De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| |
Hoofdstuk IX.
| |
[pagina 100]
| |
en daarom was de ‘oude’ monsieur Dubois verdwenen, om plaats te maken voor een ‘nieuwen’. Doch in beide Dubois' huisde een zéér nieuwsgierige natuur! Zo was 't tweetal - Plumpth en de Fransman - ook nu in een druk gesprek gewikkeld; de omstanders hoorden weliswaar slechts een zeer enthousiaste beschrijving van de stad, die men gezien moest hebben voor men kon sterven, - wie dichterbij geweest ware, zou het volgende kunnen vernemen. ‘Heb je de revolver in je rechterzak zitten?’ Ik voelde even de bult onder mijn zakdoek. ‘Ja, present, kap'tein!’ ‘En je weet zeker,’ informeerde Donald, die niet gewoon was over één-nachts-ijs te gaan, ‘dat je er op het gewenste ogenblik mee kunt omgaan?’ ‘Dat is geen compliment voor mij, Donald! Als ik het nou nog niet wist, dan zou ik rijp zijn voor een zwakzinnigengesticht!’ ‘O.K., Johny, 't is maar voor alle zekerheid! Ik heb je toch al gezegd, dat in het bewuste café een revolver minstens even noodzakelijk is als een voetbal bij een match.’ ‘En ben je nog steeds niet bereid om de sluier op te heffen, die om dat “achter de schermen” hangt?’ ‘Maar natuurlijk, en als inleiding kan ik je de lectuur van dit kranten-artikel aanbevelen - hier, lees dat maar éérst!’ Hij gaf me een stuk van een krantenblad, doch vóór ik nog kon beginnen, kwam men melden: ‘Per Roma e Napoli, - partenza!!Ga naar voetnoot*)’ De passagiers stonden van de tafels op en samen met een tiental anderen begaven wij ons naar het gereedstaande vliegtuig. We installeerden ons in de comfortabele fauteuils en een minuut of drie later waren we reeds ‘in de wolken’ - richting Napels. Nu kreeg ik dan eindelijk gelegenheid het bewuste kranten-artikel te lezen: | |
[pagina 101]
| |
‘DE WITTE INTERNATIONALE’ ‘Zéér interessant!’ vond ik. ‘Alleen is me het verband tussen “achter de schermen” en de “Witte Internationale” nog niet geheel en al duidelijk!’ | |
[pagina 102]
| |
‘Da's nogal eenvoudig, zou ik zo zeggen! Wij gaan nu natuurlijk naar het hoofdkantoor van deze organisatie, gevestigd te Napels en wel in dat “café”, waar ik je al meermalen over gesproken heb.’ ‘Aha... en als ik het wel begrijp, dan verwacht je daar de heren Sibilio en Baranzo aan te treffen?’ ‘Juist, - en nòg iemand anders, die ons zeer in 't bijzonder interesseert...’ ‘Wie?’ ‘De man-achter-de-schermen in hoogst eigen persoon!’ ‘Deze voorspelling klinkt nogal ongelooflijk - maar ik heb al leren inzien, dat jou profetische capaciteiten een volkomen vertrouwen wettigen.’ ‘Dank je, zéér vereerd.’ ‘Nu je tòch aan het vertellen bent,’ maakte ik van deze gunstige gelegenheid gebruik, ‘zou je me meteen kunnen zeggen, wat deze merkwaardige uitspraak van je te betekenen had. Je weet wel: dat we verwacht worden!’ ‘Dat is óók zeer eenvoudig: ik liet uit Londen een brief verzenden, dat iemand van de Engelse organisatie - een zekere Jonathan B. Plumpth - zou overkomen, om de gevaarlijke situatie nader te belichten.’ ‘Ja, maar - 't is toch even goed mogelijk, dat er nog iemand anders uit Engeland over komt, iemand die werkelijk lid is van de organisatie!!’ Donald zweeg een oogenblik. Dan zei hij - mij daarbij recht in de ogen kijkend -: ‘Dàt risico moeten we op de koop toe nemen!!’ We zwegen even, beiden met ernstige gedachten bezig. Dan vroeg ik verder: ‘Hoe wist je eigenlijk, naar welk adres die brief van “mr. Plumpth” gezonden moest worden?’ ‘Uit observaties en inlichtingen, die een Italiaanse detective me verstrekte.’ ‘Heb je dan een medewerker?’ ‘Je bedoelt natuurlijk: nòg een medewerker. Immers jouw onvolprezen hulp heb ik ook. En wat die, medewerker betreft: 't is een oude politie-rot, die zijn sporen | |
[pagina 103]
| |
op dit gebied al verdiend heeft. Je zult waarschijnlijk wel kennis met 'm maken.’ ‘Zou hij ons niet kunnen helpen op de een of andere wijze? Nu wij in deze gevaarlijke situatie verkeren, zou het toch wel goed zijn buiten dat café iemand te hebben, die we kunnen vertrouwen.’ ‘Daarvoor is gezorgd, Johny, de Italiaan zal zich in dat café bevinden. Al zal hij ons weinig kunnen helpen, indien de heren door iemand uit Engeland zijn opgezocht. Dan weten ze dus, dat wij indringers zijn en zulke nieuwsgierige heren worden in deze kringen met een paar welgemikte blauwe bonen ontvangen!’ ‘Zeer bemoedigend!’ ‘Kop op, Johny, vertrouw op jouw en mijn geluk en - op de revolvers!’ * * *
Tegen half twaalf wandelden we al door de drukke straten van Napels, de wereld-beroemde stad en even vergat ik het hele avontuur en de weinig benijdenswaardige positie, waarin wij misschien zouden komen te verkeren. Ja, dit was Italië, zoals de vreemdeling het zich voorstelt! Operette-achtige decors, tintelend leven, geroezemoes. Schilderachtig uitgedoste mannen, die aan de talrijke vreemdelingen het een of ander probeerden te verkopen en ze daarbij ‘het vel over de oren’ haalden. De Baedeker-bestuderende, druk-fotograferende touristen kochten waardeloze prullen voor krankzinnig-hoge prijzen. Ook ons bood men velerlei aan, dat wij natuurlijk niet eens aankeken. Toen echter één koopman hardnekkig bleef aandringen, voegde ik hem een paar woorden in het Italiaans toe en hij droop dadelijk af met een ‘Scusi’Ga naar voetnoot*). Wij waren niet geschikt als ‘slachtoffers’... In één van de nauwe steegjes bevond zich een café, dat door bijna alle vreemdelingen bezocht werd. Tot mijn | |
[pagina 104]
| |
verwondering stapte Donald ook binnen en bestelde dadelijk een café nero - wat drink je anders in Italië? Een vijf minuten zaten we zo, kijkend naar het feestelijk-rumoerige gedoe daar buiten, toen een was-echte Napolitaan op ons toetrad en met rappe tong een afschuwelijk ‘schilderij’ aanbood, dat de haven van de stad moest voorstellen. En Donald - - kocht het! Juist wou ik vragen, of de Zuidelijke zon misschien zijn geestvermogens gekrenkt had, toen hij iets deed, dat me liet zwijgen, - uit pure verbazing. Met een breed, joviaal gebaar nodigde hij den Napolitaan tot zitten en bestelde luidkeels een ‘café’ voor hem. ‘Maar dat is toch...’ begon ik nijdig. ‘Goed geraden,’ knikte Donald en glimlachte ironisch, - ‘dat is onze geëerde en ijverige medewerker, signor Benito Ferraro, de man met een voornaam, die wereldbekendheid heeft!’ Toen was ik helemáál de kluts kwijt en zweeg beschaamd. Donald bleef dóór-glimlachen, doch zijn ogen kregen een ernstige uitdrukking. Mr. Plumpth informeerde bij den Napolitaan naar enkele bezienswaardigheden en onder de hand voerden Donald en signor Ferraro het volgende fluisterende gesprek: ‘Iemand uit Engeland overgekomen?’ ‘Neen, mr. Grabley,’ antwoordde de Italiaanse detective in afschuwelijk Engels. ‘Gelukkig voor ons kwam er geen één overwaaien. Als het wèl het geval geweest ware, zou ik U niet laten gaan, daar kunt U op rekenen, heren! Onze vrienden zijn zó gauw met hun revolver, dat een bezoek onder deze omstandigheid gelijk zou staan met zelfmoord. Ik weet uit eigen ervaring b.v., dat zij...’ ‘Later zal ik gaarne naar Uw ongetwijfeld interessante ervaringen luisteren, mr. Ferraro,’ onderbrak Donald hem ongeduldig, ‘laten we nú spijkers met koppen slaan. Dus: punt één is in orde. Verder nog nieuws?’ ‘Gisterenmiddag zijn Baranzo en Sibilio hier geweest. | |
[pagina 105]
| |
De brief werd ze voorgelezen en ze trokken een gezicht, alsof de dood hun op de hielen zat!’ ‘Ja,’ lachte Donald, ‘en gisterennacht, toen we ze in Milaan terugzagen, was de schrik nóg niet geweken!’ ‘Nou, 't is te begrijpen! Zoals U de zaak voorstelde, moest het hen wel lijken, alsof de politie hen weldra in de kraag zou pakken! Hoe het ook zij, - ze commandeerden dat de bewaking nog moest worden verscherpt en deelden mee, dat ze vandaag met het middag-vliegtuig terug zullen komen.’ ‘En wat doet de “baas”?’ ‘Weinig van gehoord. Er schijnt echter wel kans te zijn, dat-ie óók komt, om te horen wat U te vertellen heeft.’ ‘Dat bezoek zullen we met spanning tegemoet zien! Want -’ hij wendde zich tot mij - ‘de “baas” is niemand anders dan de m.a.d.s.!’ ‘De m.a.d.s.! Dat beteekent dus, dat-ie zich zelf aan ons zal voorstellen!’ ‘Je bent wel een beetje optimistisch, Johny!’ ‘Waarom? Als hij komt, zullen we toch van aangezicht tot aangezicht met den geheimzinnigen meneer staan!’ ‘Als hij komt...!’ ‘Dus jìj...’ ‘...ik geloof er niet aan! En met zeer veel reden, zoals je later zult inzien. Ja, ik ga zelfs zó ver, dat ik met nadruk beweer: àls hij komt, dan is hij NIET de m.a.d.s.!’ ‘Je spreekt weer in raadsels, sfynx,’ zei ik spijtig. Donald zat even met gesloten ogen na te denken. Dan wendde hij zich energiek tot den Italiaan: ‘Mr. Ferraro, ik dank U voor Uw inlichtingen. U hebt er zeker heel wat moeite voor moeten doen. Mochten we succes hebben, dan zal ik Uw aandeel in deze zaak natuurlijk niet vergeten.’ ‘Dank U, mr. Grabley!’ ‘'t Spreekt vanzelf - dank is dus overbodig. Laten we nog het volgende afspreken: ‘U begeeft U vanmiddag om drie uur al naar de zaal, waar de “pijpen” | |
[pagina 106]
| |
gerookt worden. Twee dubbellooppistolen met 24 schoten neemt U mee!’ ‘Tot Uw orders!’ ‘Mocht er onverwacht tóch iemand uit Engeland komen...’ ‘Neen,’ schrok Ferraro, ‘laten we daar maar niet over spreken!’ ‘Het heeft geen zin struisvogel-spelletjes met het Noodlot te spelen. Wij moeten met alle eventualiteiten rekening houden. Dus: mocht er iemand komen...’ ‘Dan heeft U natuurlijk mijn hulp nodig!’ ‘Dat is nog lang niet zeker! Mochten we Uw hulp nodig hebben, dan zal ik een schot lossen.’ ‘En ik kom dadelijk aanrennen! Met een revolver in iedere hand. Heren, U kunt op mij vertrouwen!’ ‘Tot vanmiddag dan, mr. Ferraro!’ ‘Ik zal er zijn in vermomming. U kunt me herkennen aan een witte chrysant in mijn revers.’ Hij boog diep en verwijderde zich met luide dankbetuigingen voor de vriendelijkheid van den Engelsen signor. Wij volgden hem even later. Toen we buiten stonden hield Donald me bij m'n schouder vast. ‘Waarom dat tragische gezicht?’ vroeg hij. ‘Omdat ik hoge prijs stel op m'n leven!’ antwoordde ik, geprikkeld door z'n zachte spot. ‘En dat schijnt danig in gevaar te lopen!’ ‘Ben ik niet met je eens, Johny. Als er niemand uit Engeland komt, hebben we niets te vrezen!’ ‘Ja, als, als!’ ‘Dus je bent van plan de resterende tijd - we hebben nog ruim drie uurtjes, omdat de heren toch pas met het middagvliegtuig komen - je bent dus van plan, zeg ik, de resterende tijd in ernstige meditatie door te brengen?’ ‘Moet ik misschien op mijn hoofd gaan staan?’ ‘Dat is niet bepaald noodzakelijk! Doch een gepaste vermakelijkheid is wel aan te bevelen. De beste voorbe- | |
[pagina 107]
| |
reiding voor een werkje, dat nogal veel van je zenuwen zal eisen, is wel: àlles op zij zetten en pret maken. Ik zeg het uit ervaring. Dus: allons enfants de la patrie!’ En mr. Jonathan B. Plumpth trok den kleinen monsieur Dubois met zich mee. Zijn krakerige stem schalde luid op, vertelde quasi-boos over zijn teleurstelling: de ‘Gouden Poort’ van Napels was alles-behalve ‘gouden’! Dat was je reinste oplichting! Een toevallig passerend touristengezelschap keek verwonderd op naar dien mopperenden Engelsman en in minder dan geen tijd ontstond er een heftig dispuut tussen mr. Plumpth en twee allerliefste Amerikaanse jong-ladies, over de al of niet gouden schijn van Napel's haven, die tenslotte eindigde in een dwaze weddenschap: als hij (de haven) ‘gouden’ was, zouden de dames het afschuwelijk schilderij, dat Donald van den ‘Napolitaan’ gekocht had, - in geschenk ontvangen. Zo niét, dan zou ‘Dad’, de benijdenswaardige vader van deze meisjes, ons een pak sigaren overhandigen. Het hele gezelschap sloot zich bij ons aan en zo trokken we in een luidruchtige optocht naar de haven. Het gesprek was - 't spréékt vanzelf! - verre van diepzinnig. Er werd veel luchtige zotte-praat verkondigd, er werd gespot en gelachen en de stemming was zó uitbundig-vrolijk, dat ook ik er in betrokken werd en letterlijk àlles vergat! Daar wij beiden de vermommingen van reeds-oudere heren droegen, was de verhouding tussen de beide jongedames en ons ongedwongen en een graadje intiemer, dan dit het geval geweest ware bij ons werkelijk uiterlijk. Ze noemden ons ook ‘Daddy’Ga naar voetnoot*), staken hun armen in de onze en met z'n vieren liepen we voor de anderen uit. In de haven zag men ons reeds van verre aankomen en op ons teken werden drie vissersboten - feestelijk opgesierd voor touristen-vervoer - in gereedheid gebracht en we sprongen er holderdebolder in, kwamen naast, op en dóór-elkaar te zitten. Er waren bijna twee keer | |
[pagina 108]
| |
zoveel personen als plaatsen en zo ontstond er een lachend gevecht, waaruit Donald en ik als overwinnaars te voorschijn traden en de beide jonge dames namen maar op onze schoot plaats. (We waren wegens ouderdom toch ongevaarlijk!) Hevig heen en weer schommelend - en dus onder hevig gegil van 't vrouwelijk deel der passagiers - kwamen de boten een flink stuk de zee in. Daar werden de zeilen even gestreken en het gezelschap nam de Gouden Poort in oogenschouw: Een blauwe zee, hier en daar een wit zeil, - de stad, geel-wit tegen de bergen opgebouwd, - op de achtergrond de kolossale schaduw van de Vesuvius - en óver dit alles een tintelend, gouden waas. - Met algemene stemmen werden de beide jongedames in het gelijk gesteld, wat natuurlijk gevolgd werd door een algemeen ‘Hoera!!’ Mr. Plumpth stond het schilderij af met een spijtig gezicht en een serie diepe zuchten, doch werd getroost door een hartelijk bedankje, bekrachtigd met een klinkende zoen op z'n wang. Tot algemene vrolijkheid bleek er een karmijn-rode afdruk der lippen te prijken op deze nogal opzichtige plaats en mr. Plumpth trok een geërgerd gezicht. Ik verdacht hem ervan, dat zijn ergernis niet de afdruk gold, - doch het feit, dat niet Donald Grabley maar mr. Jonathan B. Plumpth de ontvanger van de kus was! Na een hooglopende ruzie met de bootslieden, die drie keer zoveel vroegen, als we bereid waren te geven, trokken we gezamelijk de stad in, bekeken alles, wat de Baedeker gebood; wandelden een tuin in, waar we sinaasappelen van de bomen (struiken) plukten en naar binnen werkten - ze smaakten heerlijk, zo fris van de boom! - en kwamen tenslotte op het terras van een luxueus restaurant terecht, waar ons gezelschap zich over veel tafeltjes verdeelde; wij genoten natuurlijk de eer en het genoegen van de tegenwoordigheid der beide jong-ladies - (Tussen twee haakjes: hun vader had 't zeer druk met iemand, die nièt zijn echtgenote was!) | |
[pagina 109]
| |
Er werden massa's vruchten-ijs besteld en naar binnen gelepeld. Net toen ik een flinke hap van het heerlijke goedje naar beneden liet glijden, stootte Donald me aan, zodat ik me zeer onaangenaam verslikte. ‘Kijk dáár eens!’ maakte hij me discreet op een zeker tafeltje opmerkzaam. Ik kéék en... zag signorina Elvira zitten en naast haar: signor Corelli, pratend met een anderen heer, dien men voor zeer welgesteld moest houden, afgaande op de protserig-grote diamanten speld in z'n das en dito ring aan z'n vinger. Nu schoot het me te binnen, dat Elvira gisteravond - tijdens een dans - meegedeeld had, dat Signor Corelli en zij, voor één- of maximum twee dagen op reis zouden gaan. Haar vader moest een dringende, zakelijke bespreking voeren en zij wou van deze gelegenheid profiteren, om Milaan voor korte tijd te ontvluchten.- ‘Wat zouden zij hier doen?’ vroeg Donald en bekeek het paartje met nieuwsgierige ogen. Ik lichtte hem in. Toen begon het orkest net te spelen en velen van ons gezelschap stapten naar de dansvlakte. Wij hadden het genoegen onze tafeldames ten dans te voeren en even later passeerde ik signorina Elvira, die aan de hand van een jongmens tango'te en met onmiskenbare verveling naar zijn gepraat luisterde. Een ondeugend plan kwam in me op en ik keek Donald eens glimlachend aan. Hij begreep me direct en knikte toestemmend. Nauwelijks klonken dan ook de eerste maten van de hierop volgende foxtrott, of ik stormde op haar af, maakte een overdrevendiepe buiging - (gelijk het monsieur Dubois paste!) - en voerde haar even later naar het dansparket. ‘U schijnt nog niet veel geprofiteerd te hebben van de Napolitaanse zon!’ begon ik het gesprek. ‘U bent nog “maar” bruin, in plaats van zwart!’ ‘Geen wonder, monsieur... eh...’ ‘....Dubois!’ ‘Geen wonder, monsieur Dubois, ik ben hier pas enkele uren! Ik kom uit het “kille Noorden,” uit Milaan, - met ons privé-vliegtuig. De reis heeft ruim twee uur | |
[pagina 110]
| |
geduurd. Ja, we hebben een puike piloot, die haalt alles uit z'n machine, wat er maar in zit!’ ‘Eh... excuseert U, ... is deze heer -’ ik wees op den man-met-de-grote-diamant, die met Corelli in druk gesprek was, - ‘is deze heer misschien Uw vader? Het komt me voor, dat ik zijn portret ergens gezien heb, - in een krant of zo, - doch zijn naam wil me maar niet te binnen schieten.’ ‘Dat is niet mijn vader. Dat is Comandore D., de bekende “staal-koning”. Hij levert de grondstoffen voor Vaders fabrieken. - U weet wel: S.A. Corelli.’ ‘O, bent U van deze Corelli's,’ deed ik verbaasd. ‘Daar heb ik al veel van gehoord!’
Na de vierde dans - waarvan drie met Elvira! - tikte Donald me op de schouder. ‘Jongmens!’ zei hij - gelukkig hoorde het niemand! - ‘'t Is vier uur. De plicht roept!’ We namen luidruchtig afscheid van het touristengezelschap, beloofden ‘morgen’ weer present te zijn - en wandelden haastig weg. ‘We moeten nog een flink stukje ‘lopen’, deelde Donald mee, ‘dus het verdient aanbeveling om geducht door te stappen!’ - Zwijgend liepen we voort. Langzamerhand verdween de luchtige vrolijkheid van de afgelopen uren; de ernst van de toekomst deed zich weer gevoelen en weinig opwekkende gedachten aan het eventuele gevaar kwamen weer op. De omgeving was niet bijster geschikt, om ons - of beter, mij: Donald bleef volkomen kalm - gerust te stellen. De straatjes werden steeds smaller; men kon op het laatst de huizenrijen aan beide zijden bijna aanraken, als men zijn armen flink uitstrekte. Een vale schemering hing in die steegjes; de lucht was vervuld van allerlei, zeer onwelriekende, geuren. De mannen, die wij er tegenkwamen, had ìk liever in 't volle zonlicht gezien: grof-gesneden gezichten, dikke lippen, woeste | |
[pagina 111]
| |
kuif - heel vaak ook een lidteken op wang of voorhoofd. Door het labyrinth van stegen en steegjes - Donald vergistte zich niet één keer, hoewel hij de situatie slechts door bestudering van een platte grond kende! - kwamen we tenslotte in een doodlopende slop. Hier kon men al niet meer naast elkaar lopen; ik moest me achter Donald plaatsen, - en beiden keken we goed uit, om niet in de een of andere vuilnishoop te trappen. Toen waren we eindelijk ter plaatse. Een scheef-gezakt huis met een smalle, verveloze deur. Ter weerszijden: twee grote kerels, in Napolitaans costuum met een lange, schitterende dolk aan de rechterzijde en een gezicht, waarop men het vaste voornemen lezen kon, deze dolk bij de eerste, de beste gelegenheid te gebruiken. Donald stapte kalmpjes naar binnen. Dadelijk omklemden twee geweldige handen z'n schouders. ‘Ingresso vietato!!’Ga naar voetnoot*) donderde de ene kerel en de ander gromde alleen kwaadaardig. Donald, - of beter: mr. Plumpth - glimlachte, toegeeflijk als tegen een stout kind, en zei onverschillig ‘Bianco è la piu bella tinta!’Ga naar voetnoot**) ‘Ah!!’ begonnen de kerels joviaal te lachen. ‘Waarom zegt U dat dan niet direct?! Entrate, signori, treedt binnen. U treft het goed vandaag! Een uitgelezen gezelschap is vandaag aanwezig! Bijna allemaal excellenties, en twee rijke Amerikanen!’- Ondertussen waren wij een donkere gang doorgelopen een van onze gidsen klopte op een merkwaardige manier op de deur, die dadelijk open-zwaaide. We zagen een kleine kamer, vòl mensen, tafeltjes, stoelen, - een doordringende geur van allerlei spiritualiën en een dikke tabakswalm completeerde het weinig aantrekkelijk intérieur. In de blauwe schemering - van slecht licht en rook - konden we de gezichten niet duidelijk zien, doch de luidgevoerde gesprekken lieten gemakkelijk erkennen, dat de bezoekers tot de ‘onderwereld’ of de armste lagen | |
[pagina 112]
| |
der bevolking behoorden. De verblijfplaats en het gezelschap leken me verre van aangenaam en ik vroeg me juist af, wat ‘excellenties en rijke Amerikanen’ hier in 's hemelsnaam konden uitvoeren, toen onze gids weer begon te kloppen en nu midden op een zijwand. Wat had dit te betekenen? Dat zag ik al, voor deze vraag eigenlijk recht in me opgekomen was: een stuk muur draaide naar binnen toe open::: Wéér een donkere gang, slechts verlicht door één enkel, zwak lampje. Weer een kerel met een lange dolk. Zodra die ons zag verschijnen, klopte hij op zijn beurt aan de wand van deze gang. Een opening werd dadelijk zichtbaar. Wij traden naderbij en zagen... Een grote, lange, hoge zaal, prachtig gedecoreerd met wandschilderingen, ingericht met weelderige tapijten en meubelen, doorstraald van een helder, goud-kleurig licht. Verbaasd keek ik naar boven, waar de lichtbron moest zijn... Was het zonlicht? Neen, het plafond bestond uit enige grote matglazen platen en dáárachter bevonden zich waarschijnlijk enige reusachtige schijnwerpers, wier licht door het matglas getemperd en gefiltreerd werd. Zo was een heerlijke sfeer ontstaan, voornaam, intiem. In de zaal bevonden zich drie tafels, waaromheen zich een gezelschap van zeer welgestelde personen verdrong. Er werd roulette gespeeld en de eentonige stem van den croupier annonceerde: ‘Faites vos jeux, m'dames, m'sieurs! - Rien ne va plus!’ - Geklikklak van geld was hoorbaar; een zacht gevoerd gesprek, af en toe een lach. ‘Wensen de heren jetons te kopen of willen zij liever met geldstukken spelen?’ informeerde een deftig-in-'t-zwart-geklede heer, aan wiens zorgen we door onze gidsen toevertrouwd waren. ‘Wij zijn hier niet gekomen om te spelen...’ begon mr. Plumpth. De ander viel hem echter dadelijk in de rede met een ‘Aha! Ik begrijp het. De heren willen de kille werkelijkheid ontvlieden in kleurige dromen! Wensen de heren een grote porti - d.i. voor 3 à 4 uur of een kleine, voor slechts ruim een uur?’ | |
[pagina 113]
| |
‘Wij willen ook niet roken...’ Toen trok de ander een beledigd gezicht. ‘Dat wat U dàn wilt doen, hèbben we hier niet! Wij zijn een fatsoenlijk huis meneer, wat denkt U wel! Wij hebben...’ ‘Zo, nu is het genoeg,’ viel mr. Plumpth hèm energiek in de rede. ‘U heeft een zéér eigenaardige gewoonte om gasten te bedienen. Wij zijn hier gekomen, om...’ ‘Jawel meneer?’ ‘Om den “baas” te spreken, of iemand van de “generale staf”!’ Het gezicht van den ander werd waarachtig nòg beleefder. ‘Uw komst is geannonceerd, heren, - wilt U éven wachten, ik zal U persóónlijk aandienen!’ En hij verdween achter een zware portière, waarachter we een deur hoorden open- en dicht gaan. Een halve minuut later stond hij alweer voor ons. ‘Wilt U me volgen?’ vroeg hij met een diepe buiging. Aan de grote speelzaal grensde een kleiner vertrek, waarin een aangename schemering hing. Er stonden een twintigtal mollige rustbanken, waarop enkele dames en heren lagen, het uiteinde van een lange pijpe-slang in de mond. Ze hadden de ogen gesloten en op hun gezicht lag een vredige, gelukkige uitdrukking.... Juist toen wij hier binnentraden, stond een kleine, gezette man van zijn rustbank op en waggelde naar den-man-met-de-pijpen. ‘Nòg een kleine portie,’ zei hij schor. Onwillekeurig vestigde zich onze aandacht op de gestalte van dezen man. Het scheen een heer uit de betere kringen; zijn pak was elegant van snit en op z'n revers droeg hij een witte chrysant! Een witte chrysant! Dat was dus... Ferraro, Donalds helper!! Hij was dus in onze nabijheid. En mét hem: twee revolvers, ieder voorzien van 24 patronen. Dat gaf een onbeschrijflijk heerlijk gevoel van rust en vertrouwen! | |
[pagina 114]
| |
Zo betrad ik de volgende kamer - ‘het hol van de leeuw’!! - zonder de minste nervositeit. Het kantoor van den ‘baas’ was een sober gemeubileerde kamer, met slechts een schrijftafel en een paar stoelen. Achter de schrijftafel zat - ‘hij,’ de ‘baas’, en - als Donald gelijk had - óók de man-achter-de-schermen! Het was een kleine, dikke man, met een glimmende maan op z'n achterhoofd en een masker voor z'n gezicht. Dadelijk bij het binnenkomen kreeg ik de indruk van iets bekends. Ik moest dien man ongetwijfeld ergens gezien hebben, maar... Stop! Daar zag ik iets, dat me de adem benam: ik zag een dasspeld, die al twee keer een rol gespeeld had in deze geschiedenis. Gouden leeuwtje, staande op vijf diamanten sterren! Die speld had... Sibilio gedragen en... nu wist ik het met volle zekerheid: de man achter de schrijftafel was - signor Sibilio!! Dus: Sibilio was de m.a.d.s.? Maar Donald had toch beweerd, dat àls de baas ons ontving, hij zeker niét de m.a.d.s. zou zijn. Hoe was dat nu? We hadden toch naar den ‘baas’ gevraagd en waren hier binnengeleid. Dus... Ik kreeg geen gelegenheid verder na te denken, signor Sibilio - ik mag den gemaskerde gerust zo noemen! - had ons óók enige tijd zwijgend aangestaard, dan begon hij: ‘Excuseert U mij, heren, dat ik U in masker ontvang. U begrijpt echter, dat de situatie uiterst delicaat is. Wij hebben Uw brief, mr. Plumpth, ontvangen. U begrijpt, dat u - voor er van een bespreking sprake kan zijn - éérst twee vragen moet beantwoorden.’ ‘Nl.: of ik werkelijk mr. Plumpth ben en of mr. Plumpth werkelijk tot de organisatie behoort!!’ ‘Juist!! Dus - hoe staat het ermede?’ Mr. Jonathan B. Plumpth begon te lachen. ‘Ik zou den kerel willen zien, die hier durfde in te dringen zonder werkelijk tot de organisatie te behoren! Overigens, ik begrijp Uw wantrouwen volkomen. Hier hebt U het antwoord op de eerste vraag - een paspoort | |
[pagina 115]
| |
ten name van Jonathan B. Plumpth, - U kunt bij de eerste oogopslag zien, dat het niet vals is!’ Signor Sibilio bladerde er eens in, bekeek de stempels onder een loupe en controleerde het watermerk. ‘En nu, mr. Plumpth, het antwoord op de twééde vraag!’ ‘Dàt is niet zo gemakkelijk te geven, mr... eh... ik zal maar voorlopig zeggen: mr. X. Dàt is niet zo gemakkelijk te geven, omdat ik U uiteraard geen legitimatie of iets dergelijks tonen kan. De enige manier, om U van mijn betrouwbaarheid te overtuigen, lijkt mij wel de volgende: U stelt een aantal vragen, - over enige belangrijke zaken - uit de antwoorden zult U wel bemerken, dat ik een zekere rol in de Engelse organisatie gespeeld heb.’ ‘Inderdaad: dat is de beste methode. Vertelt U me dan, om te beginnen, wat er eigenlijk in Engeland gebeurd is!’ Mr. Plumpth trok een pijnlijk gezicht. ‘Da's een verdomd onaangename historie! Cenessy en een paar lui van de “generale staf” werden op één dag ingepikt. U snapt, dat er een reuze paniek in onze gelederen ontstond en heel wat “werkers” verdwenen voor enige tijd uit Engeland. Toevallig kon ik nog meer informaties inwinnen en wel, dat Scotland Yard zich voorbereid de Napelse Centrale onder handen te nemen; natuurlijk in samenwerking met de Italiaanse politie. Deze taak zal niet zo moeilijk zijn als U denkt, want Cenessy schijnt heel wat uit de school geklapt te hebben. Zo b.v. is het best mogelijk, dat zij weten op welke plaats alle voorraden opgestapeld liggen - ik bedoel CF 4!’ ‘Wat U zegt!’ schrok Sibilio. ‘Neen, dat kan hij nooit gezegd hebben! Zó spraakzaam zal hij wel niet geweest zijn!’ ‘In elk geval is uiterste voorzichtigheid geboden. Als ik me niet heel erg vergis, dan vertrekken er binnenkort enige lui van Scotland Yard naar Italië!’ ‘Dat is geen verrassing, mr. Plumpth!’ ‘O, nee???’ | |
[pagina 116]
| |
‘Want er is hier al een Engelse detective, een zekere Donald Grabley, sinds enige dagen. Hij woont in Milaan, bij een kennis, en probeert zich 'n onschuldig air te geven. Maar we hebben 'm door! 't Is een gevaarlijk mannetje, zeggen onze informaties. Hij was anderhalf jaar bij Scotland Yard en schijnt daar een paar moeilijke gevallen heel vlug opgelost te hebben.’ ‘Nou, bent U éven goed op de hoogte,’ bewonderde mr. Plumpth. ‘Wij betalen goed en wie goed betaalt, komt àlles te weten!’ verkondigde Sibilio, uit-de-hoogte glimlachend. ‘Maar laten we nu verder gaan. Dat van de CF 4 bewijst wel, dat U in nauw contact tot de “generale staf” hebt gestaan, maar U begrijpt, dat ik 100% zekerheid moet hebben, alvorens ik U tot den “baas” voer.’ ‘Bent Ú dan niet de “baas”?’ vroeg ik verwonderd. Sibilio lachte, een beetje gevleid. ‘Maak ik zo'n goede indruk? Nu, ik verzeker U dat ik nièts ben vergeleken bij onzen “baas”! Een man met ijzeren zenuwen, een sluwe kop, een scherp verstand; iemand, waar je respect voor moet hebben. - Dus, mr. Plumpth, als U werkelijk tot de meest intieme medewerkers behoord hebt, - moet U ook weten wie of wat “de sleutel der wijsheid” is!’ Mr. Plumpth trok minachtend zijn schouders op. ‘Dat is onze vriend Shung-Hei, die tussen Napels en Londen reist. Eén keer per week zie ik 'm zeker.’ ‘En er zijn maar een paar mensen in Engeland, die 'm kennen! Goed zo, mr. Plumpth. En wat weet U van “FK 39”?’ ‘Dat is het vliegtuig, - met bergplaatsen achter de motoren. In tijden van verscherpte contrôle landt de machine in het graafschap Sussex en vandaar wordt de “poet” per auto's verder geëxpedieerd.’ Sibilio stond op en zei voldaan: ‘Dat is voor mij voldoende, mr. Plumpth! En nu -’ hij trok het masker af - ‘bestaat er ook geen bezwaar tegen, dat U mijn gezicht ziet. Mijn naam is Sibilio.’ | |
[pagina 117]
| |
‘De mijne kent U al. En dit is mijn rechterhand: monsieur François Dubois.’ ‘Aangenaam. - Mr. Plumpth, wilt U nu zo vriendelijk zijn mij alles mee te delen, wat U over de voornemens van Scotland Yard weet. Oók, wat U méént te weten. Ik zal onderwijl notities maken.’ ‘Er bestaat het plan, om te beginnen bij de grensstelling, dat, wat wij “Post I” noemen en...’ Er werd geklopt en even later verscheen een van de kerels, die de buitendeur bewaakten. Hij stapte - met zeer verdachte blikken naar ons beiden! - op Sibilio toe en fluisterde hem iets in het oor. Met - gemaskeerde - spanning keken we naar Sibilio's gezicht. Dat drukte tot onze opluchting alleen maar verwondering uit. Doch dan zei hij iets, dat ons de adem benam: ‘Ik hoor zo juist, dat er nòg iemand uit Engeland is overgekomen, - met het middag-vliegtuig. Vreemd, hebt U dan niet medegedeeld, dat U naar Napels ging? Of zou er plotseling iets nieuws gebeurd zijn?’ En dan tot den gehoorzaam wachtenden kerel: ‘Breng den Engelsen signor maar hier binnen!’ - Het was me, alsof ik de stem van Ferraro hoorde: ‘Als er iemand uit Engeland overkomt, is een bezoek gelijk aan zelfmoord!!’- |
|