De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 89]
| |
Hoofdstuk VIII.
| |
[pagina 90]
| |
wandelaars achterna. Toen hij uit de schaduw van het huis trad, bemerkte ik pas, dat hij een zwart masker droeg, waaronder een klein puntbaardje te bemerken was. Wie was die mysterieuze persoon? Was dat... was dat misschien de m.a.d.s.?? Maar waarom probeerde hij ze dan ongemerkt achterna te sluipen? Het waren toch zijn bondgenoten? Wantrouwde hij z'n medewerkers misschien? Of... was het iemand anders? Wie kon het zijn?? Terwijl deze verwarde gedachten door mijn hoofd schoten, had ik mijn pantoffels aangeschoten, de jas aangetrokken en de deur geopend. Toen, met de deurknop nog in de hand, bedacht ik, dat 't mijn plicht was Donald te waarschuwen. Die kon misschien méér ontdekken dan ik. En dan... zijn gezelschap zou me niet onaangenaam zijn bij deze nachtelijke speurtocht...! Zijn kamer lag naast de mijne. Ik klopte dus even later op z'n deur. Geen gehoor. Nòg eens kloppen. Weer geen antwoord. Toen begon ik aan de knop te morrelen en... viel bijna in de kamer. De deur was niet op slot geweest! Mijn blik ging naar het bed. Onbeslapen! Donald was verdwenen!! Was hij niet gaan slapen? Had hij misschien hetzelfde gehoord? Was hem misschien iets overkomen? Onzin, wat had hem kunnen gebeuren? Hij hing zeker hier of daar rond. Ik had geen tijd om er verder over na te denken. De trap lag geheel in donker; ik sloop voorzichtig en onhoorbaar naar beneden, naar de voorhal, vloog als de wind door een paar duister-zwarte gangen, kwam in de achterhal. Ik begon aan het slot van de deur te morrelen, dat dadelijk meegaf. De deur was niet gesloten! Dus ik had me zeker niet vergist, toen ik in de beide gestalten Sibilio en Baranzo herkend had! Er moest immers iemand uit het huis gegaan zijn! Onder het zachte vilt van mijn pantoffels kraakte het grint héél zachtjes en ik kon me dus veroorloven met flinke snelheid voorwaarts te sluipen. Bij de hoek van 't huis bleef ik even staan en speurde rond. Een honderdtal | |
[pagina 91]
| |
meters verder - bij een groepje oude eiken - zag ik Sibilio en Baranzo, bezig aan een voor hen zéér merkwaardig werk: met behulp van twee scherpe spaden waren zij bezig een kuil te graven. Een kuil? Waarvoor? Wilden ze iets verbergen? Met een kleine boog sloop ik, zorgvuldig in de schaduw blijvend - achter de eikengroep. De beiden werkten met ijver; grote zweetdruppels parelden op hun voorhoofd. Tja, ‘putjesscheppen’ is een ongewoon werk voor een excellentie en een industrieel... Ik moest even op de lippen bijten, om het niet uit te proesten: het toneeltje was toch ontegenzeggelijk komisch: twee elegant geklede heren, die volle spaden van de zware klei-aarde opwierpen met een ijver, alsof hun leven er van af hing. Intussen mocht ik wel aannemen, dat ze alle reden hadden voor deze ongewone lichaamsoefeningen! Ik keek zo een tijdje naar deze half-kluchtige, half-zonderlinge vertoning, toen plotseling... een hand op mijn schouder werd gelegd... een tweede hand drukte stijf op mijn mond, zodat het me onmogelijk was enig geluid te produceren. Ik voelde een koude rilling op mijn rug kriebelen. Mijn gezicht werd vuurrood, zweet parelde aan de haarwortels. Ik zakte even door in de knieën... Toen een spottende, fluisterende stem aan mijn oor: ‘Het is soms zeer schadelijk voor de gezondheid, een bijzondere nieuwsgierigheid te tonen, dr. Feitsma!’ Ik probeerde mijn hoofd om te draaien, doch de hand van mijn mond hield het vast als in een klem... Ik sloot de ogen... ‘Dr. Feitsma - of beter: Johny, dat was slechts een waarschuwing!’ Donald! 't Was Donald!! Nog nooit in mijn leven had ik me zo blij, zo verlicht, zo gelukkig gevoeld... En tegelijkertijd voelde ik de behoefte, om driftig uit te vallen, om te schreeuwen, om hem eens duidelijk te laten horen, hoe ik over zulke vriendelijke waarschuwingen dacht... De hand drukte nog steeds op mijn mond en de stem | |
[pagina 92]
| |
vervolgde: ‘Bega nu geen domheden, Johny, we staan op het punt een interessante vertoning te zien. Bewaar je woede-uitvallen dus tot een meer geschikte gelegenheid!’ De hand werd van mijn mond verwijderd - ik haalde diep adem. Ha, hoe heerlijk was de lucht, hoe heerlijk! Ondertussen schoot het dadelijk door mijn hoofd: ‘De man-met-het-masker is dus nièt Donald, zoals ik een ogenblik gedacht had. Wie dan?? Tóch - de m.a.d.s.?? Donald zag aan mijn gezicht waarover ik dacht: ‘Je peinst zeker over den man met het puntbaardje? Die is aan de overkant! Let nu echter op de beide heren, die een kuil graven voor het een of ander - en er zelf in vallen!’ Het werk was intussen goed gevorderd: er was een zwarte kuil zichtbaar, die blijkbaar de gewenste diepte bereikt had, want de heren wierpen beide spaden in 't gras en bekeken het resultaat van zoveel ingespannen werk met onmiskenbare voldoening. Zijne Excellentie stond de gemanicuurde vingertjes met een zijden zakdoekje af te vegen en Sibilio lachte vrolijk op: ‘Als je ooit in de rats zit en niet weet hoe aan geld te komen, Giovanni, kun je nog altijd als grondwerker in dienst gaan!’ Zijne Excellentie apprecieerde het grapje niet bijzonder en gaf hem nijdig in overweging, om aan het ‘werk’ te denken, dat waarachtig niet zo humoristisch was. Als-ie over een week of wat in de een of andere cel zat te brommen zou-ie alle tijd hebben om moppen te tappen... De laatste zure grap deed Sibilio gewild-vrolijk oplachen. Hij mompelde iets van ‘idiote pessimist’ en maakte spoed om weg te komen. Wij trokken ons ijlings terug. De heren marcheerden ongegeneerd rokend naar het huis terug. Blijkbaar vertrouwden ze er heel sterk op, dat iedereen in huis sliep! Nauwelijks waren zij in de villa verdwenen, of daar kraakte opeens het grint. Voor ons verscheen een zwarte schaduw. Men zal het misschien zonderling vinden, maar ik moet eerlijk bekennen, dat dit humoristische tafreeltje | |
[pagina 93]
| |
zó zeer mijn aandacht had getrokken, dat ik den gemaskerden onbekende totaal vergeten was. Bij het zien van die schaduw sloeg me opeens een ongemotiveerde schrik om het hart. En tegelijkertijd kwamen alle vragen weer op: Wie was hij? Wat deed hij hier? Was hij misschien - de m.a.d.s.? Donald bleek weer de man van de daad te zijn. Hij beduidde mij, dat ik hier moest blijven en ging dadelijk op het oorlogspad. Bijna onhoorbaar - wie hem niet zàg aansluipen, zou 'm ook niet horen! - ging hij de zwarte gestalte achterna. Daar de ander héél voorzichtig wilde zijn en dien tengevolge zéér langzaam vooruit kwam, had Donald hem gauw ingehaald. Bij het onzekere licht van een tuinlantaarn zag ik het volgende tafreeltje: Donald stak zijn potlood tegen de jas van den onbekende en hield met de andere hand zijn mond dicht. De zwarte gestalte scheen één ogenblik in-één te zijgen. Dan een kort bevel van Donald - hij zette zich met opgeheven armen en knikkende knieën in beweging. Zo kwam de optocht op mijn staanplaats toe. De gemaskerde onbekende herstelde zich verrassend gauw. Nauwelijks had Donald 'm bevolen, stil te staan, of hij liet op eigen initiatief zijn handen zakken en zei, grimmig en trots: ‘Dood me maar, schurk. Maar je zult niet het genoegen beleven, dat ik voor je opzit en pootjes geef!’ Donald begon half-luid te lachen. ‘Schiet me maar een blauwe boon door m'n kop,’ drong de ander, geïrriteerd door deze - wat hij dacht - bespotting. ‘Maar waarde collega, dat is toch heus niet de bedoeling!’ Bij dat onverwachte ‘collega’ had de ander zich omgedraaid en keek enige tijd in Donalds gezicht. Dan schoot een trek van herkenning over zijn gezicht. ‘Mr. - mr. Grabley,’ riep hij verrast uit, - en dan nog eens, als geloofde hij het zelf niet: ‘Mr. GRABLEY!!’ | |
[pagina 94]
| |
‘Ik bewonder Uw geheugen, mr. Galeozzi!’ antwoordde Donald. En tot mij: ‘De detective van de verzekeringsmaatschappij, dien de heer Corelli ons voorstelde!’ ‘Hoe weet U wie ik ben?’ vroeg de ander, stomverbaasd. ‘Dat was niet zo moeilijk, als U denkt! Toen ik een ge-puntbaard individu hier zag rondsluipen, - kwam me Uw persoon dadelijk in herinnering. En dan, mr. Galeozzi, als U ooit weer op speurtochten uitgaat, zou ik U raden Uw zegelring met monogram maar af te doen!’ Trots de onzekere verlichting, zag ik, dat de ander kleurde tot achter zijn oren. ‘Dat komt...’ wou hij beginnen zich te verontschuldigen. ‘Dat komt er minder op aan, mr. Galeozzi, op dit ogenblik. We staan hier onze kostbare tijd te verkletsen, inplaats van te gaan zien, wat de heren uitvoeren. - U, mr. Galeozzi blijft hier, bij de kuil, staan. Wij beiden zullen naar binnen gaan. Tot straks dus!’ En wij liepen dadelijk de weg op, zonder het antwoord van den Italiaansen detective af te wachten. Zó vanzelfsprekend vonden wij het, dat hij Donalds bevelen zonder mokken zou gehoorzamen. En signor Galeozzi dàcht er ook niet aan, om tegen te spreken. Ik vermeld dit zo nadrukkelijk, om den lezer te tonen dat ook totaal vreemden onder de indruk van Donalds sterke en energieke persoonlijkheid kwamen. En dat ik mij er niet voor behoefde te schamen, dat ik aan zijn aanwijzingen altijd stipt en gehoorzaam gevolg geef! - Ik sloop op mijn tenen, doch de detective gaf zich geen moeite, zijn voetstappen onhoorbaar te maken. De heren zouden ons toch niet horen, omdat ze zich zeker aan de andere kant van het huis bevonden. ‘Je lijkt wel een helderziende,’ spotte ik. Althans: deed een poging om te spotten. Het klonk echter... bewonderend! ‘De hele goocheltoer berust op logisch denken!’ ver- | |
[pagina 95]
| |
klaarde hij met een - onzichtbare - glimlach, geamuseerd door mijn opmerking. De deur van de achterhal stond open en Donald liep met verbluffende zekerheid door de stikdonkere ruimte. De gangen waren eveneens in diepe duisternis gehuld. De heren hadden blijkbaar het nacht-lichtje voor alle veiligheid uitgedraaid. ‘Waar gaan we heen?’ probeerde ik te weten te komen. Ik kreeg echter slechts een ongeduldige beweging als antwoord. Donald liep met grote stappen alle, tientallen meters lange, gangen door - dan stonden we in de voor-hal. Hier wachtte ons verrassing nummer één: de jongen-aan-het-tafeltje was verdwenen! Donald knikte me blij toe. ‘Johny, dat is interessanter dan de hele geschiedenis van deze nacht!’ - Waarom? Ik kon het onmogelijk begrijpen!- We bestegen de trap en ik kreeg een verrassend idee: ‘Ze zijn toch niet... in de werkkamer??’ ‘Ja, Johny, daar zíjn ze!’ In de werkkamer! Wat zouden ze daar uitvoeren? Ik werd zó nieuwsgierig, dat ik Donald haastig met me mee trok en hij volgde, glimlachend over mijn plotseling opgekomen ijver. Door het sleutelgat van de werkkamer viel een straal van hel licht over de vloer. De heren hadden zeker het grote licht aangestoken! Ze handelden wèl wonderlijk inconsequent vanavond: éérst liepen ze brutaal-luidruchtig over de tuinpaden, - dan draaiden ze in plotselinge voorzichtigheid de ganglichten uit en nu - maakten ze weer een volkomen onbezorgde indruk. Donald had één seconde door het sleutelgat gekeken, dan stond hij me grootmoediglijk zijn inkijkpost af. Juist toen ik mijn oog bij de opening bracht, klonk er een hevig gestommel binnen. Ik zag: éérst een omgevallen stoel, daarnaast Zijne Excellentie, met een pijnlijk gezicht over zijn enkel wrijvend. Signor Sibilio was bij de schrijftafel bezig, enige wit-papieren | |
[pagina 96]
| |
zakjes op elkaar te stapelen. Dan zei hij tot Baranzo: ‘Hier, - maak er een handig pakje van! En een beetje vlug alsjeblieft!’ Terwijl Zijne Excellentie dat bevel gehoorzaam uitvoerde, stapte Sibilio op de brandkast af en... haalde uit zijn zak twee sleutels, die hij in de respectieve sloten stak. Even later draaide de deur open! Hoe kwam hij aan de sleutels??! De sleutels, die in de zaak Tarani zo'n grote rol gespeeld hadden! En de rol van de beide heren in deze zaak scheen me ook zeer interessant te zijn!! - - Sibilio haalde uit de brandkast een pakje bankbiljetten. Grote lappen van 1000 Lire. Hij bevochtigde zijn vingers en begon met 'n begerig gezicht te tellen. Baranzo keek geïnteresseerd toe. ‘400!’ zei Sibilio. ‘Dat maakt dus 400.000 Lire!!’ ‘Niet kwaad,’ deed Zijne Excellentie quasi-nonchalant, ‘dat is net genoeg voor een dagje in San RemoGa naar voetnoot*)!’ Zijne Excellentie had het pak intussen met een stevig touw omwikkeld en nam het op een van z'n schouders. ‘Sluit de brandkast eindelijk en kom mee! Ik heb geen lust om de hele nacht aan dat werkje te spenderen.’ Sibilio nam met een weemoedige blik afscheid van het pakje bankbiljetten en deed de deur van de brandkast op slot. Dan keek hij om zich heen en glimlachte: ‘Ik hoop dat je geen pakje heb laten slingeren, Giovanni. Ik durf bijna niet te denken aan hetgeen zou gebeuren, als Corelli zoiets ontdekken zou! Hij is in staat om ons aan de politie over te geven!’ Beide heren lachten luidruchtig. Ik had wèl reden om te vermoeden, dat ze nièt gelachen zouden hebben, als Corelli een van die pakjes in handen had gekregen! Dat bewees wel de zaak-Tarani!! Zo dachten ze er blijkbaar óók over, want ze kropen een tijd lang op hun knieën door de hele kamer en keken | |
[pagina 97]
| |
onder kasten en tafels en waren tenslotte tevreden. Sibilio reikte Zijne Excellentie het pak aan en spotte - hij scheen in opper-best humeur -: ‘Ik hoop dat je nog zoveel kracht in je aristocratische handjes heb, om...’ Meer hoorden we niet, want het was voor ons meer dan tijd, om ons terug te trekken in een tegenover-liggend vertrek. Even later werd de deur geopend en de heren wandelden de gang op.- Vijf minuten later stonden we weer in de tuin, bij signor Galeozzi, en keken naar het verdere verloop der werkzaamheden. Het pak werd - zoals natuurlijk te verwachten was - in de kuil gestopt, waarna ze de opgegraven aarde er over heen stortten en stevig vaststampten. Sibilio was zelfs zo voorzichtig, om een paar bloemen uit te graven uit het bloembed er naast en op deze plek te planten. Ze bekeken hun werk even met voldoening, gaapten luidruchtig en keerden naar het huis terug.- Wij - Galeozzi, Donald en ik - bevonden ons tien minuten later eveneens binnen. Het duurde tien minuten, omdat de deur van de hal gesloten bleek te zijn! Natuurlijk toen de heren zich naar boven begaven, sloten ze alle uitgangen weer zorgvuldig af. Daar stonden we - met open monden en verbaasde gezichten. Donald, - de grote detective, - had met déze moeilijkheid geen rekening gehouden... En dat logenstrafte zo duidelijk de in woede geuite bewering - door Elvira, naar de lezer weet - dat Donald een denk-machine was. O neen, signorina, hij was trots alles - een m-e-n-s!! Intussen loste hij de moeilijkheid heel eenvoudig op, door het binnenklimmen van een geopend raam en weer later volgden wij hem door de deur. Zo bevonden we ons tien minuten later op mijn kamer en hadden gelegenheid enige explicaties te horen van den Italiaansen detective: zijn aanwezigheid hier was, op z'n minst gezegd, zonderling! Het bleek nu, dat ook hij het duidelijke spoor, dat in | |
[pagina 98]
| |
de richting van Tarani wees, niet vertrouwde. Zo was hij, zonder iemand zijn voornemens mee te delen, aan het speuren en onderzoeken gegaan, daarbij zijn aandacht vooral gericht houdende op Zijne Excellentie, die het eerst in aanmerking kwam uit hoofde van z'n verhouding tot Elvira. Galeozzi had zijn merkwaardig gedrag in het café ‘Filippo’ geobserveerdGa naar voetnoot*), zonder er een verklaring voor te kunnen vinden en zag nu weer de merkwaardige ‘gymnastiek-oefeningen’ - zoals hij het noemde - zonder ook daarvoor een verklaring te kunnen vinden. ‘Wàt was zo belangrijk, dat de heren het laat in de nacht en eigenhandig moesten begraven?!’ Ik meende de oplossing van dit raadsel te kennen: in het pak zat natuurlijk: opium! Donald bleek evenwel niet geneigd iets los te laten en zo hield ook ik mijn mond. We scheidden van Galeozzi met de belofte, dat we elkaar van nieuwe ontdekkingen op de hoogte zouden houden! ‘Wat zeg je over deze nieuwe raadsels?’ vroeg ik, toen de Italiaan weg was. Donald dacht even na, dan antwoordde hij: ‘Uit het gebeurde heb ik zonder veel moeite een nieuw bewijs tegen den m.a.d.s. geconstrueerd! En overigens...’ ‘Ja...?’ vroeg ik gespannen. ‘Maakt het me nòg nieuwsgieriger voor morgen!!’ |
|