De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap
(1993)–G.J. Dorleijn, C.J. van Rees– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||
1. Inleiding en begripsomschrijvingVanaf het moment dat literatuur als eigensoortig maatschappelijk verschijnsel is onderkend, heeft men moeite gedaan er de aard van te doorgronden en de functie en waarde ervan te specificeren.Ga naar voetnoot1 Al eeuwen zijn ook die beschouwingen over literatuur zelf object van reflectie geweest. In de westerse cultuur zijn van oudsher scholen (en universiteiten) de belangrijkste instituties waarin poëticaal erfgoed werd ontwikkeld en doorgegeven (vgl. Curtius 1948). In de literatuurgeschiedschrijving en vooral in de geschiedenis van de literatuurkritiek is gepoogd deze eeuwenlange zelfreflectie te systematiseren.Ga naar voetnoot2 Voor de term literatuuropvatting (het geheel aan ideeën over doel, functie, aard, middelen, effecten en ontstaan van literatuur) wordt ook vaak het begrip poëtica gebruikt, dat na een lange geschiedenis opnieuw gemunt werd.Ga naar voetnoot3 Beschrijvingen van de ‘poëtica's’ van auteurs en critici bevatten een overzicht van wat die auteurs/critici over literatuur en haar functie etc. dachten. Om de literatuurbeschouwing, dat wil zeggen het betoog van critici en van andere bij de produktie en verbreiding van literatuur betrokkenen, met vrucht te bestuderen, is een metastandpunt noodzakelijk. Alleen wanneer een onderzoeker zich buiten deelname aan het literaire veld houdt is hij in staat de juiste afstand te houden tot de normatieve vooronderstellingen over aard en functie van literatuur die binnen dat veld gemeengoed zijn. Juist omdat literatuuropvattingen naar moeilijk grijpbare fenomenen verwijzen is het voor de onderzoeker zaak de literatuuropvattingen als object te beschouwen dat beschreven moet worden of waarover hypotheses dienen te worden ontwikkeld en ze niet als min of meer betrouwbare instrumenten te zien die gebruikt kunnen worden om andere objecten, bijvoorbeeld teksten, te analyseren. Het onderzoek binnen het nieuwe aandachtsgebied wil derhalve de ontwikkeling en het gebruik van literatuuropvattingen door deelnemers uit het literaire veld analyseren. Einddoel is het inzicht te vergroten in de - dikwijls strategische - rol die literatuuropvattingen vervullen en te verduidelijken hoe de perceptie van de eigenheid en kwaliteit van literaire werken gestuurd wordt door een combinatie van literatuuropvattingen en de respectievelijke posities die voor- en tegenstanders in het literaire veld in een gegeven periode bekleden. Complementair aan deze herkenbare vragen zijn in het nieuwe aandachtsgebied echter de volgende:
| |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
Een en ander impliceert een uitgangspunt voor het onderzoek waarin het onderzoeksobject uit het literaire veld bestaat, c.q. uit objecten die in het literaire veld gesitueerd zijn. In § 2 gaan we daar nader op in. Ondertussen is het noodzakelijk het boven geïntroduceerde begrip literatuuropvatting preciezer te omschrijven. Onder een literatuuropvatting wordt verstaan een verzameling normatieve denkbeelden over de aard en functie van literatuur alsmede een verzameling definities van teksteigenschappen en literaire technieken (procédés), waardoor de tekst geacht wordt bepaalde effecten op de lezer te hebben.Ga naar voetnoot4 De denkbeelden zijn niet (empirisch) getoetst en zijn in het algemeen ook niet geformuleerd om getoetst te worden. Overigens, ‘niet getoetst’ staat niet gelijk aan ‘onwaar’; het is zeer wel denkbaar dat vanuit een nieuwe interdisciplinaire invalshoek - bijvoorbeeld in de (experimentele) context van de psychologie van het lezen - bepaalde ‘literatuuropvattelijke’ vragen in een breder kader zijn te situeren en tot empirisch onderzoekbare vragen zijn te herformuleren.Ga naar voetnoot5 De deelnemers in het literaire veld gebruiken literatuuropvattingen om aan een literaire tekst eigenschappen en kwaliteit toe te kennen. Ze doen dat nu evenals eeuwen geleden. Vooral literaire debatten zijn door de hele geschiedenis heen een interessante bron om literatuuropvattingen te leren kennen. Poëticale conflicten als die tussen Coornhert en Karel van Mander over het aandeel van bijvoorbeeld het mythologische in de dichtkunst, of die tussen de Egelantier en de Nederduytsche Academie zijn bij uitstek geschikt om hetgeen specifiek is aan literatuuropvattingen en het gebruik ervan op het spoor te komen: het gaat niet om ondubbelzinnige, descriptieve uitspraken, maar om normatieve denkbeelden die voor de deelnemers aan de debatten vaak een strategische rol spelen in een polemiek. Ook buiten direct-polemische situaties worden literatuuropvattingen gebruikt, bijvoorbeeld wanneer literatuurbeschouwers (commentatoren of critici) waardeoordelen vellen. Nu ligt het niet in de rede om de taal van de literatuurkritiek en van deelnemers aan poëticale debatten aan de voor wetenschap nu gebruikelijke methodologische criteria te meten. Aan de andere kant moet een literatuurwetenschapper vermijden om poëticale uitspraken als een theorie te gebruiken of zichzelf in een debat te mengen dat hij/zij geacht wordt als object te bestuderen. Zo kan de geleerde Bray het in zijn bespreking van La formation de la doctrine classique niet nalaten bepaalde 17e-eeuwse deelnemers aan de toenmalige debatten gelijk te geven (Bray 1974 (1e druk 1927)) en beoordeelt Oversteegen in Vorm of vent uitspraken van sommige critici uit de onderzochte periode als ‘aanvechtbaar’ of ‘weinig overtuigend’, terwijl hij hun opponenten gelijk geeft. Anders dan onderzoekers kunnen critici en | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
andere deelnemers aan discussies over literaire kwesties volstaan met opvattingen te gebruiken; zij plegen uit te gaan van specifieke stellingnames over aard en functie van literatuur zonder deze stellingen in principe zelf te onderzoeken. In polemische discussies wordt soms wel het ‘literatuuropvattelijk’ karakter van de stellingname van de tegenstander boven water gebracht, maar daar worden dan weer andere normatieve denkbeelden tegenover geplaatst. Zoals aangeduid, worden doorgaans de sleuteltermen ‘literatuuropvatting’, ‘poëtica’ en afgeleiden door elkaar gebruikt zonder duidelijke betekenisafbakening en kent de term ‘poëtica’ een grote mate van polysemie. Wij beperken ons hier, voor zover mogelijk, tot de hoofdterm uit het nieuwe aandachtsgebied: literatuuropvattingen, en wel in de bovenbedoelde zin. Het onderzoek naar literatuuropvattingen is veelomvattend. Verbreding op termijn van de aandacht naar kunstopvattingen en, bijvoorbeeld, naar het beeldende kunstenveld als context van onderzoek is zeer wel denkbaar. Er moeten bij de opzet van het nieuwe aandachtsgebied echter zekere keuzes worden gemaakt. In dit voorstel ligt het accent op de rol van literatuuropvattingen in het literaire veld. Daarbij worden twee hoofdaccenten gelegd. 1. De reconstructie en systematisering van de denkbeelden van deelnemers in het literaire veld onder rekening houding met hun positie daarbinnen. 2. De rol van de instituties in dezen. Ons uitgangspunt is daarbij dat de beide benaderingen die men met deze hoofdaccenten zou kunnen associëren complementair zijn. Juist in deze complementariteit, sterker nog: in de wederzijdse integratie van de pluspunten van elk van beide benaderingen is de voortrekkende kracht van het programma gelegen. |
|