De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld. Aandachtsgebied literaire opvattingen van de Stichting Literatuurwetenschap
(1993)–G.J. Dorleijn, C.J. van Rees– Auteursrechtelijk beschermd2.1 Het literaire veldBij de ontwikkeling van het nieuwe aandachtsgebied neemt een vorm van institutionele analyse van het literaire veld een belangrijke plaats in. Aan deze benadering ligt de volgende - theoretisch te onderbouwen en empirisch te toetsen - veronderstelling ten grondslag: Opneming van een tekst onder de categorie literatuur, de specifieke waarde die zo'n tekst op een bepaald moment krijgt toegekend alsook de spreekwijzen die met betrekking tot die tekst legitiem worden geacht, zijn het resultaat van een complex proces dat gereguleerd wordt door een aantal instituties uit het literaire veld in wisselwerking met de auteurs van die teksten. In dat proces vervult sinds de 18e eeuw de institutie literatuurkritiek een dominerende rol. Onder ‘literaire instituties’ zijn niet alleen de instellingen te verstaan die zorg dragen voor de materiële produktie en verspreiding van literatuur (uitgeverijen, bibliotheken, boekhandels, boekenclubs); tevens vallen daaronder instanties die overheidsinstellingen adviseren inzake hun beleid, als onderdeel van het kunstenbeleid (secties van kunstraden); en zeker niet in de laatste plaats behoren daar de instellingen toe die zich belasten met de symbolische produktie, dat wil zeggen het specificeren en uitdragen van bepaalde opvattingen over literatuur (literatuurkritiek) en voor dit oogmerk specifieke kanalen aanwenden (literatuuronderwijs aan volwassenen en jeugdigen, wetenschappelijke en literaire tijdschriften, pers en media). Gezamenlijk vormen deze het literaire veld (zie figuur 1), een voortdurend veranderend systeem van machtsrelaties. Zij beinvloeden - zij het in verschillende mate - de manier waarop ook niet-professioneel in literatuur geïnteresseerden - de ‘gewone’ lezers - met literatuur omgaan en erover spreken. Tevens beinvloeden zij de houding die maatschappelijke groeperingen ten aanzien van andere kunsten gaan innemen. In het schema van het literaire veld zijn dan ook ‘lezers’ en ‘niet-lezers’ ingetekend - | |||||
[pagina 5]
| |||||
uiteraard niet als instituties maar als categorieën personen wier gedrag op cultureel gebied (bijvoorbeeld met betrekking tot lezen), mede afhankelijk is van de mate waarin ze in contact komen met opvattingen die, voorzover het de meer recente tijd betreft, in de literatuurkritiek en het literatuuronderwijs worden ontwikkeld en/of uitgedragen - en waar het vroegere eeuwen aangaat, in kerkelijke of hofkringen, salons en academies. Het schema van figuur 1 is toegesneden op de twintigste eeuw en, gegeven de vermelding van een belangenorganisatie als de Vereniging van Letterkundigen (VvL), een subsidie-verdelende instantie als het Produktiefonds of een bemiddelende instantie als Stichting Schrijvers School en Samenleving (SSS), tracht het veeleer de na-oorlogse situatie te weerspiegelen. Voor de vertaling van dit schema naar de situatie van voor de tweede wereldoorlog, of naar een pre-twintigste-eeuwse situatie zijn aanpassingen noodzakelijk, met grootheden als literaire kringen rond adellijke personen, cercles, cénacles, rederijkerskamers, (kunst)academies, genootschappen. Materiële en symbolische produktie alsmede distributie blijven echter randvoorwaarde, hoezeer ook de instanties, de personen en de invulling van hun functies mogen verschillen van die van tegenwoordig. Hoe verder terug in de tijd, des te sterker de aanpassingen. De uitgeverijwereld en het distributie-systeem functioneerden in vroeger tijden geheel anders dan nu. Het onderwijssysteem kent pas vanaf de 19e eeuw een fundamentele verbreding; de daaruit voortvloeiende verhoging van het niveau van geletterdheid van de bevolking als geheel leidt tot een toename niet alleen van het aantal schrijvers, maar ook van het aantal potentiële afnemers van hun produkten. Structurele veranderingen in de mate van autonomie van het literaire veld moeten worden bezien in samenhang met theologische, pedagogische of andere oogmerken die betrokkenen nastreefden in hun wijze van omgaan met literatuur. Dergelijke veranderingen gingen gepaard met het ontwikkelen van andere zienswijzen op de aard en functie van literatuur. In de late middeleeuwen, bijvoorbeeld, maakte men onderscheid tussen bruikbare, ware teksten enerzijds en onbruikbare, onware teksten anderzijds. Wat wij tegenwoordig ‘literatuur’ noemen kan tot de laatste categorie gerekend worden (fictie), maar ook tot de eerste - namelijk, wanneer middeleeuwers stellen dat fictie het vehikel is waardoor de ware boodschap wordt overgedragen (cf. Minnis 1984; Minnis et al. 1988). Hieruit moge duidelijk worden dat in de onderhavige formulering van het aandachtsgebied de metafoor van het literaire veld een programmatische functie vervult. Bij de ontwikkeling van het aandachtsgebied staat dan ook aandacht voor de volgende aspecten voorop:
Het analytische termenpaar materiële en symbolische produktie stelt de onderzoeker in staat het verband te blijven onderkennen tussen zaken die doorgaans gescheiden van elkaar worden beschouwd: aan de ene kant de beelden of meningen over kunstwerken en kunstenaars; aan de andere kant de feitelijke netwerken van de personen die deze beelden creëren en op wie deze beelden betrekking hebben (vgl. Bourdieu 1983, De Nooij 1993). Tegenwoordig is een belangrijk kenmerk van de materiële produktiekant dat het publiceren van of over literatuur hoofdzakelijk een ‘freelance’-activiteit is. De potentiële instroom van nieuwe auteurs en critici is groot; slechts een minderheid van deze mensen slaagt erin regelmatig en over een langere periode te publiceren. Er bestaat een sterke en continue concurrentie tussen (aspirant) schrijvers en tussen critici; de markt is niet groot genoeg om elke aspirant-literator een succesvolle carrière te bieden. Voortdurend moeten beslissingen genomen worden wie de gelegenheid krijgt om te publiceren, een prijs toe te kennen of over een subsidie te adviseren. Vaak beslissen deskundigen daarbij over elkaar: de redacteuren van literaire bijlagen of literaire tijdschriften zijn zelf criticus, | |||||
[pagina 6]
| |||||
commissies worden samengesteld door commissieleden, prijswinnaars bemannen jury's. Er is geen hogere instantie die functies toewijst of in geval van geschillen arbitreert. Dit ontbreken van externe machten die zouden kunnen ingrijpen is kenmerkend voor de relatieve autonomie van het literaire veld. | |||||
2.2 De impact van literatuuropvattingen in het literaire veldMet een institutie als de literatuurbeschouwing wordt gedoeld op de elkaar aanvullende segmenten van de journalistieke, de essayistische en de academische kritiek. Leden van deze institutie hebben als voornaamste taak het benoemen van de eigenheid en kwaliteit van ‘literaire’ teksten. Dit nu gebeurt in termen van literatuuropvattingen. De voornaamste overweging om aan de institutie literatuurbeschouwing een dominerende rol toe te schrijven in het genoemde proces van waardentoekenning is dat zij de taak nakomt om literatuuropvattingen te ontwikkelen en ze uit te dragen bij de interpretatie en evaluatie van literaire werken. De poëticale uitspraken hebben voor een bepaalde interpretatie-gemeenschap plausibiliteit. Ongeacht verschillen in literatuuropvatting die ze aanhangen, weten diverse groepen deelnemers uit het literaire veld in het algemeen echter geleidelijk overeenstemming bereiken over een aantal kwesties, bijvoorbeeld over de vraag welke teksten tot het literaire repertoire gerekend moeten worden en als zodanig aandacht verdienen, tevens - zij het in mindere mate - over de kwestie hoe in een bepaalde periode die aandacht verwoord dient te worden. Noch dat repertoire noch de hiërarchisering naar kwaliteit en eigenheid liggen eens en voor altijd vast. Maar in de totstandkoming van beide spelen de diverse vormen van literatuurbeschouwing een fundamentele rol; de overige instituties uit het literaire veld kunnen deze rol nauwelijks betwisten, wel kunnen ze haar in die rol bevestigen. Literatuurbeschouwers en meer speciaal critici weten met hun commentaren, recensies, analyses en juryrapporten bijval te wekken voor de eigenschappen en kwaliteit die zij in termen van hun literatuuropvatting aan literaire werken toekennen. Andere instanties en personen die bij de produktie, distributie en consumptie van literatuur betrokken zijn, volgen vaak het oordeel van die critici, al dienen de mate waarin en de wijze waarop nog nader te worden onderzocht; daarbij moet ook het effect van de normen en waarden van de eigen institutionele omgeving in ogenschouw worden genomen. Niettemin speelt de literaire kritiek een belangrijke rol. De keuzes en uitspraken van de kritiek bepalen mede de beslissing van een literaire uitgeverij om een auteur in de gelegenheid te stellen een oeuvre op te bouwen (al zijn er andere factoren die het beleid bepalen, bijvoorbeeld de samenstelling van het fonds van de uitgeverij, haar distributiemogelijkheden etc. (vgl. De Glas 1989)). Classificaties en oordelen van de literaire kritiek wegen mee in de aanschafbeslissingen van selectoren van openbare bibliotheken; voorts in de beslissingen van leden van een jury om een prijs aan een auteur toe te kennen; in die van boekhandelaren om een werk in voorraad te nemen; in die van literatuurhistorici en van samenstellers van schoolboeken om al of niet, meer of minder plaats in te ruimen voor auteurs; in de beslissing van literair geïnteresseerden om het werk aan te schaffen of te lenen. Literatuuropvattingen worden door de literatuurkritiek gebruikt om het literaire aanbod te ordenen en er waarde en betekenis aan toe te kennen. Hierbij treden telkens beeldvormingsprocessen op. Critici ontwerpen een beeld van een boek, een schrijver, een groep schrijvers. Dit beeld gaat als het ware voor de tekst en de schrijver(s) van de tekst(en) staan; het bepaalt de verdere discussie over die werken en auteurs, zowel binnen de kritiek als daarbuiten. De schrijvers zelf hebben doorgaans al materiaal aangedragen voor die beeldvorming. Schrijvers en meer speciaal groepen schrijvers, die een plaats op het literaire podium moeten verwerven, vragen aandacht voor hun werk, | |||||
[pagina 7]
| |||||
| |||||
[pagina 8]
| |||||
geven daar zelf een plaatsbepaling van - bijvoorbeeld door het als nieuw te afficheren en door gevestigde auteurs, die hun concurrenten zijn, als ouderwets en voorbij te karakteriseren. In programma's, manifesten en ook in rustiger ogende poëticale essays wenden zij literatuuropvattingen aan om zich herkenbaar te manifesteren. Ook een bundeling van krachten door een tijdschrift op te richten (of over te nemen) is een uiting van dit streven. De zelfkarakteristiek die in hun poëticale geschriften (al dan niet in een eigen orgaan gepubliceerd) naar voren komen, ondersteund door zogenaamde algemene uitspraken over wezen en aard van de literatuur, brengen een eerste beeldvorming tot stand.Ga naar voetnoot6 Critici zullen, meestal na enige aarzeling, dit beeld, al dan niet aangepast, reproduceren (vgl. De Jager 1992 over de Vijftigers), waarmee het een eigen leven gaat leiden en invloed uitoefent op het gesprek over en het handelen met literatuur in de andere instituties. Speciaal dient hier het literatuuronderwijs genoemd: literatuuropvattingen en alle onderscheidingen die daaraan annex zijn (oordelen, indelingen, kwaliteitshierarchieën etc.) van schrijvers, gemedieerd door de kritiek, dringen uiteindelijk de school en de universiteit (schoolboeken, literatuurgeschiedenissen) binnen en dragen daarmee kaders aan voor het gesprek over literatuur door leerlingen en studenten - die zelf ook lezers zijn en/of later zullen worden. Processen van beeldvorming zijn dus in hoge mate door het gebruik van literatuuropvattingen bepaald. De impact van literatuuropvattingen in het literaire veld is in beeldvormingsprocessen goed waar te nemen. Tegelijk zullen bepaalde activiteiten van deelnemers uit het literaire veld, bijvoorbeeld het gezamenlijk publiceren in een literair tijdschrift, ertoe bijdragen dat zich bij literatuurbeschouwers en collega-auteurs een beeld vastzet over wat die gezamenlijk publicerende auteurs als kenmerken gemeen hebben en deze kenmerken kunnen vervolgens een belangrijke plaats gaan innemen in de ideeën van een periode. |
|