een waarschuwing, mijne heren!’ deed ik me horen. ‘De volgende keer zult U niet één maar elf kogels uit ieder van onze revolvers ontvangen! En daar zullen heel wat treffers bij zijn!! Ook voor de gezondheid van Uw leider, den hoog geachten heer Sibilio, kunnen we in dat geval geen garanties afgeven!’ Ik had op spottende toon gesproken, om ze te sugereren dat wij ons niet al te zeer bedreigd voelden. Het gevolg bleef niet uit: er klonk weer het gekliklak van een vallende revolver... ‘En nu zult U ons verplichten, door langzaam - héél langzaam vooral, heren! - enige stappen naar voren te doen. Ik zal tellen, - stap voor stap dus voorwaarts! Eén! Twéé! Drie! Vier!’ Ik zag drie mannen, in Napolitaans costuum en met tronies, waarvan men het boef-achtige kon aflepelen... ‘Vijf!’ Zij maakten een pas naar voren - en wij: Sibilio, Donald en ik - één naar achteren - naar de opening van de deur dus. ‘Zes!’ Weer dezelfde beweging. Nog één stap en wij zonden in de kamer staan! ‘Zeven!!’ Wij stonden in de kamer en de drie ‘geboeften’ in | |
[pagina 126]
| |
het volle licht. O, wat een tronies - woest en vol lidtekens, - om er nachtmerries van te krijgen! Ik deed nog een dringende waarschuwing horen, dat de heren vooral geen streken moesten uithalen en liep dan uit de rij. Eén-twee-drie - en de deur was toegeslagen en de sleutel in het slot omgedraaid! Toen wisselden Donald en ik één langen blik. Voor woorden hadden we nog geen tijd! Want de kerels zouden de gang natuurlijk door een achteruitgang verlaten en dan de vóór-ingang weer binnenkomen! We waren nog lang niet veilig! Donald nam Sibilio onder de arm en beduidde mij, dat ik hetzelfde doen moest. Zo liepen we haastig - met den gewilligen ‘gijzelaar’ tussen ons in - de grote speelzaal door.- Er was nog veel publiek, - vooral rijke touristen! - en wij konden ons hier vrijwel veilig voelen. Onder de ogen van zó veel getuigen zouden de heren toch niets durven te ondernemen! Toen wij te midden der spelers stonden, richtte Donald eindelijk het woord tot Sibilio: ‘Hoort U eens, mijn waarde heer, wij willen niet àl te lang de eer en het genoegen van Uw gezelschap hebben. Daarom dus nog slechts enkele woorden: Wij zijn hier gekomen, om U te waarschuwen. In plaats van ons dankbaar te zijn, hebt U ons zulk een ontvangst bereid!’ ‘Ik...’ wou de ander hem in de rede vallen. ‘Ik weet wat U zeggen wilt: Uw schuld is dat niet. Waarschijnlijk heeft de “baas” van iemand uit Engeland, die mij niet welgezind is, de een of andere verdachtmaking ontvangen.’ ‘Die...’ ‘Spaart U de moeite, het interesseert me volstrekt niet, wat de een of andere lummel schrijft! Ik wil het gebeurde niet al te tragisch opvatten, - mocht U mij nog iets willen meedelen of vragen, zo wil ik U ditmaal nog terwille zijn, - omdat mijn eigen belang heel nauw met het | |
[pagina 127]
| |
Uwe verbonden is! U kunt me schrijven naar Milaan of naar Rome, poste restante. U begrijpt, dat ik niet genegen ben nog eens met Uw zonderlinge methodes kennis te maken; ik noem U daarom ook niet één stad, maar twéé, - die wel een eindje van elkaar af liggen! En nu: bonna seraGa naar voetnoot*), signor Sibilio!’ We lieten hem los en hij verwijderde zich haastig. Bij de zware portière, die de speelzaal afsloot, keek hij nog éven om: zijn blik was die van iemand, die een nederlaag geleden heeft en zich voorneemt deze bloedig te wreken... Het éérste wat we deden was een café nero bestellen - extra sterk! - en het prikkelende en opwekkende nat naar binnen slaan, - in één lange teug. Toen pas keken we elkaar wéér aan - en glimlachten. ‘Dat was dàt’, constateerde Donald voldaan. ‘Het ging nog al filmachtig snel, doch we hebben onze kalmte weten te bewaren en...’ ‘...den vijand één slag vóór te zijn!’ ‘Juist, Johny - en dat is het geheim van alle succes!’ ‘Zullen wij ons nu op weg begeven, of wil je liever wachten tot het hele gezelschap opbreekt?’ ‘Ik geef aan dat laatste verre de voorkeur - vanwege de gezondheid, - ...’ ‘...de gezondheid?’ ‘...de gezondheid, die door zo'n onberaden handelwijze ernstig in gevaar gebracht zou kunnen worden, gezien de donkere, eenzame steegjes en - onze drie oude bekenden, die de zaal zoëven betreden hebben!’ Hij wees me met zijn ogen de richting aan en ik keek er zo onopvallend mogelijk heen. Jawel, daar zaten ze: de Drie Boeven-Tronies, - in afwachting van onze glorieuze aftocht. Het ware - van hun standpunt uit gezien - veel verstandiger geweest buiten, ergens in een van de steegjes, - te wachten, dan hier, waar ze onder onze contrôle zouden staan. Maar ja, ze konden goed met een revolver of een dolk omgaan, - te verwachten, dat ze | |
[pagina 128]
| |
hun verstand even goed zouden gebruiken, zou zeker te veel geweest zijn! ‘Ja, maar’, viel me toen in, ‘over een kwartier vertrekt het avond-vliegtuig!’ ‘Dan zullen we dus met het ochtend-vliegtuig moeten gaan!’ ‘En de nacht...?’ ‘...doorbrengen in een der vele en goede hotels! Samen met een deel van dit gezelschap, dat waarschijnlijk wel in “Palace” zal huizen. In elk geval zetten we geen stap buiten deze speelzaal zonder de begeleiding van minstens twintig mensen. Dat is onze énige kans, om heelhuids uit deze val te komen!’ En zo waren wij genoodzaakt nog ruim drie kwartier in de speelzaal zoek te brengen. Weliswaar was zo'n rust na al die verbijsterend-onverwachte gebeurtenissen zeker niet onwelkom! Donald weigerde natuurlijk op dit ogenblik iets los te laten en zo was ik geheel aangewezen op mijn eigen gedachten. Die alleen om één ontdekking speelden: De ‘baas’ is de m.a.d.s.!! * * *
Pas tegen half zeven vonden de dames en heren het tijd, om zich op weg te begeven, teneinde het souper te gebruiken. De overgebleven jetons werden ingewisseld - véél was het niet meer! - en daarna verliet het gezelschap, gegroupeerd naar het hôtel, waar ze woonden, - het ‘wereldberoemde speelhol van Napels' sprookjes-achtige onderwereld’. Wij sloten ons aan bij een vrij talrijke groep, die in het ‘Palace’ huisde en liepen, omringd door de touristen, de zaal uit. De Drie Boeven-Tronies keken ons aan met wraakzuchtige blikken en toen we langs hen kwamen siste een van hen me toe: ‘We zien elkaar nog!’ ‘Ik hoop voor jullie - van niet!’ antwoordde ik kalmpjes. | |
[pagina 129]
| |
Het antwoord kon ik al niet meer verstaan, doch veel vriendelijks was het zeker niet... Voorafgegaan door een heer-in-smoking, - de man, die de vreemdelingen tot een bezoek aan de ‘sprookjesachtige onderwereld van Napels’ verleidde - kwamen we vlug vooruit door het labyrinth der steegjes. Toen hadden we een merkwaardige ontmoeting... Twee elegante heren stonden in een der straatjes te praten. Het duurde enige tijd, voor ik ze herkend had: de gebroeders Vismara, twee ‘gepommadeerde’ jongelui, - twee van onze ‘verdachten’, met wie ik kennis maakte op het éérste feestje, (beschreven in hoofdstuk III). Twee totaal onbetekenende jongelieden, die ik geen moment mijn aandacht schonk. En nu zag ik ze opeens hier! Ze waren in druk gesprek en het zou Donald en mij heel wat waard geweest zijn, om te horen waarover dat gesprek ging. Het was ons echter onmogelijk ons van 't gezelschap af te scheiden en zij spraken half-luid. Zo konden we in 't voorbijgaan slechts enige woorden opvangen. Guglio Vismara: ‘...om er kippevel van te krijgen. Echt een buurt voor een opiumhol!’ Cesare Vismara: ‘Er is ook geen mens, die je beveelt je neus in vreemde zaken te steken! Je zou op het ogenblik best bij “Motta” kunnen zitten en een expresso pikken, om je voor te bereiden op een overvloedig maal bij “Palace”. En in plaats daarvan...’ Dat was alles. Veel was het zeker niet, maar toch genoeg om de ontmoeting te maken tot een zeer bijzonder geval. Het feit, dat er over een ‘opiumhol’ gesproken werd, wees genoegzaam op het verband tusschen hun rondslenteren en het ‘café’; doch waarin bestond dat verband eigenlijk? Wilden ze een bezoek brengen aan de speelzaal? Op zichzelf geen verdacht verschijnsel. Doch waarom gingen ze er dan niet heen? Waarom stonden ze hier in een donker straatje te kletsen? Wilden ze misschien in het hol gaan spionneren? Dat was wel waarschijnlijk, gezien de | |
[pagina 130]
| |
woorden van Cesare: ‘Niemand beveelt je, je neus in vreemde zaken te steken!’ ‘In elk geval’, - was de conclusie waartoe ik kwam - ‘zijn de heren minder onschuldig en onbetekenend, dan ze er uit zien!’ Ik liet me tegenover Donald in dezelfde geest uit; hij sloot zich geheel bij me aan. ‘Hun gedrag, Johny, kan men zéér verdacht noemen!’ Wij waren intussen in het centrum der stad aangekomen en even later betraden we het ‘Palace’-hotel. Donald vroeg om een kamer op de derde etage en aan de straatzijde, - ‘om aan eventueele geveltouristen geen gelegenheid te geven hun kunsten te vertonen!’ Wij kregen kamer 96 en verwijderden ons met de sleutel van het appartement in de hand; de gérant ging ons natuurlijk vooraf. Op de trap bleef Donald staan om een sigaret aan te steken; toen ik er ook eentje uit de koker nam, fluisterde hij mij toe: ‘Kijk eens in die spiegel! Zie je den man, die nu een sleutel in ontvangst neemt?’ Ik wierp een blik in de grote spiegel van de hal: er stond een onopvallende heer, met dophoed, bij de tafel van den hoofdportier. Aan zijn sleutel bengelde een houten plankje met dik-geschilderd nummer; ik kon het zelfs van hier uit ontcijferen: Nummer 97! De kamer naast de onze! ‘Die vent’, vervolgde Donald, toen we verder naar boven stapten, ‘volgt ons al van de speelzaal af!’ ‘Zo!’ ‘Natuurlijk handelt hij in opdracht van den “baas”. Die wil natuurlijk graag zien, wat wij verder uitvoeren en met wien we samenkomen!’ - - Kamer 96 was een zeer ruim, zeer luchtig vertrek. Wij waren dan ook best tevreden; wij hadden geen bijzondere wensen, zodat de gérant zich dadelijk kon verwijderen. Dadelijk liep Donald op de deur toe en controleerde het slot. 't Bleek zeer betrouwbaar; ten overvloede bevond zich aan de binnenzijde nog een stevig grendeltje, zodat | |
[pagina 131]
| |
onverwacht ‘bezoek’ van buiten geheel en al ‘uitgesloten’ was! ‘En door het raam zal wel niemand naar binnen komen!’ meende Donald lachend. We begonnen ons te soigneren. ‘Het minste, wat ik van je verwachten mag, Donald,’ begon ik, ‘is wel een verklaring van alle raadsels en raadseltjes, waaraan ons bezoek zo rijk is geweest.’ ‘'n Pracht van een zin!’ ‘Ik bedoel in het bijzonder’, vervolgde ik onverstoorbaar, ‘hoe het zonderling gedrag van Sibilio nà het bezoek van mr. Beaconsfield te verklaren is!’ ‘Om dat te begrijpen moet je weten, dat er uit Engeland indertijd twéé brieven zijn verzonden. Eén van mr. Plumpth naar Napels, waarin hij zijn bezoek aankondigde en één van Anonymus, naar Milaan, waarin men enige voorzichtigheid tegenover dien mr. Plumpth aanbeval: er gingen nl. geruchten, dat hij zich in verbinding had gesteld met Scotland Yard, om aldus zijn straf te ontlopen. Scotland Yard was nl. reeds op zijn spoor en het zou niet lang duren of hij zou eveneens gearresteerd zijn. - Je begrijpt, dat de “baas” na het lezen van deze brief niet geneigd was ons te ontvangen!’ ‘Het kan zijn, dat ik niet bijzonder scherpzinnig ben, maar het nut van die twééde brief ontgaat me! Je vergrootte het risico van dat bezoek in héél belangrijke mate! En waarom? Dat gaat boven mijn petje, Donald!’ ‘Je moet weten, dat die twede brief verzonden werd aan... den m.a.d.s.!’ ‘Ik begrijp niet...’ ‘Laat me uitspreken, dan zul je 't al gauw begrijpen. Die brief werd gezonden naar de persoon, die ik voor den m.a.d.s. houdt. Ik hield den m.a.d.s. tèvens voor den “baas”, of beter: den “baas” voor den m.a.d.s. Het was dus de proef op de som: als de “baas” ons ontvangen zou, dan was hij nièt de m.a.d.s. en dan had ik me tevens lelijk vergist; dan zou ik van voren af moeten beginnen.’ ‘Maar hij heeft ons nièt ontvangen...!’ | |
[pagina 132]
| |
‘...dus heb ik me ook nièt vergist!’ ‘En je weet nu dus...’ ‘wie de man achter de schermen is!! Ja!!’ Ik zweeg en hapte naar adem.. ‘Dus de zaak is afgesloten?’ vroeg ik, toen ik me hersteld had van de verrassing. ‘Dat nog niet. Maar ze is in elk geval in haar laatste stadium getreden.’ ‘Als ik je nu eens vroeg, wie de m.a.d.s. is...?’ ‘Dan zou ik je niet antwoorden! Dus je vraagt het niet!!’ ‘Ja, maar één vraag moet je me nog beantwoorden: behoort de m.a.d.s. tot het stelletje verdachten, waarmee wij op het éérste feest kennis maakten?’ ‘Ja!!’ ‘Dan zal ik, zodra we in Milaan zijn, eens naar ze gaan informeren. Nog één vraag, - Donald - de aller-laatste: Is de “m.a.d.s.” werkelijk een man, of misschien een vrouw?’ ‘Neen, Johny, het vrouwelijk geslacht kun je geheel buiten beschouwing laten.’ ‘Dan blijven er dus -’ ik telde het op mijn vingers af: ‘nummer één: de vriend van Corelli - eh - hoe heette-ie ook al weer?’ ‘Commandatore Silvio Manzoni.’ ‘Juist: Manzoni. Nummer twee: Sibilio. Nummer drie: de gebroeders Vismara. Baranzo mag ik toch buiten beschouwing laten?’ ‘Ja, - maar je vergeet toch nog één persoon!’ Ik dacht een ogenblik na. ‘De enige, die overblijft, is: Corelli! Onzin!’ ‘Waarom, Johny? Je hoort toch wel eens van totaal onverwachte oplossingen in detective-gevallen?’ ‘Ja, in boeken. Maar ik weiger te geloven, dat “de ongekroonde koning van Milaan” ook maar iets er mee te maken heeft. Trouwens, - wat zou het motief kunnen zijn?’ Donald keek me plagend aan. ‘Als ik zo'n detective-uit-een-boek was, zou ik aanvoeren, | |
[pagina 133]
| |
dat Corelli reden te over had, om Tarani uit de weg te ruimen. Het is toch een publiek geheim, dat hij hem allesbehalve geschikt vindt als schoonzoon? Waarom zou hij die inbraak niet geënsceneerd hebben, om de verdenking op Tarani te werpen?’ Ik schudde ongeduldig mijn hoofd. ‘Maak alsjeblieft geen flauwe grapjes. Ten eerste zou de millionnair Corelli zich geen 20 Millioen laten uitbetalen door de verzekering en ten tweede: het is psychologisch volkomen onverklaarbaar, dat een man van zijn positie zulk een complot zou smeden om zich van een ongewensten schoonzoon te ontdoen!! Alleen het afgetakelde brein van een detective-boekenschrijver zou zulk een mogelijkheid waarschijnlijk kunnen vinden! Dat is geheel en al onmogelijk, idioot, onzinnig en krankzinnig en wat je maar verder wilt!’ ‘Bravo, bravo!’ - Donald knikte ironisch - ‘voor een beginneling lang niet kwaad! Maar als deze reden dus uiteraard vervallen moet - kan er geen àndere reden zijn?’ ‘Welke andere reden zou er bij een man als Corelli, kunnen zijn?’ Donald knikte weer en zijn ogen keken in een onbestemde verte. ‘Inderdaad’, zuchtte hij, ‘inderdaad...’ - En dan, opeens meedeelzaam: ‘Kijk eens, Johny, - laten we eens analyseren, wat er eigenlijk gebeurd is. Een man wordt verdacht gemaakt, doordat men sporen rondstrooit, die naar hem toe leiden. Best, een geval, zoals er vele voorkomen en dat zo eenvoudig is, dat een rechtgeaard detective-boekenschrijver zich schamen zou, het te behandelen. Maar nu is er een kleinigheid, die ik niet van me kan afzetten: waarom was de m.a.d.s. zo gul met zijn “bewijzen”. Begreep hij niet, dat de kwantiteit de kwaliteit schaadt...? Kom, zó onnozel is hij heus niet! Hij hield er dus rekening mede, dat de politie op een gegeven ogenblik zou kunnen gaan twijfelen aan de waarde van zulke sporen. En zeker zou een bekwaam advocaat weinig | |
[pagina 134]
| |
moeite hebben, de rechtbank te overtuigen, dat geen verdachte, die niet totaal krankzinnig was, zó met de verdenking-wekkende voorwerpen zou rondspringen. Dus: waarom was de m.a.d.s. niet een beetje soberder in zijn bewijsvoering? Dat is de kern van het mysterie, Johny! Probeer, of de tanden van jouw intellect hem kunnen stukbijten. Mij is 't, naar ik stellig meen, gelukt. Maar tòch... hm... Weet je, my dear, er zijn soms ogenblikken in mijn leven, dat ik me met wanhoop afvraag, waarom ik detective geworden ben en geen fatsoenlijk burger-beroep gekozen heb... Kom, we zullen ons beneden laten troosten door de Lichte Muze en Lucullus, een uitgelezen paar, my dear friend!’ |
|