aangeeft. Deze paragraaf is bedoeld als een, zeer voorlopige,
oriëntering ten opzichte van een werkwijze die in de linguistiek niet
altijd gangbaar is; de paragraaf is tevens een samenvatting die, na bestudering
van het hoofdstuk, een recapitulatie van enkele hoofdpunten zal blijken te
bevatten. Zij is dus volstrekt geen uittreksel, en nog minder een samenvatting
der betogen. De stof van het tweede hoofdstuk leek voor een dergelijke
oriënterende inleiding ongeschikt. - In het eerste en tweede
hoofdstuk worden de grondslagen voor de onderzoekingen in de volgende
hoofdstukken gelegd, en voorlopig verantwoord. Met het derde hoofdstuk begint de
bestudering van het woord als zodanig. - De omvangrijkheid van het materiaal
dwong tot een keuze onder de te behandelen auteurs. Dié schrijvers
werden gekozen, die het meest als uitdrukking van gangbare meningen kunnen
gelden, of die - altijd naar het inzicht van de schrijver - het meest tot
ontwikkeling van het woord-begrip, of tot de linguistiese begrips-vorming,
bijdroegen. Voor een meer volledige bibliographie zij verwezen naar Gustaf Stern, Hjelmslev en Graff.
De schrijver acht het zich een plicht, er hier uitdrukkelik op te wijzen, dat uit
zijn studie de grote waarde van het werk der geciteerde auteurs volstrekt niet
altijd voldoende blijkt. Immers, juist de verschil-punten moesten het scherpst
naar voren komen, en alleen de aandacht die de schrijver aan de bestudeerde
sententies wijdt, is soms het bewijs hoeveel hij aan zijn voorgangers dankt. Om
altans enigszins in die leemte te voorzien, noemt de schrijver hier - zonder
daarmee in 't minst afbreuk te willen doen aan het werk der niet-genoemden - Karl Bühler, Edward Sapir en Henri
Delacroix.
Hij koestert de hoop, dat de beheerste wetenschappelike nauwgezetheid van zijn
leermeester Prof. Dr. C.G.N. de Vooys van de
Rijks-universiteit te Utrecht, hem behoed heeft voor vele, in deze materie zo
gemakkelik dreigende, overijlde conclusies. Een biezonder woord van
erkentelikheid geldt Prof. Dr. H.J. Pos van de Gemeentelike
Universiteit te Amsterdam, wiens aanwijzing hem er toe bracht, het zins-begrip -
altans als vergelijkings-moment - mede in zijn studie op te nemen.
Tenslotte rest mij, met de grootste dankbaarheid de medewerking te vermelden van
Prof. Dr. Theo Rutten van de Katholieke Universiteit te
Nijmegen. Geen hoofdstuk ging ter perse zonder dat het, in vriendschappelik
overleg van vele uren en dagen, werd besproken. Zijn raad en aanwijzingen waren
mij, bij elk hoofdstuk opnieuw, een onwaardeerlike steun.
Dit werk zou in de spelling van het Compromis-Marchant verschenen zijn, als het
niet reeds, bij het verschijnen van de ministeriële bepalingen, voor
het grootste deel ware voltooid geweest.