Lachgas
(1968)–Ton van Reen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
Ik lig doodstil op bed. Ik ben niet meer ziek. Wel ben ik alleen. Ik heb gezelschap nodig. Iemand zou met me moeten praten. Het is dag, toch is het donker in de kamer. In het gat van de ruit zit een stuk karton. Een dunne streep licht valt door een kier de kamer binnen. Alle kleuren zijn vervaagd tot grijs en zwart. Alleen de vlekken op het behang zijn duidelijk wit. Vaag kan ik de dingen in de kamer zien. De kolbak die nu alleen op het nachtkastje staat. De granaathuls. De foto's zijn verdwenen. De stukken heb ik bij elkaar geraapt. Ik heb geprobeerd ze aan elkaar te plakken. Dat was onmogelijk. Te veel stukken waren weg. Ten einde raad heb ik alles in de vuilnisbak gegooid. De kamer is er saaier door geworden. Ik zou de vogel Onassis in huis kunnen halen! Het beest zit nog in het huis van Jan Shalme. Per slot van zake is de vogel van mij nu Jan Shalme dood en begraven is. De oude man in de uitverkoopwinkel heeft hem aan ons beiden gegeven. Jan Shalme zou de vogel nooit als gezelschap hebben gehad als Annabel en ik hem niet uit Azië hadden gehaald waar hij tussen de uilen woonde. Als ík de vogel Onassis niet bij Jan Shalme op de kast had gezet had Jan Shalme het beest nooit meer te zien gekregen. Ik glij uit bed, trek pantoffels aan, haal het karton weg voor het raamgat, kruip erdoor naar buiten en zet het karton weer voor het gat zodat de duiven niet binnen kunnen vliegen. Door de goot loop ik naar het huis van Jan Shalme. Langs | |
[pagina 113]
| |
de regenpijp laat ik me naar beneden zakken. Ik sta in het achtertuintje. Dat is niet groter dan een paar vierkante meter. Er is alleen plaats voor een rek om matten te kloppen. Er groeit niets. Voorzichtig gluur ik de huiskamer binnen. De vader van Jan Shalme zit in een stoel te slapen. Zijn kop hangt scheef. Zijn tong hangt als een stuk voering naar buiten. Zijn handen heeft hij stijf voor zijn buik gevouwen. Jan Shalme's moeder zit aan tafel met verstelwerk. Ze heeft een ijzeren brilletje op haar neus. Haar blote benen steken blauwig en wit onder de tafel uit. Ze heeft geen schoenen aan. Eksterogen zitten als bruine knoppen op haar tenen. Heel voorzichtig open ik de achterdeur. Ze kunnen me niet horen! Door de gang sluip ik naar de kamer van Jan Shalme. Midden in de kamer staat zijn stoel met de riemen die hem vast moesten houden. De brede riem die voor zijn buik werd gespannen is kapot. Jan Shalme heeft er te veel op gekwijld. De riem is doorgerot en heeft hem niet meer kunnen houden. Jan Shalme moet omgevallen zijn toen de riem brak. Zou hij geschrokken zijn? Ik weet nog dat hij afgrijselijk lachte. Ik ben toen uit bed gekomen om te kijken wat er aan de hand was. Ik kon er niets meer aan veranderen. Hij hing toen al met zijn kop langs een stoelpoot, een opgezet beest dat van zijn voetstuk was gedonderd. Even ga ik in de stoel zitten. De stoel is veel te groot voor mij. Jan Shalme paste goed in de stoel. Hij was geweldig dik geworden de laatste tijd. Hij kreeg te weinig beweging. Het is een eigenaardige gewaarwording in de stoel van Jan Shalme te zitten. Moet ik ook beginnen te lachen? | |
[pagina 114]
| |
De vogel Onassis zit in zijn kooi op de kast. Hij zwijgt. Hij heeft geen alarm geslagen toen ik binnenkwam. Hij heeft me herkend. Hij kijkt bedroefd. Is hij bedroefd om de dood van Jan Shalme of heeft men vergeten hem te voeren? Ik sta op uit de stoel, pak de kooi en sluip de kamer uit. Door de voordeur verlaat ik het huis. De deur van mijn huis is op slot. Ik klop. Ik hoor dat mijn moeder in de keuken opstaat van haar stoel en naar de voordeur sloft. Ze kijkt me vragend aan als ik langs haar naar binnen loop en de trap op ga. Ik zet Onassis in zijn kooi op het nachtkastje. Naast de kolbak. Op de plaats waar eerst het lichtgevende beeld van de maagd Maria stond. De vogel begint te lachen. Verdomd! Ik hoopte dat hij dát zou laten. Ik dacht dat hij het lachen vergeten was. Ik heb hem de laatste dagen niet gehoord. Was hij alleen zo stil omdat er niemand in de kamer was? Nu hij mij gezelschap kan houden wil hij misschien weer praten. Maar hij kan niet praten! Hij kan alleen lachen. Lachen was het enige wat hij van Jan Shalme kon leren. Het lachen klinkt schaterend door het huis. Wanneer ik niet zou weten dat Jan Shalme dood was zou ik denken dat het Jan Shalme was die in een kooi op het nachtkastje stond, naast de kolbak van mijn vader. Onassis lacht hoog en laag. Hij haalt gierend uit. Hij lacht zich te barsten. Ik kán het geluid niet verdragen. Ik moét het beest tot zwijgen brengen. Ik pak het medisch handboek voor de soldaat te velde dat nog langs mijn bed ligt en gooi. De kooi valt | |
[pagina 115]
| |
van het nachtkastje af maar Onassis blijft lachen. Ik trap de kooi in elkaar. Toch blijft Onassis lachen! Ik grijp de vogel uit de verkreukelde kooi, pak hem bij de klauwen en sla hem terwijl hij hartstochtelijk lacht, met zijn kop door de tralies. Zijn bloed spuit tegen het behang. Zijn gekleurde veren stuiven in het rond. Nu lacht Onassis niet meer. Hij lijkt op een geplukte kip. Hij trekt nog met zijn poten. Zijn bek gaat open en dicht in zijn vermorzelde kop. Zijn vleugels slaan tegen de grond. Ik weet zeker dat hij nu nog zou lachen wanneer hij kon. Jan Shalme is een verdomd goede leermeester geweest. Het duurt even voordat de stuiptrekkingen ophouden. Ik kleed me aan. Op de zolder zoek ik een koffer. Er ligt een oud gevalletje dat van mijn vader is geweest. Het is een beetje geroest aan de sloten maar dat geeft niet. Ik pak de weinige spullen in die ik heb. Wat kleren. Enkele gekleurde veren van de vogel Onassis, want je weet nooit of ze geluk brengen. De vuurstenen. De kolbak van mijn vader. In een paar halen trek ik de platen van de muur. Ik sluit de koffer en trek het karton voor het raamgat weg. Nu mogen de duiven binnen komen. Ze kunnen zich in mijn bed nestelen, ik heb er geen bezwaar meer tegen. Als ik de deur van de kamer achter me sluit hoor ik dat ze al binnen vliegen. Ze koeren. Ze zien hun intocht in mijn kamer als een overwinning. Ik loop naar beneden. Mijn moeder staat onder aan de trap. Ze heeft gehoord dat ik de koffer van de zolder pakte. Ze | |
[pagina 116]
| |
huilt. ‘Ik moet gaan. Anders kom ik te laat.’ Ik zeg het of ik met de bus mee moet. Ik hoef niet mee met de bus. Ik kom ook nergens te laat. Ik heb tijd genoeg. ‘Ik ga weg. Hier kan ik niet langer blijven. Ze zijn allemaal weg nu. Jan Shalme is dood. Annabel heeft me in de steek gelaten. Onassis heb ik vermoord. Makelaar Prokopieff zit in de inrichting. Alleen jij bent er nu nog.’ Ik loop naar buiten. Ik wil niet omkijken. Ik kijk toch om. Mijn moeder staat in de deur. Ze zwaait. Het lijkt of ze iets begrijpt. Ik zwaai terug en kijk dan recht voor me. Ik kom door de straat waar we ooit de vogel Onassis achter de ruit vandaan hebben gehaald. Ik ben nooit naar de oude man geweest om hem te vertellen hoe het met Onassis ging, al heb ik hem dat nog zo beloofd. Voor zijn huis blijf ik even staan. Hij is nog niet dood. Er hangt weer een bord voor het raam waarop in groene letters is geschilderd: j.j.f. frederick - handel in speelgoed geopend van negen tot zes Ik kijk binnen. Het hele huis staat vol opdraaibare poppen, speelgoedautootjes en muziekmakende Eifeltorentjes. Ik open de koffer, haal er de veren van Onassis uit en laat ze in de brievenbus glijden. Nu heb ik tenminste mijn plicht gedaan. Ik laat de houten klopper tegen de deur bonken. Dan zet ik het op een lopen.
Er zijn overal mensen. Het zijn net konijnen. Ze duiken in hun huizen of het holen zijn. Ik loop hen allemaal voorbij. | |
[pagina 117]
| |
En ik lach hen uit. Ik ben er eindelijk achter gekomen waarom Jan Shalme zo moest lachen. Ik ben niet de enige die lacht. Alle mensen lachen. Ze hebben kramp in hun gezicht. Ze zetten grote ogen op. Ze zijn verbaasd over zichzelf. Ze willen liever huilen! Er vliegt een straaljager over de wereld. De piloot heet Jan Shalme. Hij bombardeert het hele zootje dat onder hem voorbij stuift. Die Jan Shalme toch. Met die knul blééf je gieren. |
|