| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Het eerste spoor.
Toen de auto voor het terras stopte, kwam Pasquale ons vertellen, dat z'n meester den Engelsen signor en mij in de werkkamer wachtte. Voorafgegaan door den kamerdienaar stapten we de grote voor-hal binnen, waar zich op het ogenblik slechts één bediende bevond. 't Was een jongen van een jaar of vijftien, die van 's morgens acht tot 's avonds zes achter een klein tafeltje bij de trap zat. 's Nachts nam een collega deze taak van 'm over, zodat altijd een bediende aanwezig was, als er een spoedboodschap gedaan moest worden.
Op het ogenblik, dat wij het tafeltje passeerden, stond Tonio - zo heette hij - op en vroeg beleefd: ‘Pardon, is dat de Engelse signor?’ - Ik knikte en hij verontschuldigde zich: ‘Ja, ziet U, de signor heeft strenge orders gegeven, om slechts U en den anderen heer toe te laten.’
Toen wij onze voet zetten op de eerste trede van de trap, hield Donald me plotseling staande.
‘Zeg eens even, Johny, zit er ook 's nachts iemand bij dat tafeltje?’
‘Ja, de hele nacht door - zonder een enkele onderbreking.’
‘Zo, zo,’ constateerde Donald, alsof hij Amerika ontdekt had. Ik keek 'm van terzijde aan: zijn gezicht had een nietszeggende uitdrukking, maar in z'n ogen tintelde een verdachte schijn.
‘Zeg eens even, mijnheer de detective, wat bedoel je met dat: “zo zo”?’ informeerde ik.
We bleven midden op de trap staan. Donald legde zijn
| |
| |
hand op m'n schouder en trok een schoolmeester-achtig gezicht.
‘Beste jongen,’ begon hij te doceren, ‘in de anderhalf jaar, dat ik practisch werk gedaan heb, ben ik tot de overtuiging gekomen dat een detective zijn ontdekkingen en vermoedens aan niemand - noch aan chef, noch aan vriend - mag meedelen. Ik moet de zaak zèlf dóórdenken - en onder geen voorwaarde mag een ander mijn gedachtengang beïnvloeden. Mijn hersens zijn vóór het onderzoek een ongebruikte fotografische plaat. Langzaam vormt zich daarop in de loop van het onderzoek het beeld, dat ik van den dader krijg. Invloed van buiten is als een lek in de camera: hij vervaagt het beeld en kan 't zelfs grondig bederven!’
‘Is dat een dogma uit ‘Handleiding voor Detectives?’ vroeg ik spottend, toch wel een beetje gekwetst door z'n weigering.
‘Dat is in elk geval mijn eigen formulering van een oude waarheid. Maar één keer wil ik er wel een uitzondering voor maken. Trouwens, de zaak is zó eenvoudig, dat je 't zeker al lang ontdekt hebt, zonder echter de consequenties uit deze ontdekking te trekken. Kijk vóór je - en je zult zien wat ik bedoel.’
Hij wees met een brede armzwaai naar de gang voor ons. Er kwamen hier zes deuren op uit: van de biljart- en tafeltennis-zaal, van de kaart-zaal, van de bibliotheek aan de linkerzijde, - van de twee logeerkamers en de werkkamer aan de rechterzijde. De gang eindigde bij de buitenmuur, dus...
‘Dus de situatie is duidelijk, nietwaar? Wie in deze gang en dus in de werkkamer wil komen, moet langs den jongen-aan-het-tafeltje gaan! Ik neem aan, dat alle kamers slechts één ingang hebben -.’
‘...Dat is zo!’ bevestigde ik.
‘...Welnu, in dit geval is 't duidelijk, dat de dief door den jongen gezien moet zijn!!’
‘Maar dat is toch onzin,’ wierp ik wrevelig tegen, in de mening dat hij me voor de gek hield.
| |
| |
‘Zeker, 't is onzinnig, - behalve in één geval: als de dief iemand was, dien de jongen reeds zó goed kende, dat hij zonder verdenking te wekken naar boven kon gaan!’
‘Je beweert dus, dat de dief een vriend van signor Corelli of zelfs een familielid was! Zou Corelli dat misschien met z'n opmerking bedoeld hebben?’
‘Dat acht ik zeer waarschijnlijk, Johny, - maar waarom ons in gissingen verdiepen, als we direct al het juiste antwoord kunnen weten?’
Pasquale, die het hele gesprek met bewonderenswaardig geduld had aangehoord - zonder natuurlijk iets van 't Engels te begrijpen! - kuchte nu met een beetje nadruk. Wij hadden die zachte wenk al niet meer nodig - we stonden al voor de deur van de werkkamer. Op m'n kloppen klonk een fors ‘binnen!’ en even later bevonden wij ons tegenover onzen gastheer.
Signor Corelli - een grote, breedgeschouderde man, met een energiek, zij 't ook 'n beetje grof gesneden gezicht - zat achter zijn kolossale schrijftafel, doch stond bij ons binnentreden dadelijk op en trad op den detective toe.
‘Mr. Donald Grabley, is het niet? Aangenaam met U kennis te maken, 't is me werkelijk een genoegen. Ik ben zeer blij, dat U m'n uitnodiging hebt aangenomen. Wilt U zich als mijn gast beschouwen?’
‘Dank U, mr. Corelli,’ antwoordde Donald, een beetje overrompeld door de heftige begroeting. ‘Ik stel Uw vriendelijkheid op hoge prijs.’
‘En nu nog een vraag: Wilt U zich misschien verfrissen en wat uitrusten van de reis?’
‘Neen, dank U, - ik ben in 't geheel niet vermoeid. Vanmorgen stapte ik in 't vliegtuig en de weinige uren van de vlucht bracht ik zeer aangenaam door met lezen en uitkijken. Ik voel me zo frisch als een hoentje.’
‘Dan wilt U me zeker het genoegen doen, mij enige minuten Uw aandacht te schenken.’
‘Geen beleefdheids-frases alstublieft, - ik ben hier toch beroepshalve. Gaat Uw gang dus, ik luister.’
| |
| |
We lieten ons achterover vallen in de heerlijk-zachte fauteuils. Donald balde z'n rechterhand tot een vuist, die hij met de linker omsloot - z'n gewone luisterhouding - en richtte z'n ogen met een strakke blik op signor Corelli.
‘Wat hier gebeurd is, mag ik zeker wel overslaan, dat heeft dr. Feitsma U toch al meegedeeld,’ begon onze gastheer.
‘Ja, het een en ander weet ik er al van. Toch zou ik het hele verhaal nog gaarne uit Uw mond horen. Wilt U dus zo vriendelijk zijn?’
‘Zeker, als ik U hiermee behulpzaam kan zijn.’ - Hij begon met kalme, egale stem te vertellen. De detective viel hem niet één keer in de rede, doch toen hij geëindigd had kwamen enkele vragen:
‘Hebt U de sleutels van de brandkast op Uw kantoor vergeten? Weet U dat zeker?’
‘Neen, ik kan het absoluut niet met zekerheid zeggen. Ik kàn ze vergeten hebben, doch dan moet iemand ze van m'n schrijftafel genomen hebben. Toen ik nl. dadelijk na 't ontdekken van de diefstal 't kantoor opbelde, was geen spoor van de sleutels te bekennen.’
‘Dan: is het mogelijk dat U ze verloren heeft?’
‘Mogelijk wel, doch niet waarschijnlijk. De sleutels waren bevestigd aan een sleutelring, waaraan nog wel tien andere sleutels zaten. Het vallen van de zware ring zou dus wel mijn aandacht getrokken hebben.’
‘Heel juist, deze mogelijkheid mogen we dus gerust uitschakelen. En nu nog het derde geval: dat iemand ze uit Uw pantalon gehaald heeft. B.v. Uw kamerdienaar!’
‘Pasquale?’ Corelli lachte. ‘Voor dien sta ik in. Wèl is het echter - theoretisch - mogelijk, dat iemand gisteren ochtend mijn slaapkamer binnenkwam, terwijl ik in bad was en zich toen meester van de sleutels gemaakt heeft.’
‘Inderdaad, dat is verre van uitgesloten. Deze drie mogelijkheden... o, wacht, - er is nog een vierde! Daar valt me in, dat iemand de duplicaatsleutels kan hebben bemachtigd!’
| |
| |
‘Dat is mogelijk, doch weinig waarschijnlijk. De sleutels liggen in een kleine kluis, die in de muur van mijn vrouws boudoir is aangebracht. De kluis heeft een letterslot, - het geheim er van kennen alleen zij, ik en mijn dochter.’
‘En anders niemand? Ook niet van Uw bloedverwanten of vrienden?’ drong Donald op nauwkeurigheid aan.
‘Neen, zeker niet,’ was het besliste antwoord. En dan opeens: ‘O, ja, tòch nog iemand, nl. hij, die deze kluis geleverd heeft.’
‘En dat is?’
‘Mijn schoonzoon in spé, mr. Tarani’ - Er klonk in de laatste woorden een beetje minachting. Donald deed echter, of hij het niet hoorde en vervolgde:
‘Nu komen wij dus tot het onderzoek. Punt één: heeft U eergisteren iemand op bezoek gehad in Uw kantoor? 's Middags, bedoel ik!’
‘Ja, een bezoeker is er geweest. Ik ontvang heel zelden in mijn privé-kantoor, - maar natuurlijk maakte ik voor mijn vriend, den Commandatore Silvio Manzoni, een uitzondering.’
‘Man-zo-ni,’ spelde Donald, en schreef de naam in een notitieboekje. ‘Mag ik U nog vragen, of U signor Manzoni alleen gelaten hebt in Uw kantoor, terwijl de sleutels onder zijn bereik waren?’
Corelli trok een onwillig gezicht en protesteerde:
‘Uw vragen worden wel héél eigenaardig, mr. Grabley!’
‘Ik zoek de waarheid,’ antwoordde Donald kalm. ‘Wilt U me daarbij helpen?’
‘Maar dat spreekt toch vanzelf!’
‘Antwoordt U dan a.u.b.!’
‘Ja, ik liet hem voor enkele ogenblikken alleen. Mijn procurist verzocht me even in 't kantoor te komen, om de nieuwe kas te inspecteren. Dat duurde maximum vijf minuten.’
‘Juist, en de sleutels, waar waren die?’
‘De hele sleutelbos hing aan de sleutel, die, als altijd, in mijn bureau-lade stak.’
| |
| |
‘En kunt U zich herinneren, dat alle sleutels aanwezig waren, toen U terugkeerde?’
‘Neen, natúúrlijk niet! Ik had toch geen enkele reden om dat na te kijken?!’
‘Dank U. - Punt twee: toen U gisteren in de badkamer zat, hoorde U toen iemand binnenkomen?’
‘Ja zeker, - mr. Tarani, mijn schoonzoon in spé. 't Bleek een misverstand te zijn: hij meende dat ik hem opgebeld en verzocht had, mij 's ochtends te bezoeken. Toen hij hoorde, dat 't niet het geval was, verwijderde hij zich.’
‘Heeft U daarnà de deur niet meer horen opengaan?’
‘Neen, 'k heb absoluut niets gehoord.’
‘Ik wil wel de aandacht vestigen op het feit,’ - mengde ik me in 't gesprek, ‘dat de scharnieren van alle deuren voor 'n dag of wat geolied zijn. Ze gaan, open en dicht, volkomen geruisloos.’
‘Dank je, Johny. Ik zou U, mr. Corelli, nog één vraag willen stellen, doch ik zeg U vooruit, dat het U volkomen vrij staat haar nièt te beantwoorden:
- Wilt U me zeggen, wien U verdenkt?’
‘Neen, daartoe ben ik niet bereid. Trouwens, ik heb ergens gelezen, dat men een detective altijd alléén moet laten zoeken. Verdenkingen van anderen, zo heet het, kunnen hem wellicht op een dwaalspoor brengen!’
Donald glimlachte. ‘Dat hangt er werkelijk van af, wáárover de zaak gaat. Doch ik wil niet verder bij U aandringen. In elk geval is zeker, dat die persoon iemand is, die U zeer na staat, anders had U mijn hulp niet aangevraagd.’
Signor Corelli knikte met een verbeten gezicht. ‘Ja, - U heeft gelijk - helaas, - U begrijpt, dat ik àlles doen wou, om een onnodig schandaal te vermijden.’
‘Onnodig schandaal?’ herhaalde Donald. ‘Maar als het blijkt, dat Uw verdenking gewettigd was, - als het blijkt, dat degeen dien U verdenkt wèrkelijk de dader is?’
Corelli's gezicht was hard, als uit steen gehouwen. ‘Als dàt vaststaat, volkomen en zeker vaststaat, - dan moet het gerecht zijn beloop hebben!’
| |
| |
Enige seconden heerste er een gespannen stilte, dan zei signor Corelli: ‘Ik heb nòg iets voor U, mr. Grabley. Het kan alles zijn en niets, dat moet U maar uitmaken. 't Is het volgende: gisterenmiddag overhandigde Pasquale me iets, dat hij op het tapijt in dèze kamer gevonden had, toen hij bezig was op te ruimen: - dit!’
Hij opende een lade van zijn schrijftafel en nam er een voorwerp uit: het was één helft van een manchetknoop; hel rood, in 't midden een witte ster.
‘Heeft U dat al aan de politie getoond?’ vroeg ik.
‘Neen. Ik was - ik was bang. De knoop komt me nl. zeer bekend voor, al kan ik me onmogelijk herinneren, bij wien ik hem gezien heb.’
‘Ik weet één ding’ - zei ik - ‘en wel, dat ik niet gaarne de eigenaar van deze knoop zou willen zijn!’
Donald glimlachte als een schoolmeester, wiens leerling een domme, maar toch begrijpelijke fout begaan heeft. ‘Jonge, jonge,’ wees hij me terecht, ‘als jij bij de politie was, zouden ze iedere dag honderd verdachten opbrengen!’
‘Dat kan ik niet vinden!’ verdedigde ik me. ‘'t Is toch duidelijk, dat de eigenaar van de knoop hier juist geweest moet zijn op de dag van de diefstal!’
‘Waarom? De knoop kan hier toch best van een paar dagen voorheen liggen?’
Ik glimlachte. ‘Dat zou je nièt zeggen, als je zag hoe zorgvuldig Pasquale opruimt! Neen, Donald, ik voor mij ben er zeker van, dat de eigenaar van deze knoop hier op de dag van de diefstal geweest is!’
De detective trok z'n schouders op. ‘Wat dan nòg? Dat bewijst toch volstrekt niet, dat hij ook de dader moet zijn! Een aanwijzing is het echter wèl - en pas 't onderzoek zal de rol, die hij gespeeld heeft, kunnen belichten, - en dàn pas, zullen we - oordelen.’
Signor Corelli, geeft U mij toestemming de kamers van Uw villa te doorzoeken, als het me nodig lijkt?’
‘Maar natuurlijk, dat spreekt toch vanzelf! U mag mijn huis in en uit lopen, de appartementen doorzoeken
| |
| |
op elk uur van de dag of de nacht - kortom, alles doen, wat in het belang van het onderzoek is.’
Donald boog. ‘Dank U, dit is voorlopig alles.’
‘O, neen,’ protesteerde signor Corelli glimlachend, ‘U vergeet één ding: Uw honorarium!’
‘Och, daarover spreken we nog later,’ weerde Donald haastig af.
‘Neen, neen, ik sta er op, dat U een zeker honorarium ontvangt. Wat zou U zeggen van 100.000 Lire?’
‘100.000?? Véél te veel!’
‘Dat denkt U maar, mr. Grabley. 't Is slechts ½% van het gestolene. En een eenvoudig vindersloon bedraagt gewoonlijk al 5%. - Bepaald vinden zult U de juwelen en het geld zeker nièt! Dus: accoord?’
‘Ja - als 't me gelukt al Uw goederen op te sporen. Mocht ik “slechts” den dader vinden, dan vervalt onze overeenkomst. - Mag ik nu afscheid van U nemen?’
‘Ja, ook voor mij is het tijd. A propos, van avond is er een klein feestje ter ere van de verjaardag van mijn dochter. De heren vinden in hun kamers een schriftelijke uitnodiging, ik herhaal haar nog eens mondeling. U komt toch?’
‘Gaarne,’ antwoordde ik en Donald knikte dankend.
‘Dan tot vanavond, mijne heren. Veel succes, mr. Grabley!’ - En hij stapte de kamer uit.
Donald gaf me een formidabele klap op de schouder.
‘Johny, ik voel de behoefte, om je te danken voor 't feit, dat je me in deze interessante zaak betrokken hebt!’
‘Hm, daarstraks had je een àndere mening over mijn bemoeiïngen...’
‘... daarstraks, - ja, maar toen dacht ik, dat het een dood-gewone diefstal was...’
‘En nù...?’
‘Nu meen ik reden te hebben, om te geloven, dat we aan het begin van een zeer bijzonder “gevalletje” staan, - zéér bijzonder, Johny!’
‘Heb je dan al een spoor?’
‘Een schijntje van een mogelijkheid van een spoor...’
| |
| |
‘Dat is voor een detective héél voorzichtig uitgedrukt!’
‘Misschien is het al te veel gezegd! Wij zullen nu een paar informaties gaan inwinnen, - over dien Commandatore Manzoni en signor Tarani.’
‘Over den laatste kan ik je het een en ander zeggen. Als je naar een motief zoekt, dan heeft hij een schat van een dot van 'n motief! De schoonzoon in spé van den millionnair Corelli heeft nl. meer liefde dan geld. M.a.w. hij is zeer verliefd op de mooie signorina, maar is niet bepaald, wat men zo noemt, een “goede partij.” Zijn financieele toestand is weliswaar verre van slecht, in vergelijking tot zijn schoonvader is hij toch maar een bedelaar. Er was in 't begin veel strijd tussen vader en dochter; juffrouw Elvira bleef echter op haar stuk staan en Corelli gaf zuchtend toe.
Wat is nu psychologisch beter te verklaren, dan dat een - betrekkelijk natuurlijk - arme drommel probeert te nemen, waar te nemen valt en met een paar millioen zijn eer wil redden?’
‘Dus -’ Donald glimlachte geamuseerd, ‘dus jij verdenkt hem?’
‘Verre van dat! Als je Tarani zou kennen zou je begrijpen, dat hij de laatste zou zijn, die zulk een diefstal zou plegen. Hij heeft absoluut geen minderwaardigheids-complex - zoals je misschien zou denken.’
‘Zo, zo,’ deed de detective opeens droogjes. ‘Zou je me misschien een portret van mr. Tarani kunnen bezorgen?’
‘Ik zal Pasquale even vragen!’
Ik belde en verzocht hem een foto van Elvira's verloofde te brengen. Hij bezorgde er ons een van groot formaat, die op signorina Elvira's piano stond. Donald vond het blijkbaar nog niet groot genoeg, want hij ging het onderzoeken met zijn sterke loupe.
‘Vraag hem nog,’ verzocht de detective me, ‘wanneer hij Corelli's schoonzoon-in-spé het laatst gezien heeft!’
Ik bracht de vraag in 't Italiaans over - Donald sprak geen woord van deze taal - en de bediende antwoordde:
| |
| |
‘Gisteren’ - Wanneer precies? - ‘'s Morgens, toen signor Corelli nog in bad was.’
- Toen hij vertrokken was, - de foto meenemend - zei Donald met een tevreden gezicht:
‘Ik heb ontdekt, wat ik verwacht had, Johny!’
‘Op de foto? Wat bedoel je?’
‘Op de foto, juist. Méér kan ik je voorlopig niet vertellen, - maar je zult het waarschijnlijk héél gauw horen. Tenminste: als alles, wat signor Corelli ons verteld heeft, juist is. En Pasquale heeft punt één zo juist bevestigd.’
Ik keek verbaasd op. ‘Heb jij er dan nog aan getwijfeld?’
‘Jongeman, ik moet nu helaas een afgezaagde gemeenplaats debiteren: een detective kan alleen afgaan op hetgeen hij zèlf onderzoekt. “Hij zegt...” is nog lang geen bewijs, wie deze “hij” ook zijn moge! Dat is nummer één van de detective-codex en als je ooit mijn helper wilt worden, zul je je die regel goed in 't hoofd dienen te prenten! Geloof niemand, behalve je-zelf!’
‘Ik zal 't onthouden, meester. Maar als je die regel consequent wilt toepassen: wie zegt je, of Pasquale wel de waarheid heeft gesproken?!’
‘Aha, het onderwijs draagt vruchten. Je hebt gelijk. Ik zal dan ook niet alleen op zìjn getuigenis afgaan. Overigens doe ik dat slechts pro forma. In mijn hart ben ik er vast van overtuigd, dat signor Corelli volkomen waarheid - en niets dan de waarheid - gesproken heeft. Nu gaan we nog eens even kijken, of punt twee klopt. We zullen onzen gastheer een bezoek brengen op z'n kantoor.’
Toen we in de voor-hal langs het tafeltje van den piccolo kwamen, vroeg ik - op verzoek van Donald, - zo langs mijn neus weg, of hij zich herinneren kon hoe laat signor Tarani gisteren hier geweest was. Nou, hij wist het uur niet precies, 't was in elk geval vroeg, want signor Corelli bevond zich nog in bad...
‘Nu mogen we wel aannemen, dat 't waar is,’ meende Donald.
| |
| |
‘Ik moet zeggen, dat je onderzoek een schitterend resultaat gehad heeft,’ spotte ik. ‘Dàt wist ik al lang!’
Donald trok een diepzinnig gezicht: ‘Weet je, wat een van de filosofen der oudheid gezegd heeft: tussen “weten” èn “weten” is nog een hemelsbreed verschil. Een detective mag niet vertrouwen op een ander, moet...’
‘Toe, spaar me de rest. Ik wéét het al zo'n beetje. Het verwondert me eigenlijk wel, dat een detective zichzelf vertrouwt!’
‘Dat doet hij niet, Johny, er zijn gevallen, waarin hij zelfs zijn eigen bevindingen wantrouwt. Commissaris Bruyère van de “Sûreté” vertelt in zijn boek een geval, waarin...’
‘Alsjeblieft je mond houden, Donald, ik heb al mijn aandacht nodig voor het onderhavige geval!’
‘Een goed voornemen, my friend, misschien groeit er nog een Dr. Watson uit jou!’
‘Voel jij je dan al een Sherlock Holmes?’ ketste ik terug.
‘Bravo, Johny, dat is één nul voor joù.’
Men ziet, ons gesprek was verre van diepzinnig. Ik zag echter, dat achter dat joviaal-vrolijke masker op het gezicht van Donald, zijn hersens hard en grondig werkten aan het schiften en rangschikken van de ontvangen indrukken. Tijdens de wandeling - de detective wou geen gebruik maken van een vervoermiddel - zwegen we helemaal en op z'n gezicht verscheen weldra een uitdrukking van intens nadenken. Zijn anders zo levendige ogen hadden een doffe tint; 't was net alsof hij sliep, althans al z'n energie gebruikte voor een werk, dat hem geheel in beslag nam; zodat het leven òm zijn persoon niet tot 'm doordrong. Zo moest ik Donald redden voor een overrijding door een roekeloos voortschietende auto en toen ik 'm voor de twééde keer aan een groot gevaar liet ontsnappen, nam ik hem pardoes onder de arm - (het gearmd-lopen van mannen is in Italië gebruikelijk) - en voerde hem als een gewillig kind door de drukke straten.
| |
| |
Na een kwartier legde hij zijn hand op mijn schouder - z'n gewone gebaar, als hij mijn bijzondere aandacht wou trekken - en zei ernstig:
‘Johny - het schijntje van een mogelijkheid van een spoor is gegroeid! Het begint te dagen in de Egyptische duisternis. - Als ik gelijk heb, zullen wij binnenkort iets ontdekken, waaruit dan een onweerlegbaar bewijs van de schuld van één onzer verdachten geconstrueerd kan worden.’
‘Heb je al één verdachte op het oog, of zeg je 't zo in 't algemeen?’
Hij bleef staan en keek me 'n ogenblik aandachtig aan.
‘'t Is voor mij soms merkwaardig, Johny, hoe naïef leken in ons edele vak soms kunnen zijn. Hier heb je een doctor in de exacte wetenschappen, - iemand, wiens vak het dus is consequent-logisch te denken, - en die blijkt niet in staat het duidelijke, ik zou bijna willen zeggen: overdreven-duidelijke spoor te ontdekken. Als je 't zwart op wit, in een boek zou lezen, zou je er best toe in staat zijn, maar zèlf de situatie onder 't oog zien, - dàt kun je niet.’
‘Ik buig in ootmoed mijn hoofd, maître, - maar mag ik je even op een tegenstrijdigheid wijzen? Eerst sprak je van een “schijntje van een mogelijkheid” en nù: van een overdreven-duidelijk spoor. Dat is niet bepaald hetzelfde, hè?!’
‘Dat zijn dan ook twee verschillende sporen!’
‘Waarvan dus één verkeerd moet zijn,’ - probeerde ik te deduceren.
Donald lachte.
‘Integendeel, my boy, als het blijkt, dat ik, wat 't eerste spoor betreft, gelijk had, heb ik meteen zekerheid, dat ook het twééde in orde is!’
Ik zuchtte.
‘Moderne sfynx, je naam is detective! Een gewoon sterveling zou denken, dat het een het ander uitsluit, maar... Enfin, een detective is geen gewoon sterveling.
| |
| |
- Zou ik héél bescheiden mogen informeren, wat die contradictio in terminis te betekenen heeft?’
‘Je bent niet bescheiden genoeg, Johny! Wel wil ik je vertellen, naar wien ons het duidelijke spoor heenvoert, - misschien zegt je dat iets.’
‘Ja, en?? Naar wien?!’
‘Naar mr. Tarani, de schoonzoon in spé van Corelli!’
‘Neèè!’
‘Ja!’
‘Onmogelijk, Donald! Tarani zal zoiets niet doen! Tarani is te veel beheerst, te veel tevreden met zich zelf, om zich tot een diefstal te laten verleiden, - nee, onmogelijk!’
‘En tòch, Johny, verwacht ik binnenkort iets van hem te ontdekken, dat ondubbelzinnig op z'n schuld wijst!’
We waren intussen het monumentale gebouw der ‘Società Anonima Corelli’ genaderd. Ik stapte naar binnen en informeerde bij den portier, of Commandatore Manzoni er misschien was. Neen, was het antwoord, sinds eergister-middag is hij er niet meer geweest...
‘Dat weten we dan ook,’ knikte Donald voldaan en maakte een aantekening. ‘Nu blijft ter verificatie slechts één punt over: of de heer Tarani werkelijk het geheim van het letterslot kent. Dat zal ik vanavond, tijdens het feest, met den “verdachte” zelf bespreken.’
‘Verdàchte...?’
‘Het spijt mij, Johny, maar ik vrees dat signorina Elvira en haar verloofde in de naaste toekomst veel onaangenaams zullen beleven. - Overigens, - ik wil je de raad geven vanavond goed uit je ogen te kijken. Ter gelegenheid van de verjaardag zullen waarschijnlijk alle familieleden en vrienden-des-huizes verschijnen, - en onder hèn schuilt de dader, gelijk wij reeds gededuceerd hebben uit het bekende feit, dat er in de hall altijd een jongen aanwezig is. Schenk aan hen je onverdeelde aandacht.’
‘Maar je zei toch, dat Tarani...’
‘Ik zei slechts, dat Tarani onze bijzondere attentie
| |
| |
verdient. Maar niets ontslaat ons van de plicht, ook de andere “verdachten” onder de loupe te nemen.’
‘Ik zal mijn best doen - al moet ik je bekennen dat ik door al die sporen volledig de kluts kwijt ben.’
‘En toch, Johny, is de toestand zo eenvoudig als hij maar zijn kan! Aha, daar hebben wij onze onvolprezen “Motta.” Ik wil je adviseren, in een van de gemakkelijke stoelen plaats te nemen en de situatie aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Daarbij kan het geen kwaad wat reserve-krachten te verzamelen, want ik vrees, dat ons hedenavond iets wacht, dat je een hevige schok zal geven.’
Ik nam plaats aan een tafeltje en mokte:
‘Mij wil je niets vertellen en toch schijn je al heel zeker van je zaak te zijn! Ik heb het gevoel, dat de zaak van avond haar einde vindt.’
‘Neen, Johny, - niet de zaak, slechts het éérste bedrijf! En nu groet ik je!’
‘Laat je me alléén?!’
‘Helaas moet ik me voor enige tijd het genoegen van je gezelschap ontzeggen.’
‘Wat ga je dan doen?’
Hij keek me enige tijd zwijgend aan. Dan antwoordde hij, met een verbeten gezicht:
‘Ik ga het twééde bedrijf voorbereiden!’
|
|