De man achter de schermen
(1938)– Relham– Auteursrecht onbekend
[pagina 74]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 75]
| |
Tarani, die hier al enige dagen ‘zat’ en daarbij nog - geheel onschuldig!- We werden in eerste instantie ontvangen door een inspecteur van politie, die meer lichamelijke dan geestelijke eigenschappen scheen te bezitten. Ik zou in elk geval niet gaarne een weddenschap aangaan, dat zijn kolossaal hoofd geheel met hersenmassa gevuld was... Toen ik hem onze wens in m'n mooiste Italiaans had kenbaar gemaakt, streek hij omslachtig zijn knevel op en zei gewichtig: ‘Hm!’, waarna hij zich weer in de studie van de voor hem liggende acten verdiepte. Ik keek Donald aan, Donald keek mij aan. Dan formuleerde hij zijn mening: ‘Het begin is niet bijster bemoedigend. Mijnheer de inspecteur schijnt het gesprek als afgelopen te beschouwen. Of: jouw Italiaans is niet onberispelijk!’ Dat kon ik natuurlijk niet op me laten zitten en ik deed een twede poging, die echter in de kiem gesmoord werd door een daverend: ‘Spettare!’Ga naar voetnoot*), met welk even onduidelijk als laconiek antwoord ik me voorlopig tevreden moest stellen. Na enige minuten kwam een agent binnen, sprak met den inspecteur, wiens gezicht plotseling één-en-al beminnelijkheid werd. Hij wierp ons vriendelijke blikken toe en toen de agent zich verwijderd had, stond hij dadelijk op, maakte - voor zoover zijn respectabele buik 'm dat veroorloofde - een diepe buiging en vroeg beleefdverwijtend: ‘Waarom hebben de heren mij niet vooraf gezegd, dat ze bij signor Corelli wonen?’ ‘Ik heb U toch gezegd, dat we kennissen van den signor waren?’ ‘Kennissen, kennissen... dat zegt zo weinig. Iemand die signor Corelli ééns in zijn leven, een minuut lang, gesproken heeft, maakt soms ook aanspraak op dit praedicaat!’ | |
[pagina 76]
| |
‘Hoe kwam U eigenlijk te weten, dat we daar wonen?’ informeerde ik nog. ‘Commissaris Pachoti - dat is hij, die de zaak-Tarani leidt - heeft 't ons meegedeeld. Maar willen de heren me nu volgen. Ik zal U naar den arrestant geleiden.’ ‘Aha’ - en tot Donald: ‘Die signor Corelli heeft toch een ongelooflijke macht!’ ‘Weet je, hoe ze hem noemen? De ongekroonde koning van Milaan!’ ‘Het vermogen van een koning schijnt hij in elk geval te bezitten! A propos, vanavond zullen we weer een van zijn ongelooflijk-welverzorgde “feestjes” kunnen bewonderen. Ter ere van het een of ander jubileum!’ Ondertussen waren wij een naargeestig-donkere gang doorgelopen, een brede, koud-stenen trap bestegen en ten slotte stonden we voor een zwaar gegrendelde deur. De inspecteur opende met een speciale sleutel het slot, schoof de grendel terug en... klopte aan. Er klonk een - door de zware deur gedempt - ‘Binnen!’ - De deur werd geopend. Wij zagen een kamer, die méér dan ruim genoemd kon worden en een gezellig zonlicht ontving door twee brede ramen, - waarvoor tralies waren aangebracht. Er stond een tafel, met een paar stoelen; een bed, met een - naar ik later zag - uitstekend matras; een kleine boekenkast met een twintigtal boeken. En er vóór, in een gemakkelijke ruststoel, een boek in de hand en een vredig glimlachje op z'n gezicht: signor Tarani, ‘de arme arrestant’...! Bij het binnenkomen had ik een lugubere rilling over m'n rug voelen gaan en met zoveel medelijden aan den verloofde van de signorina gedacht, die met een ongelukkig gezicht in een licht-loze, bedompte cel zat. En nu - dàt beeld! Ik vond mijn medelijden nogal bespottelijk en vroeg den inspecteur kregel: ‘Zijn àl jullie cellen zo comfortabel?’ Over zijn gezicht gleed iets, dat op een geamuseerde glimlach leek. ‘Verbeeldt U! Neen, hoor! In deze kamer gaan wel | |
[pagina 77]
| |
àcht gewone cellen en in deze hokjes zijn noch raam noch tafel noch stoel, alleen een hard bed! Maar U begrijpt, we konden signor Tarani... eens toch de schoonzoon van Corelli! ... niet zo maar in een van die kippenhokken stoppen!’ Hij boog, trok de deur achter zich dicht en draaide de sleutel in het slot om. Een gevangene was signor Tarani dus wel! We drukten hartelijk zijn hand en hij scheen oprecht blij ons te zien. Hij mocht weliswaar veel bezoek ontvangen, doch behalve de bedrijfsleider van zijn zaak en signor Sibilio was er nog niemand geweest. ‘Eh... signor Sibilio, zegt U?’ informeerde ik naar bijzonderheden. Sibilio en Baranzo waren bondgenoten; het was dus alleszins interessant, om te horen wat hij te vertellen of te vragen had! ‘Ja, stel U voor, de goede man heeft me in 't geheel maar een keer of vijf gezien - hij woont in Rome, moet U weten - maar hij scheen nogal met me te doen te hebben. Hij zei, dat-ie niet aan mijn schuld geloofde en dat hij er van overtuigd was, dat iemand anders de schuld op mij probeerde te wentelen. En hij vroeg me, om 'm in vertrouwen mee te delen, wien ik tot deze daad in staat achtte.’ Donald keek geïntresseerd. ‘Aha, - die goeie kerel!’ Tarani vervolgde: ‘U begrijpt, dat ik hem niet zo maar één, twee, drie in vertrouwen wou nemen. - Trouwens, wat had hij kunnen uitrichten? Zich tot de politie wenden? Volkomen nutteloos, want die schijnt vast in mijn schuld te geloven. Dus vond ik het raadzamer, om hem te zeggen, dat ik niets over de identiteit van den m.a.d.s. - zoals de commissaris hem noemde - zeggen kon. En meer liet ik niet los.’ ‘Gelukkig maar,’ liet Donald zich ontvallen. ‘Hoe bedoelt U?’ ‘Och, niets, ik wou slechts zeggen, dat U goed gehandeld had in dit geval. Intussen mag ik aannemen, dat U ons beiden meer vertrouwen zult schenken. U weet toch, dat wij aan Uw zijde staan!’ | |
[pagina 78]
| |
‘Ja, Elvira schreef mij over Uw bondgenootschap. Tussen twee haakjes: kunt U niet zorgen, dat ik wat meer brieven van haar krijg?’ Ik keek verwonderd op. ‘Hoezo, schrijft ze U zo weinig?’ ‘Ja, haar vader heeft 't haar uitdrukkelijk verboden met mij in contact te komen. Mocht hij ooit merken, dat ze me weer schreef, dan zou-ie alle pogingen, om mij vrij te krijgen, onmiddellijk staken. En daar ik nu eenmaal in deze gevangenis geen bezoek noch brief kan ontvangen, zonder dat die een strenge contrôle passeert, moet ze zich wel schikken. Dus: wilt U Uw best doen in deze richting?’ ‘Ja, dat beloof ik U. - En nu, signor Tarani, verwacht ik van U een openhartige bekentenis. Van alles, wat U weet, of meent te weten. Alles kan belangrijk zijn, óók de nietigste kleinigheid!’ Donald zette zich op de stoel, balde z'n rechterhand tot een vuist, welke hij met de vingers van zijn linker omsloot, richtte z'n scherpe blik op Tarani en nodigde 'm uit: ‘Dus...?’ ‘Ja, ziet U... het valt me niet gemakkelijk iets te zeggen over een maatschappelijk zo hoogstaande persoon als Giovanni Baranzo...’ ‘....de jonge excellentie?’ ‘... Juist, de jonge excellentie. Ik heb er lang en breed over nagedacht, - hij moge een zeer onaangename kerel zijn, - hij is en blijft toch de neef van Corelli, een man dien ik heb leren respecteren...’ ‘....en die U in de gevangenis gezet heeft,’ voegde ik er droogjes aan toe. ‘Die mij in de gevangenis gezet heeft,’ herhaalde Tarani rustig. ‘Die voor mij speciaal een detective uit Londen haalt, opdat de politie in haar ijver geen blunders slaat, - die mij aan het gerecht overlevert, omdat hij volkomen zeker van mijn schuld is. Dat is een houding, - hoe onaangenaam ook voor mij - die mij zeer veel respect inboezemt.’ | |
[pagina 79]
| |
Donald tikte met z'n vinger een ongeduldige mars op de stoelleuning. ‘Mr. Tarani, mag ik U verzoeken kort te zijn? Ik heb heden nog heel wat op het programma staan en dat moet onder alle omstandigheden afgewerkt worden, - vooral ook, omdat wij - dr. Feitsma en ik - Milaan binnenkort gaan verlaten.’ ‘Zo, zo, gaan “wij” Milaan verlaten?’ informeerde ik nieuwsgierig. Daarvan was mìj nog niets bekend! ‘Ja, het onderzoek zal ons naar het Zuiden van Italië voeren. Doch, dat hoor je nog later. Mr. Tarani, dus kort en zakelijk, - U verdenkt zijne Excellentie?’ ‘Ja, van begin af aan. Ik zal U zelf laten oordelen, of ik al of niet gelijk heb. Hoort U slechts, mr. Grabley: De man, die mij op kantoor van den heer Corelli nodigde, was... zijne Excellentie. De man, die mijn bezwaren tegen een particuliere bespreking in dèze omgeving - wègredeneerde - was zijne Excellentie. De man, die mij mededeelde, dat signor Corelli mij verzocht op z'n slaapkamer te komen - was zijne Excellentie!! Dat is toch genoeg reden voor een zeer gegronde verdenking! Maar... er is nog meer! Toen ik op de avond van het “feestje”, waarop de sleutels in mijn jasje gevonden werden - naar boven ging, om me te kleden, zag ik Baranzo uit mijn kamer komen. Hij had me een boek gebracht...’ Hij zweeg en Donald trok de conclusie uit z'n mededelingen: ‘Er is geen twijfel mogelijk, of zijne Excellentie is...’ ‘... “de man achter de schermen!” voleindigde ik met voldoening. Donald.. glimlachte. ‘Mr. Tarani, nog een paar vragen over een minder belangrijk onderwerp. Wat zegt U van de nieuwe vondst, die de politie in Uw bureautafel gedaan heeft?’ ‘Als ik niet wist, dat de commissaris zèlf het onderzoek leidde, zou ik gezegd hebben dat iemand van de politie de voorwerpen er in gesmokkeld heeft, om mijn schuld | |
[pagina 80]
| |
nog plausibeler te maken. Nu moet ik zeggen: het is voor mij een raadsel, een onoplosbaar raadsel!’ ‘Wat bedoelt U?’ Hoe iemand in Uw appartementen heeft kunnen komen?’ ‘Juist!! Ik heb twee sleutels en één heeft mijn verloofde. De politie heeft bij mij een sleutel moeten lenen voor het onderzoek, anders ware het haar onmogelijk binnen te komen. Tenzij... de deur in stukken gehakt zou zijn. En daarvan was niets te merken. Hoe heeft de m.a.d.s. - we mogen nu wel zeggen: Giovanni Baranzo - zich toegang weten te verschaffen?’ ‘U had dus beide sleutels onder Uw berusting. Doch... hoe stond het met de sleutel, die miss Elvira heeft?’ ‘Die lag in de kluis van haar boudoir, 't zelfde model alsdat van haar moeder.’ ‘En het geheim van dat letterslot...’ ‘...Kent absoluut niemand anders dan wij beiden! Ik weet dat zo zeker, omdat Elvira al vele keren verzekerd heeft, dat dit het enige plekje in 't huis is, dat helemaal alleen van háár is. Niemand van haar beste vriendinnen wist dat - en ook niet - als U daaraan denkt! - Baranzo! - De zaak blijft volkomen duister. Hoé kwam de m.a.d.s. in mijn woning? Dàt is het kernpunt; het kernpunt van 't hele mysterie.’ ‘Juist!’ verzekerde Donald met vuur. En daarbij trof mij zijn blik. Hij keek alsof-ie Amerika ontdekt had! Alsof hij een heerlijke ontdekking gedaan had, alsof alles hem nu duidelijk was. Ik keek weer eens onnozel. Er was toch niets nieuws aan het licht gekomen? Dat van Baranzo wisten we al zo'n beetje. Trouwens, dat klopte niet eens met de stellige verklaring van Tarani, dat de jonge excellentie niet bij de sleutel kon komen. Dus... was de situatie zo klaar als koffiedik. ‘Nog één vraag: bent U er zeker van, dat niemand van Uw personeel met den m.a.d.s. samenwerkt?’ Tarani glimlachte. ‘Als U hiermede het raadsel-van-de-sleutel wilt oplossen, mr. Grabley, moet ik U helaas | |
[pagina 81]
| |
teleurstellen! Mijn personeel heeft sinds één week - dus al lang vóór de diefstal - vrij af. Hun sleutels heb ik bij me.’ Hij haalde uit z'n zak twee Lips-sleuteltjes en toonde ze Donald, als om hem met tastbare bewijzen van zijn vergissing te overtuigen. ‘Dat wist ik, mr. Tarani en ik was er van overtuigd, dat Uw personeel met de hele zaak niets te maken heeft. De m.a.d.s. is veel te sluw, om zich in zulke kringen helpers te zoeken.’ Wéér trof mij zijn voldane, zekere, ontdekkers-blik! Ik begreep, dat de zin van het gesprek me ontging. Achter deze schijnbaar weinig belangrijke woorden moest de waarheid schuil gaan! - Ik begreep er steeds minder van... ‘Dan signor Tarani, dank ik U voor Uw inlichtingen. Ze hebben me een grote stap verder gebracht!’ ‘Een stap verder? Ik zou zo denken, dat het mysterie al geheel en al opgelost is!!’ ‘Dan hebt U het mis!’ verklaarde Donald droogjes. ‘Ja, maar hoort U eens, ik gaf U toch de bewijzen, dat...’ ‘U kunt toch zèlf zien, mr. Tarani, dat er iets niet klopt. Zolang het raadsel-van-de-sleutel niet opgelost is, kan er geen sprake van zijn, dat de m.a.d.s. ontdekt is!’ ‘U heeft gelijk,’ moest Tarani, met een zucht, toegeven. ‘We zijn dus even ver als voorheen? Maar...’ verdedigde hij zijn zaak weer, ‘de bewijzen, die ik U gaf, zijn toch verpletterend! Baranzo móét de m.a.d.s. zijn!’ Toen legde Donald hem een hand op de schouder, keek 'm vast in de ogen, en verklaarde rustig en met nadruk: ‘Mr. Tarani, ik weet op het ogenblik méér van de zaak af, dan U. Het is mij onmogelijk, U iets er van te vertellen. U zult dus zónder nadere verklaring moeten aannemen, op gezag van iemand, dien U vertrouwt, dat Baranzo níét de m.a.d.s. is!!’ Zijn toon klonk zó zeker, zó geloofwaardig, dat Tarani het zonder meer aannam. Dat was weer echt een werkje, dat alleen Donald volbrengen kon. Wien ànders zou het | |
[pagina 82]
| |
gelukt zijn, om een arrestant zònder meer te doen geloven, dat zijn stevige bewijzen niets waard zijn - en dat de ander wel gelijk zal hebben?! Tarani liet het hoofd hangen. ‘Dàn... is alle hoop geweken’, zei hij moedeloos. ‘Al die dagen leefde ik met de stellige overtuiging, dat ik slechts mijn mond hoefde open te doen, om vrij te zijn. En nu...’ ‘Nu heeft U òns, - wij werken voor U. En wij zijn zeker van succes! Ja, wij zijn zelfs zéér dicht bij de oplossing!’ ‘Werkelijk?’ Hij veerde op. ‘Zegt U dat niet slechts, om me te troosten?’ ‘Neen, 't is niets dan de waarheid. - Zo, en nu moeten we gaan. Mr. Tarani, ik zou Uw woning gaarne aan een nader onderzoek onderwerpen. Wilt U mij één van Uw sleutels lenen?’ ‘Maar natúúrlijk. Haal al mijn kamers overhoop, laat geen voorwerp op zijn plaats staan - misschien vindt U dan iets, dat het raadsel oplost!’ ‘Ik zal mijn best doen!’ beloofde Donald en belde. Dan werden wij beiden door den inspecteur naar buiten geloosd. De zon scheen nog even opgewekt, - de hemel was nog even vlekkeloos. Ik zag het niet... ‘Wat gaan we nu doen, Donald?’ vroeg ik, totaal de kluts kwijt door hetgeen voorafging. ‘Heb je honger? Neen? Best, dan zullen we nog een bezoek aan Tarani's woning brengen. Taxi!!!’ We stapten in en schoten met een geweldig vaartje naar het opgegeven adres. ‘Ik heb de indruk, dat mijn gesprek met den armen arrestant je - hoe zeg je dat in 't Hollands? - ...“beduusd” heeft.’ ‘Je bedoelt, dat ik er niet al te snugger uit zie op dit ogenblik?’ ‘Ja, dat wou ik zeggen - zonder echter beledigend te worden. Tjonge, tjonge, je staat nog zéér zwak in de detective-wetenschap, als je niet ontdekt hebt, waarom het hier gaat!’ | |
[pagina 83]
| |
‘Excuseer, meester,’ nijdigde ik, ‘maar het is toch wel te veel op één keer! ‘Eérst verklaarde je, dat het spoor ons naar het Zuiden voerde. - Dan bracht Tarani ons de bewijzen voor Baranzo's schuld. En tenslotte kwam jij verklaren, dat Zijn Excellentie niét de m.a.d.s. was. - Daar kan geen verstandig mens uit wijs worden!’ ‘Dan is een detective wel een opper-verstandig wezen, een genie - want voor mij ligt hierin geen tegenstrijdigheid. Als we in de woning van Tarani werkelijk dàt ontdekken, wat ik verwacht, - dan zal ik de eer hebben je binnen korte tijd de oplossing van het mysterie voor te leggen!’ Nu was ik toch werkelijk woest. ‘Zo, zo, je speelt weer voor sfynx. Ik mag natuurlijk niets vragen hè? Je herinnert me zeker aan de theorie over de “fotografische plaat”?’ ‘Geraden!’ knikte Donald, alsof ik een bijzondere scherpzinnigheid gedebiteerd had - en ik... barstte opeens in lachen uit. 't Was toch te zot, - ik, dr. Johan C. Feitsma, toekomstig leraar aan een H.B.S., zat me hier kwaad te maken, omdat Donald mij niets over de vele raadsels wou vertellen... ‘Goed zo!’ prees Donald. ‘Je hebt je eindelijk bevrijd uit de greep van de gevaarlijkste ziekte op aarde, de “detectivitis”!’- De taxi stopte en wij sprongen op de stoep. Donald betaalde zonder met de ogen te knippen een gek-hoge som voor dat ritje, gaf ‘in de blijdschap zijns harten’ nog een flinke fooi op de koop toe en sprong dan met twee treden tegelijk de trappen op. - Een minuut later stonde we hijgend voor de deur, waarop het naamplaatje ‘TARANI’ bevestigd was. Donald haalde een loupe uit z'n zak en bekeek het ‘Lips’-slot nauwkeurig. ‘Goed zo!’ mompelde hij. Dan peuterde hij er in met een stukje ijzerdraad. ‘Dat is bepaald schitterend!’ gaf hij te kennen. Dan stak hij de | |
[pagina 84]
| |
sleutel in 't slot en opende de deur. Ik holde al vast vooruit en... ‘Hola, jongmens, wat ga jij daar uitvoeren,’ kwam de stem van Donald. ‘Wat? De woning nauwkeurig onderzoeken! Dat spreekt toch vanzelf?’ ‘En wat denk je er te vinden?’ - Hij keek me spottend aan. ‘Denk je, dat de m.a.d.s. een peukje sigaar heeft achtergelaten? Of een zegelring met monogram?’ ‘Dus je wilt helemaal niet naar binnen gaan?’ ‘Neen, Johny, - zonde voor de moeite!’ Hij sloot kalmpjes de deur en wij daalden langzaam de trappen af. Donald begon een luchtig gesprek. Ik luisterde niet. Ik peinsde maar, peinsde over de vragen: Hoe wist Donald, dat Baranzo niet de m.a.d.s. was? Wat had het gesprek met Tarani voor nieuws gebracht? Waarom was Donald niet naar binnen gegaan? Wat had hij weer ontdekt??
* * * 't Was 's avonds. Voor het ‘feestje’ van hedenavond hadden wij ons weer in ‘gala-costuum’ gestoken en daalden om zeven uur kalm en statig de trappen af naar de voorhal. De jongen-aan-het-tafeltje gaf ons al uit de verte een teken, dat-ie iets belangrijks voor ons had en toen we bij zijn bureau'tje stonden, gaf hij Donald een kleine, roze envelop, - waarop in sierlijk dameshandschrift zijn adres stond... Tegen hèm durfde hij geen ‘begrijpend’ lachje ten toon spreiden, - doch zijn ogen flikkerden schelms. Ik liet me echter niet meer om de tuin leiden. Donald maakte op dat ogenblik werkelijk niet de indruk van een verliefd jongmens, die een brief van zijn ‘allerliefste’ gekregen heeft. ‘Je excuseert,’ vroeg hij kort - en liep meteen de tuin in. Ik begaf me dus alleen naar de feestzaal, die ditmaal niet met bloemen versierd was en daarom zijn intieme | |
[pagina 85]
| |
karakter verloren had. Ja, sterker zelfs: er hing een sfeer van plechtige, officiële stijfheid. Even later ontdekte ik er de oorzaak van: bij de tafel zat een zwaar gedecoreerd personage, die tot de hoogste regeeringskringen behoorde. Signor Corelli onderhield zich met hem en stelde zo nu en dan iemand voor. De heren bogen dan stijfjes - ik kreeg de hinderlijke indruk, dat ze een bezemsteel hadden ingeslikt... Daar kwam gelukkig onze signorina aan en de eerste vraag was natuurlijk, hoe Tarani het maakte. Dat was een nogal précair onderwerp en ik hield mijn hart vast, zo dadelijk zou ik nog een ‘raadsel’ verklappen... Gelukkig kwam ter rechter tijd Donald opdagen en zo kreeg ze een frisse schildering van het lot van den ‘armen arrestant’, die 't zeker nog wel een beetje slechter had kunnen treffen! Terwijl Donald haar op luchtige wijze het verhaal deed, observeerde ik tersluiks zijn gezicht. Het droeg een joviale lach - maar de ogen stonden ernstig, zéér ernstig en ik begreep, dat de ‘liefdesbrief’ een belangrijk bericht gebracht had. Wàt? Dat kon ik natuurlijk in tegenwoordigheid van Elvira niet vragen: maar zodra was ze niet op een ander troepje toegestapt, of ik fluisterde hem toe: ‘Wat is er gebeurd?’ De lach verdween van zijn gezicht en hij antwoordde ernstig: ‘Johny, je moet je voorbereiden op een belangrijke en... zéér gevaarlijke speurtocht. We vertrekken morgenochtend naar Napels, om een bezoek te brengen aan een zeer duister steegje, waar zich een nòg duisterder café-tje bevindt, dat in wezen, een opiumhol is! We...’ Op dat ogenblik trad signor Corelli op ons toe met een: ‘Mag ik de heren aan onzen illustren gast voorstellen?’ We bogen diep voor Zijne Excellentie, die een paar vriendelijke woorden sprak. Toen hoorde men de gong en men ging aan tafel. Het eten werd onder een bijna onhoorbaar gesprek genuttigd, daarna stond Zijne Excellentie op en bracht een toast uit op den geëerden jubilaris, - Corelli, - één van zijn bedrijven bestond nl. 30 jaar. | |
[pagina 86]
| |
De regering wilde haar belangstelling en warme sympathie voor dezen ‘eersten burger van Italië’ tonen door een nieuwe onderscheiding. Het had Z.M. behaagd, signor Corelli te benoemen tot Commandeur in de Kroonorde... Hiermede was de taak van Zijne Excellentie volbracht en begeleid door den gastheer verwijderde hij zich. Als op slag verdween de vervelende stijfheid! De gesprekken werden losser, frisser, luider, - hier en daar klonk een lach; de hele sfeer werd opgewekt en feestelijk-rumoerig. Er volgden nog enige korte speeches - Corelli onderging deze marteling met bewonderenswaardige kalmte - dan verspreidde het gezelschap zich en trok de tuin in, of begaf zich naar de danszaal. Donald en ik wandelden een flink stuk de tuin in en ik deed een paar mislukkende pogingen, om iets meer los te krijgen. Hij zweeg en maakte met z'n handen enige ongeduldige bewegingen. ‘Laat dat nu, Johny, - we hebben iets belangrijkers te doen dan te kletsen. Morgenochtend vertrekken we al naar Napels en dat feestje zal nog wel enige tijd duren. 't Is dus de vraag, of we wel klaar komen met de voorbereidingen.’ - Hij dacht even na. ‘Ten eerste dan, Johny: kun je met een revolver omgaan?’ ‘Gaan we schieten?’ Hij glimlachte. ‘Misschien. In de kringen, waar ik je morgenmiddag introduceren zal, hecht men méér waarde aan zo'n proppeschieter dan aan de méést doorslaande argumenten, snap je. Dus: hoe staat het met jouw schietvaardigheid?’ ‘In één woord: miserabel. Je snapt, dat zo'n eerzaam geleerde als ik nog nooit zo'n moordwerktuig in zijn blanke handen gehad heeft.’ ‘Goed, dan zal ik je nu een kort college in het schieten geven. Kijk’ - wij gingen onder een lantaarn staan en hij begon het mechanisme van een browning op een blaadje papier te tekenen - ‘zó ontzeker je de revolver. Nu hoef je slechts aan de haan te trekken - en je kunt | |
[pagina 87]
| |
zes keer achter elkaar schieten, zonder te laden. Dat zal wel rijkelijk genoeg zijn - maar ten overvloede krijg je nog een stelletje patronen mee. Je opent het magazijn - zó, zie je - en je gooit de blauwe bonen er gewoonweg in. Da's alles. Simple comme bonjour, nietwaar. Gesnapt?’ ‘Helemaal. Maar nu iets anders: hoe wil je morgenmiddag al in Napels zijn, als de reis er heen 24 uur duurt?’ ‘Wie gaat er in de twintigste eeuw nog met de trein? We nemen natuurlijk het ochtend-vliegtuig, dan zijn we er in een paar uur!’ ‘En wat...?’ ‘Nu moet je me toch werkelijk excuseren, beste jongen. Je schijnt te denken, dat een detective ieder ogenblik klaar staat om inlichtingen te geven en eens genoeglijk te kletsen over “raadsels” en “mysteries”.’ ‘Maar op het ogenblik...’ ‘...gebiedt onze beroepsplicht ons, om ons naar de voor-hal te begeven...’ ‘...naar de voor-hal, zeg je?’ ‘...naar de voor-hal, zeg ik, om aldaar de glorieuze aankomst van de heren Baranzo en Sibilio te observeren!’ ‘Waar je al geen belang in stelt,’ mokte ik - maar ging tòch met 'm méé! We moesten niet lang wachten: een minuut of vijf later verschenen beide heren reeds. Men behoefde niet bepaald een scherp opmerker te zijn, om te zien dat ze beiden nogal opgewonden waren. Hun ogen flikkerden, hun stem klonk ietwat onzeker, hun bewegingen waren druk en nerveus. Toen een kellner met volle champagne-glazen langs hen kwam, dronken ze ieder drie grote glazen achter elkaar op. Dan betraden ze pas de eetkamer... Donald glimlachte sarcastisch. ‘De slag is goed aangekomen,’ zei hij grimmig. ‘De slag? Wèlke slag? Wáár??’ ‘Wáár? Hoe zal ik het je zeggen? Ik zou willen antwoorden: “achter de schermen”, of in elk geval daar, waar de m.a.d.s. de lakens uitdeelt.’ | |
[pagina 88]
| |
‘Dat is weer abrakadabra, mr. Sherlock. Doch ik wil geduld hebben!’ ‘Een lofwaardig voornemen, dr. Watson. Morgenmiddag om half drie worden we in één van die beruchte “spelonken” verwacht.’ ‘Verwàcht??’ ‘Begin je wéér met vragen? Waar blijven je goede voornemens? Heb geduld tot morgen, dan zul je alles zien. - En nu moeten we naar de danszaal. Onze afwezigheid zou kunnen opvallen. En dan - de Italiaanse signorina's zijn ook te sympathiek, om zich langer dan nodig haar gezelschap te ontzeggen! Wat zeg jij?’ Ik zei niets. Ik dacht aan totaal iets ànders: ‘Wat gebeurt er... “achter de schermen”??’ |
|